Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Levende Talen. Jaargang 1939 (1939)

Informatie terzijde

Titelpagina van Levende Talen. Jaargang 1939
Afbeelding van Levende Talen. Jaargang 1939Toon afbeelding van titelpagina van Levende Talen. Jaargang 1939

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.52 MB)

Scans (22.38 MB)

ebook (3.20 MB)

XML (1.17 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/boekwetenschap
taalkunde/algemeen


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Levende Talen. Jaargang 1939

(1939)– [tijdschrift] Levende Talen–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 131]
[p. 131]

Leerboeken.

Proza en Poëzie in Nederlands van 1200-1880, door H. Godthelp, met medewerking van P.H. Greiner, I. Uitg.: J.B. Wolters' U.M. N.V. - Groningen, Batavia.

De waarde, die een uitgave als deze voor het onderwijs heeft, valt eerst te beoordelen, wanneer men er enige jaren in de geest van den samensteller mee heeft gewerkt. Tot zolang is het slechts mogelijk iets te zeggen omtrent de keuze der stukken en de beginselen, die bij de keuze hebben voorgezeten.

Men weet dan, dat Godthelp en zijn medewerkers het systeem van een reeks concentrisch samengestelde bundeltjes verkiezen boven dat van de tot nu toe verschenen literaire bloemlezingen, die in elk volgend deel een volgende periode behandelen. Dat was reeds het geval met Het Nieuwe Nederlandse Proza in Novellen van Godthelp en Mirande, met Nieuwe Nederlandse Poëzie, verzameld door Godthelp; dat is ook weer zo met dit Proza en Poëzie in Nederlands van 1200-1880, dat, evenals de beide vorige bloemlezingen, 3 deeltjes zal tellen.

De gedachte die aan de concentrische samenstelling ten grondslag ligt, lijkt me in hoofdzaak juist. Wanneer men met de kinderen in verschillende cursussen de gehele literatuurgeschiedenis doorloopt, of liever, ze met de verschillende literatuurvormen in aanraking brengt, ieder jaar opnieuw, blijft er meer van hangen dan wanneer ze elke nieuwe cursus met een andere letterkundige periode kennis maken. Bij de laatste zijn ze dan de eerste gewoonlijk glad vergeten, tenzij men toch weer aan het repeteren gaat. De concentrische methode is op ongezochte wijze een repeterende methode.

Een tweede beginsel, waarvan deze bloemlezingen uitgaan, is, dat taalen letterkundeonderwijs niet van elkaar te scheiden zijn. Of, om met de inleiding tot Proza en Poëzie te spreken: ‘de opgenomen stukken proza en poëzie (moeten zijn) karakteristieke uitingen van de belangrijkste geestelijke stromingen, zoals zich die van 1200-1880 in de Zuid- en Noordnederlandse (Dietse) kultuurgemeenschap als zelfstandig meescheppend deel van de Westeuropese, in de literatuur openbaren’.

Een ideaal beginsel voor een letterkundige bloemlezing. Maar toegepast op een bloemlezing in 3 deeltjes, waarvan dezelfde inleiding alweer zegt, dat ze bedoeld is voor de 3e en hogere klassen en bestemd is om naar voren aan te sluiten bij de zes concentrische bundeltjes Novellen en Poëzie van na 1880, dreigt dit beginsel, clandestien, literatuuronderwijs in te voeren in die klassen, waar dit onderwijs volgens het reglement niet geoorloofd is. (Zie Dr. E. Rijpma in het Weekblad voor Gymn. en Midd. Onderwijs van 12 Januari j.l.).

Nu kan men zijn goede beginselen boven alle reglementen stellen, maar Godthelp acht dat in dit geval niet nodig (Weekblad 19 Januari). Hij meent te mogen aannemen, dat het schoolprogramma alleen het een en ander gebiedt, maar niets verbiedt. Dit is een sophisme. Het stellen van een minimumeis voor een bepaald leerjaar wil toch niet zeggen, dat men nu in de andere leerjaren zelf mag weten, hoe ver men in datzelfde vak of een onderdeel ervan wil gaan.

Al zou het programma toestaan in alle klassen uit alle tijden iets te lezen, al vindt men zelfs in een bloemlezing voor de 1e klas een enkel oudnederlands gedicht, dan is het nog niet geoorloofd deze zo in verband met ‘de belangrijkste geestelijke stromingen, zoals die zich in de literatuur openbaren’ te behandelen, als Godthelp wil dat wij bij de lectuur van zijn bloem-

[pagina 132]
[p. 132]

lezingen zullen doen. Want daarmee hebben we zonder twijfel het gebied van de literatuurhistorie betreden. Godthelp zelf zal immers niet willen beweren, dat de letterkundige geschiedenis eerst bij de jaartallen begint. De indeling van dit eerste deeltje (en dus ook van de volgende) is trouwens zuiver literair-historisch (Middeleeuwen-Renaissance en Barok-Piëtisme-Rococo, Rationalisme en Romantiek), terwijl de inleiding bovendien aanraadt ‘als steun bij de lezing en bespreking’ te gebruiken de Schets van de Westeuropese Letterkunde van Godthelp, De Haan en De Leve. Als dat geen literatuurhistorie is!

Men kan dus waardering hebben voor het concentrische principe en voor de vereniging van taal- en literatuuronderwijs. Men kan het voordeel inzien van scheiding van leesstof en de eigenlijke historie der literatuur, maar dan moet men zich toch afvragen of het mogelijk is 9 deeltjes leesstof plus een literatuurgeschiedenis door te werken zonder met het programma in botsing te komen. Men kan zich in de leesstof en in het historische natuurlijk beperken, maar ontstaat dan nog wel bij de leerlingen een enigszins volledig beeld. Misschien dat op een gymnasium, waar men 3 hoogste jaren tot zijn beschikking en geen boekenlijstverplichtingen heeft, met Godthelp's uitgaven nog het meeste zou zijn te bereiken.

 

Deventer.

J.E. v.d. LAAN.

M.D.H. van den Berg en Dr. IJ. Dubosq, Moderne Franse Handelsterminologie. Uitg.: W.J. Thieme & Cie. - Zutphen, 1938. Prijs: ƒ 1,40, gec. ƒ 1,70. 116 pg.

Samenstellers hebben, naar zij in hun voorwoord mededelen, gebroken met de voor dergelijke vocabularia tot nu toe gevolgde methode van dorre opsommingen zonder meer. Zij nemen als punt van uitgang een moderne, aan economische tijdschriften ontleende, Franse tekst, welke tevens dienst kan doen als leesstuk of dictee. Weliswaar bestonden er reeds enkele werken, waarin het goede principe gehuldigd wordt, dat woordenlijsten zonder tekst vermoeiend en onvruchtbaar werken (ik denk b.v. aan de bekende ‘Franse Handelsterminologie’ van Rode, hoewel daar de teksten telkens volgen), de hier gebruikte stukken hebben het voordeel van een onverdachte authenticiteit en actualiteit, zodat de gebruikers (candidaten voor einddipl. Handelsschool, praktijkexamens en M.O. Econ. Taal) heel wat neologismen, in tekstverband en merendeels goed vertaald, onder de ogen krijgen.

Ofschoon zulks niet op het titelblad staat aangegeven, hebben samenstellers zich, blijkens hun voorbericht, dit boek mede bestemd gedacht voor de H.B.S.-A. Dit lijkt mij echter wel wat al te optimistisch en ook niet juist gezien. Men zal immers in de 2 hoogste klassen van dit schooltype (dat behalve economisch toch ook nog litterair is) bezwaarlijjk tijd kunnen vinden om dit boek door te werken, ondanks de 4 uren p.w. die collega's aan gymnasia en B-scholen ons misschien wel eens benijden. En het lijkt mij voor de exameneis in zijn huidige redactie (‘vaardigheid te bezitten in het schriftelijk gebruik van de vreemde taal, blijkende uit het stellen van een verslag of een brief naar aanleiding van zakelijke gegevens’) ook niet nodig. Dit doet natuurlijk niets af aan de bruikbaarheid van het werkje voor de andere hierboven genoemde categorieen, mits bij een herdruk enkele onjuiste of aanvechtbare vertalingen, of voor autodidacten misleidende drukfouten, welke mij bij het doorlezen opvielen, hersteld worden.

[pagina 133]
[p. 133]

De voornaamste hiervan zijn:

blz. 9: ‘rentabilité’ m.z. ‘capacité de rendement’. Of is het een neologisme? ‘N'ajoutez pas fois’ m.z. foi.
17: bimensuel - tweemaandelijks, m.z. halfmaandelijks (2-maand = bimestriel.
20: chiffrer = ook: ‘in code overzetten van telegrammen’.
25: verstoken zijn van = être privé de (niet ‘priver’).
28: industrie = ook: bedrevenheid, vaardigheid.
29: ‘refractaires’ m.z. réfractaires.
30: teinturerie = stoffenververij (niet ‘verfindustrie’).
38: ‘par entraînement’ = (h. 1.) doordat men meegesleept wordt (niet ‘onder de indruk van 't ogenblik’).
44: déjouer = doen mislukken.
45: ‘la grève des bras-croisées’ m.z. croisés.
50: ‘société commanditaire’. Is ‘société en commandite’ niet juister?
58: ‘une cédule’ m.z. un (récépissé-)warrant.
63: tuinbouw = horticulture (le jardinage is meer ‘het tuinieren’).
landbouw = agriculture (le labourage is meer ‘het ploegen, akkerbouw’).
cheptel = veestapel (-pacht).
64: ‘la raisin’ m. z. le raisin.
66: Is de uitgang in ‘pétroléenne’ wel zuiver?
Is ‘tank’ tegenwoordig ook tankboot (= bateau-citerne)? Heeft m.i. slechts militaire betekenis (tank, keukenwagen).
68: ‘magneto’ m.z. magnéto.
75: ‘monnaie sainie’ m.z. saine (assainie = gesaneerd).
82: ‘le pence = de pence’ m.z. penny.
piaster is de munt in verscheidene landen (Turkije, Egypte), maar (behalve misschien plaatselijk te Canton) niet in China (taèl).
84: ‘sa démissionné’ m.z. a démissionné.
86: ‘une machine à dicter le courrier’ heet ‘dictographe’ ‘une machine à faire les adresses’ heet ‘adressographe’.
88: is ‘créditeur’ tegenwoordig ook substantief, synoniem van ‘créancier’?
89: naast ‘un endossement’ (waarmee de handeling bedoeld wordt) bestaat ook ‘un endos’ (het resultaat); dus: ‘envoyer à l'endossement’ maar ‘cette traite porte 3 endos’.
Voor ‘signer une traite pour aval’ bestaat ‘avaliser une traite’. ‘être déclaré faillite’ m.z. en faillite.
‘une surséance de payement’ m.z. ‘un sursis d.p.’ (hoewel dit juridisch nog niet = uitstel van betaling).
92: ‘du papier carbonne’ m.z. d.p. carbone.
100: ‘nous vous donnerons une douzaine’, beter: ‘nous vous en donnerons’.
103/104: ‘le nolage’ m.z. naulage. Bestaan ‘nolisser, noliseur, nolisseur’?
112: ‘op order van’ m.z. aan de order van.
113: ordinaire = ‘ordinair’?
par ordre = op bevel?

Waar in de laatste tijd terecht gewaarschuwd wordt tegen (meestal op ondoordachtheid berustende) verslonzing der Ned. Taal, en er, ook van overheidswege, wordt aangedrongen op samenwerking tussen alle docenten om dit steeds dieper invretende euvel te bestrijden, hadden de volgende

[pagina 134]
[p. 134]

gallicismen, en andere -ismen en onzuiverheden vermeden moeten worden: ‘Dat zal u in staat stellen u een idee te maken ...’ (blz. 10), ‘uit voor? zorgsmaatregel’, ‘naarmate onze behoeften’ (blz. 11), ‘een brief om te bevestigen’ (20), ‘verzendingen voor alle landen’ (21), ‘automatische kassa’ (= kasregister); ‘de uitgaven ontgaan aan iedere controle’ (25); ‘apothekersindustrie’ (30); ‘.... ons nauwkeurig rekenschap te geven der schade’ (37); ‘commissionnaire’ (56); petroleumfabriek (66); ‘Alles wat blinkt, is geen goud’; ‘het geld teruggeven’ (81); ‘zich politiek tonen’ (?); ‘grootmogendheden’ (83); ‘spreekmachine’ (= dictaphoon?, 85); ‘lokets’ (93); ‘Dat artikel kost goedkoop’, de ‘goedkope prijs’ enz. (99); ‘fabrikatie’ i.p.v. fabricage (109); ‘voordelen en nadelen’ i.p.v. verlies en winst (113); verder nog enkele onnauwkeurigheden in de lijst van afkortingen.

 

Utrecht.

R.J. VAN ARUM.

Jeanne de Coulomb, Au revoir, Soleil! Uitg. J.M. Meulenhoff, 1938. ƒ 1,15, geb. ƒ 1,45.
Henri Bernay, L'Homme qui dormit cent ans. Uitg. P. Noordhoff, 1938. ƒ 0,85, geb. ƒ 1,10.

Over het eerste van deze twee nieuwe lectuurdeeltjes kan ik niet erg enthousiast zijn. Of de ouderwetsche, zéér-weldenkende, onstelpbare Mejuffrouw de Lagrandval die onder het pseudoniem Jeanne de Coulomb geldt voor ‘een der vruchtbaarste leveranciers van onze boekenkasten’ zooals het compliment van Abbé Louis Bethléem het formuleert, de eer verdient, onder ‘Les Meilleurs Auteurs Français’ te worden gerekend, staat bij mij niet vast. Litterair gesproken zou ik haar, de Bordeaux'sche, een plaatsje inruimen onder de minder verkieselijke subproducten van het Henry Bordeaux-gewas ... Maar het boekje is bedoeld voor het R.K. onderwijs, dus ik zal mij hier bepalen tot enkele opmerkingen over de wijze van bewerking. Die is naar mijn meening niet vrij van fouten. Zetfouten zijn er genoeg, en ik houd er een lijstje van ter beschikking van belanghebbenden; maar er zijn ook onjuistheden die niet aan de fantasie of de onoplettendheid van den drukker kunnen geweten worden.

Zoo lijkt de vertaling van het onnette gezegde ‘cela me rase’ (p. 16) door ‘het laat me koud’ en die van ‘elle se gourmandait’ (p. 21) door ‘zij beheerste zich’ op zijn zachtst gezegd zonderling. ‘Dactylo’ is hier (p. 13) een afkorting van ‘dactylographie’ (dus: machineschrijven), desnoods beteekent het hier ‘typiste’, maar in geen geval ‘schrijfmachine’. Op p. 18 is ‘mijn eigen wagen’ een verklarende omschrijving, maar heelemaal geen vertaling of verduidelijking van ‘mes moyens personnels’: de grappige schakeering gaat hier te niet. Op p. 19 stelt ‘dormir sur les deux oreilles’ zeker niet ‘lekker slapen’, maar gerust, desnoods: rustig slapen voor. Het boekje behandelt een ouderwetsch Fransch probleem, dat noch in ons land, noch in onzen tijd met de benoodigde sympathie zal ontvangen worden. Een geruïneerd meisje (natuurlijk!) wil graag trouwen; de moeder wil graag haar drie dochters kwijt; etc. etc. Nu is de familie streng katholiek, maar de moeder zou niets op een accommodementje avec le ciel tegen hebben; zij vindt het jammer, dat Graciane den rijken Engelschman, al is die Protestant, heeft afgewezen. Gelukkig komt er een gezin van vader, moeder en zoon bij hen logeeren; en onmiddellijk krijgt Graciane een teedere sympathie voor dien zoon. Weet ge waarom? Luister: ‘(Elle) se pencha au-dessus de la balustrade qui couronnait l'entrée, pour observer les arrivants. La boutonnière du fils offrait un mince liséré rouge. Graciane se sentit favorablement

[pagina 135]
[p. 135]

impressionnée et n'hésita pas à se montrer.’ Dit ligt in de lijn van haar mentaliteit. Luister ten slotte, waarom zij Ralph, den Protestant, heeft geweigerd en ge zult begrijpen waarom ik, voor mij, dit boekje niet kan gebruiken:

- Oh! certes, Ralph est un excellent garçon! Main nous n'appartenons pas à la même religion, et pour rien au monde, je ne consentirais à un mariage mixte. Si je lui parlais de choses sérieuses, de ces choses qui vous remplissent l'âme et qui font, en somme, la grandeur de la vie, il me regarderait avec des yeux étonnés d'enfant qui ne comprend pas le conte de sa grand'mère. Pour lui, il n'y avait au monde que deux préoccupations, dignes de retenir l'attention: business et sport.’

Daarentegen niets dan lof voor het boekje van Bernay, speciaal voor jongens geschikt. De aanteekeningen van dr. Ellerbroek en dr. Wiarda lijken mij in elk opzicht voortreffelijk. Het is de geschiedenis van twee tijdgenooten, een (natuurlijk alweer!) geruïneerd jongmensch en zijn trouwen knecht, die uit wanhoop zich leenen voor de gevaarlijke proefneming van dr. Trundle, die een methode heeft uitgevonden om menschen honderd jaar te laten slapen. Zij ontwaken in 2037 en zien dan, zooals te verwachten is, vrij veel nieuwe en vreemde dingen; niet overdreven fantastisch, trouwens. Ook de liefde bestaat nog steeds en als de Franschen in Australië een werkkring, en wat meer is: de oude Europeesche tradities van honderd jaar her terugvinden, maakt het huwelijk tusschen René la Taillade en Annie Thompson twee menschen ‘ouderwets’ gelukkig. Een aardig, frisch en boeiend boekje!

 

MARTIN J. PREMSELA.

Claude Fayet, Rhapsodie hongroise. Uitg. W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1938. Prijs ƒ 1,25.

Het zou wel aardig zijn, eens na te gaan hoeveel schoolromans de geschiedenis verhalen van een gezin dat in den aanvang geruïneerd is, en waar de held of de heldin zich door de moeilijkheden heen slaat totdat het happy ending een mooie positie voor den eene, een rijk huwelijk voor de andere brengt. Wij hebben dit allemaal sinds jaren telkens en telkens moeten meemaken als wij L'Histoire d'un petit homme, of Ces Dames aux Chapeaux verts of Sans Famille e.t.q. in de klas lazen. Dat zulk een gegeven ook weer aan deze Rhapsodie hongroise ten grondslag ligt, behoeft geen bezwaar te zijn om het werkje eens in te voeren; daar men met diezelfde leerlingen waarschijnlijk niet óók Le Petit Chose zal lezen. Maar voor mij geldt wel een ander bezwaar. nl. dat het mij wil voorkomen dat de annotaties niet voldoende rekening houden met de vocabularische kennis van de 3e- of 4e-klassers voor wie het nieuwe deeltje der ‘Lectures Classiques’ bestemd is.

Natuurlijk is het onmogelijk dat een annotateur het al zijn collega's naar den zin maakt: de eene vindt dit te veel, de ander dat te weinig; maar toch lijkt een zekere marge voor den gemiddelden leerling, wel vast te stellen.

Wat mij, in vergelijking tot de wel-vertaalde woorden en uitdrukkingen, te moeilijk toelijkt, wil ik hier niet in extenso overschrijven; wel echter een klein aantal der onverklaarde of onvertaalde termen en constructies weergeven om mijn meening te staven:

p. 2. Sous prétexte de bonnes oeuvres.

p. 4. d'une voix dont la fermeté n'était obtenue qu'au prix d'un effort de volonté....

p. 5. Comment es-tu à ce point ruiné?

p. 7. ....se laissant aller dans son fauteuil.

[pagina 136]
[p. 136]

p. 9. Bénévole. De woordenlijst geeft: welwillend. Is het hier niet: belangeloos?

p. 11. C'était vraiment une pauvre petite chose que Lila désolée.

p. 13. D'une voix sèche.

p. 15-16 ....demandant à l'alcool le coup de fouet qui venait réveiller sa haine et sa puissance d'intrigue....

p. 17. Ce sera bien le diable s'il....

p. 18 ....des promesses vagues, des ‘peut-être’, des ‘je verrai’ qui dissimulaient mal des échecs.

p. 23. Une aile de poulet à la sauce crême, où le paprika national mettait son soleil intérieur.

Op p. 13 is daarentegen ‘sans déplaisir’ wel vertaald. Op p. 3 wordt ‘comblé’ vertaald door ‘druk’ in plaats van door ‘verwend’. Door een rare drukfout wordt Vergilius een dichter genoemd die geleefd heeft van 470 tot 19 vóór Christus (p. 138).

Ten slotte dit: ik ben van oordeel dat wanneer iemand een boek ter annotatie kiest, hij blijk moet geven, zich er voor te interesseeren, en het niet alleen als aanteekenmateriaal te beschouwen. Indien de annotateur ook maar de geringste nieuwsgierigheid had gevoeld voor de auteur van het werkje, hadde hij kunnen te weten komen dat Claude Fayet het pseudoniem is van Madame Gérard Batbedat, en in zijn ‘Avant-propos’ niet gesproken van ‘Fayet’ alsof het een man gold.

MARTIN J. PREMSELA.

Nieuwe Duitse Spraakkunst, door P.F. Smith, D.J. Polak en M. Polak, 2e deel ƒ 1,35, geb. ƒ 1,60, 3e deel ƒ 1,35, geb. ƒ 1,60. Uitg. Tjeenk Willink, Zwolle.

Beide deeltjes bezitten de kwaliteiten, die men van een goed leerboek mag verwachten: overzichtelijkheid; beknoptheid (al het overbodige is opzij geworpen, zonder dat in oppervlakkigheid of vaagheid is vervallen); duidelijkheid van de geformuleerde regels.

De schrijvers volgen in deze deeltjes de concentrische leermethode. Ieder deeltje bevat voorin een spraakkunst. Achterin staan thema's over ieder onderdeel van de grammatica (de §§ van de spraakkunst staan er telkens vóór vermeld), gevolgd door herhalingsthema's en woordenlijst. Deel III bevat ook nog 6 herhalingsthema's over de stof van het 2e jaar. Woorden, die in de thema's voorkomen, staan er boven opgegeven, enkele moeilijkheden ook onder de thema's. Vele thema's lopen over onderwerpen uit het hedendaagse leven, die onze jongens dus zeker interesseren. Zonder twijfel zullen deze uitstekende boekjes ingang op vele scholen vinden en een herdruk zal zeker spoedig volgen. Misschien kunnen daarbij de volgende opmerkingen van dienst zijn.

Waarom ontbreekt in deel II een ‘Inhoud’, terwijl deze toch wel in deel III voorkomt?

Waarom zijn bij de behandeling van de voorzetsels niet opzettelijk gevallen besproken als: de brug over, de straat op, de hoek om? Wat in het aanhangsel van deel III bl. 49 hierover staat, is toch veel te beknopt om de leerlingen het verschil tussen het Duits en het Nederlands goed te doen beseffen.

De formulering in § 5 deel II en § 9 deel III over worden zou wel juist zijn, als men van het Duits uitging, maar is voor Nederlandse leer-

[pagina 137]
[p. 137]

lingen niet voldoende. Op het verschil van de Nederlandse en de Duitse lijdende zin met voltooide tijdvorm dient heel nadrukkelijk te worden gewezen.

Wat de onbepaalde wijs van het sterke werkwoord hängen betreft, lijkt het me ongewenst, dat er in § 6 van deel II hangen, in § 11 van deel III hängen en in § 13 van deel III hängen staat. Dit moet verwarring geven. Liever zou ik zien, dat er bv. in § 3 van deel II in een noot even op deze kwestie werd ingegaan, of dat er overal de onbepaalde wijs hängen stond.

In § 7 van deel II bij de behandeling van de ‘ein’-groep is het toch wel gewenst even te spreken over de zo gebruikelijke wegval van e in de verbogen vormen van unser en euer!

En waarom staan er in § 8 van deel II geen voorbeelden van verbuiging van het zo moeilijke bijv. naamw., zoals dit in § 7 voor dieser en ein is gedaan? Het bijv. nw. blijft nog lang een struikelblok voor vele leerlingen en moet dus zeer duidelijk behandeld worden.

Waarom ontbreekt een behandeling van het aanwijzend voornaamwoord in deel II?

En wat er in deel II § 16 over sondern staat, is toch wel te simplistisch geformuleerd. In een zin als: ‘hij leest niet verder, zoals alle andere kinderen in de klas, maar hij staart voor zich uit,’ is het woord na maar toch niet de tegenstelling van het woord vóór maar; waarom niet liever van de tegenstelling der zinsinhouden gesproken?

Bij de vermelding van het gebruik van du (§ 14 deel II en § 21 deel III) zou ik graag zien toegevoegd: c in gebed en poëzie.

En in deel III bij de behandeling van de indirecte rede (bl. 10 v.v.) moet toch zeker ook worden gewezen op de mogelijkheid van het weglaten van dass in deze zinnen (verbonden met wijziging in de zinsconstructie).

Zou men der Tau = de dooi niet beter weglaten in § 6 van deel III? Het gewone woord voor dooi is toch Tauwetter?

En nu wat de thema's betreft. Herhaaldelijk wordt eenzelfde woord in vertaling gegeven boven verschillende thema's. Dit schijnt me in het algemeen onjuist, te meer waar de moeilijke woorden bijna allemaal ook nog in de woordenlijst opgegeven staan. Het werkt het niet leren van de woordjes in de hand, is dus een soort premie op de luiheid van sommige leerlingen.

Om een enkel voorbeeld te geven: een woord als loket hoeft toch niet opgegeven te worden boven thema 5 en 47 van deel II, thema 5, 19 en 56 van deel III en in de woordenlijst van deel II en van deel III? Het woord radiotoestel staat opgegeven boven th. 23 en 29 (deel II), th. 2 en 8 (deel III). Het woord brug thema 6 en 29a van deel II. De drempel thema 18a en 34 van deel II en th. 4 van deel III (bovendien komt het woord in th. 18a helemaal niet voor). Het eiland deel II th. 19, 48 en 53. Een verre bloedverwant staat opgegeven boven th. 36, in de noot onder thema 41 (deel II) en th. 2 (deel III) enz. enz.

Ook lijkt het me onjuist, dat woorden en bijzonderheden, die behandeld zijn in de corresponderende §§ van de grammatica, boven de thema's nog eens worden opgegeven: bv. schrikken th. 16 deel II vgl. § 3, beschuldigen van = beschuldigen + 2 th. 22 deel III vgl. § 3 bl. 16, nalaten (vermogen) th. 25 deel III vgl. § 5 bl. 23, het genot th. 28 deel III vgl. § 6 bl. 26 enz. De grammatica moet toch gekend worden, voor de leerlingen de thema gaan maken!

R.M. DE JONG.

[pagina 138]
[p. 138]

Dr. C. Brouwer en Dr. G. Ras, Neuland. Deutsches Lesebuch furs erste Jahr. Id. id. fürs zweite Jahr. Illustr. van Kuno Brinks. Uitg.: J.B. Wolters' U.M. N.V. - Groningen, Batavia. Deel I: ƒ 1,30, geb. ƒ 1,50; deel II: ƒ 1,60, geb. ƒ 1,80.

Als trouw gebruiker van ‘Das Wunderhorn’ heb ik met grote belangstelling de verschijning van de paralleluitgave ‘Neuland’ tegemoet gezien, omdat deze de mogelijkheid wil scheppen afwisseling te brengen in het leesonderwijs. Het schijnt me toe, dat de nieuwe serie inderdaad een belangrijke aanwinst is voor de school. De samenstellers hebben m.i. een gelukkige greep gedaan uit de moderne Duitse jeugdlectuur. Daarbij werd niet alleen rekening gehouden met de belangstellingssfeer van de tegenwoordige jeugd, maar ook - en dit is vooral in onze tijd van grote betekenis - met de geestesgesteldheid van het Nederlandse kind. De stukken zijn gekozen volgens het oude recept: fris, boeiend, pittig.

Wat het 1e deel betreft, zal de praktijk pas kunnen leren, of het gewenst is een enkel stukje later eventueel door iets anders te vervangen. De keuze van geschikte stof voor beginners levert nu eenmaal grote moeilijkheden op. Van het 2e deel zullen onze leerlingen smullen van het begin tot het einde! Een 3e deel zou dan ook stellig welkom zijn.

Druk en uitgave zijn keurig verzorgd. De illustraties zullen beter in de smaak vallen dan die van ‘Das Wunderhorn’.

Bij zoveel goeds houd ik een paar opmerkingen van ondergeschikt belang liever in de pen.

Ik twijfel er niet aan, of ‘Neuland’ zal vele vrienden verwerven. Het wordt gaarne ter kennismaking aanbevolen!

 

G.P. BERKHOUWER.

Extracts and Exercises, with an Appendix on Salient Points in English Literature, compiled by P.A. ter Weer. Uitg.: Tjeenk Willink, Zwolle. Prijs: ƒ 1,40, geb. ƒ 1,65.

Dit werkje biedt ons 50 vertaaloefeningen Engels-Nederlands, n.l. een verzameling eindexamenopgaven die ook in andere boeken te vinden zijn en daarnaast, gelukkig zeer bruikbare, stukken die de schrijver zelf gezocht heeft. De grootste plaats wordt echter ingenomen door wat de schrijver noemt ‘vocabulary-building, nl. door oefeningen van contrasten, homonymen, synonymen, door 't zoeken van 't goede woord als een definitie gegeven is, door 't invullen van voorzetsels, voegwoorden e.d., door 't bij elkaar laten zoeken van woorden tot een zelfde betekenisgroep behorend, door oefeningen met afleidingen en samenstellingen’.

Sommige van deze oefeningen zijn gelukkig gekozen, bv. die waarin voegwoorden moeten worden ingevuld. De betekenis van de zinnen springt direct in het oog, zodat de leerlingen het juiste voegwoord kunnen invullen, als ze de betekenis van de gegeven voegwoorden kennen. Dit zijn ongeveer de gemakkelijkste oefeningen, die het boekje bevat, en ieder die wel eens geprobeerd heeft leerlingen Nederlandse voegwoorden te laten invullen in Nederlandse zinnen, weet dat dit voor veel leerlingen een vrij moeilijke opgave is.

De andere opgaven kunnen me niet bekoren. Het is een eindeloos gezoek

[pagina 139]
[p. 139]

om de woorden bij elkaar te groeperen op de wijze die den schrijver gewenst voorkomt, zelfs als men de woorden kent. Dit is met een gewone leerling stellig niet het geval; kan die groeperen ‘to yield’ en ‘to give in’, ‘to go right away’ en ‘to clear out’, ‘to foretell’ en ‘to prognosticate’, ‘cant’ en ‘insincere talk about morality’, ‘not to be satisfied’ en ‘unquenchable’, ‘nearness’ en ‘propinquity’, ‘explosion’ en ‘detonation’, om maar enkele te noemen. Is het niet te veel gevergd schoolleerlingen te laten kiezen uit 20 varianten, waarbij ‘bevy, covey, posse, batch’, te laten groeperen ‘halibut, sturgeon, pilchard’, de betekenis van ‘derelict’ te laten zoeken uit 20 definities? Bovendien is de groepering niet altijd duidelijk en juist. Vormen ‘expectation, prospect, view’ een groep, en ‘to take, to receive, to accept’, zijn ‘to melt, to freeze’ contrasts, is ‘significance’ een synonym van ‘meaning’? Heeft de schrijver wel eens gecontroleerd hoeveel tijd hij nodig heeft om de oefeningen te groeperen? Waar haalt hij op school en de leerling thuis de tijd vandaan om de betekenis van ‘to adjust’ te laten zoeken uit 20 definities, waarbij de volgende: ‘to turn in circles, especially of wind and water; to study with great care the parts of a whole; to agree to do some difficult work; to arrange parts so that they work well together; to find out whether something is true or certain; to talk fast and about unimportant things’? Voor iemand die ongeveer klaar is voor L.O. zijn dergelijke puzzles misschien wel aardig, al zou ook hij de handen nog vol hebben aan de nummers 108 en 118, maar voor school lijken ze me geheel ongeschikt.

Dit boekje grijpt veel te hoog.

De stijl van het overzicht van de letterkunde is te hoogdravend en leidt de jeugd af van de inhoud: ‘nature in its sterner aspects’, ‘their predelection (één van de vrij talrijke drukfouten) for the sea’, ‘the turmoil of ensuing years’, ‘controversial prose’ zijn enkele voorbeelden.

Hoe heette ‘Sir Rider Haggard’ voor hij een titel had? Mr. Haggard misschien? Het lijkt me geen prettige naam.

 

Haarlem.

F.P. VAN DER VOORDE.

Dr. D. de Vries, Nieuwe Engelse Spraakkunst (op Syntactische Grondslag). Deel I. Nederlandsch uitgeversbedrijf van Wetenschappelijke uitgaven, Leiden. ƒ 1,90.

Zoals de schr. zelf al in 't voorbericht zegt, is er waarlijk geen gebrek aan Engelse Spraakkunsten. Toch heeft hij het aangedurfd dit boekje uit te geven omdat het ‘een poging is, de elementaire feiten betreffende de Engelse taal volgens een bewust systeem voor te stellen’.

Het systeem komt hierop neer dat de Spraakkunst behandeld wordt ‘vanuit het standpunt van de zin en zijn delen en niet volgens de rededelen’. Dit eerste deel behandelt alleen de enkelvoudige zin: onderwerp, gezegde, voorwerp en bepalingen.

Schr. vervolgt in het voorbericht dat ‘de verschillende rededelen ook ter sprake komen, maar steeds zoveel het mogelijk was in het ruime verband van de zin’. Dit heeft tot gevolg dat b.v. telwoorden en bijvoeglijke naamwoorden in het hoofdstuk ‘De Voorwerpen’ behandeld worden, omdat ze bepalingen zijn bij zelfstandige naamwoorden. Het enige buitengewone dat deze grammatica biedt, is de indeling; alle rededelen worden in de vier bovengenoemde rubrieken ondergebracht. Voor het overige brengt het boekje weinig nieuws, integendeel, in meer dan één opzicht zet het de klok

[pagina 140]
[p. 140]

een heel eind terug. Men vraagt zich af wat voor nut het heeft onder de aandacht van de leerlingen te brengen dat, uit het feit dat hundred, thousand en million voorafgegaan worden door a of one, blijkt dat de oude betekenis van ‘wat we thans niet-bepalend lidwoord noemen’ het telwoord één is - dat de rangtelwoorden der tientallen gevormd zijn van de oudere vorm van het hoofdtelwoord die uitging op ie i.p.v. y - dat het bepalend lidwoord oorspronkelijk een aanwijzend voornaamwoord was en dat het bezittelijk voornaamwoord eigenlijk de tweede naamval van het persoonlijk voornaamwoord is. Allemaal geleerddoenerij en quasi-wetenschappelijk vertoon waar schoolleerlingen niets aan hebben. Dat er wel eens wat hapert aan de wetenschappelijke behandeling van de grammatica (ik gebruik het woord wetenschappelijk omdat het boekje bij een uitgever van wetenschappelijke werken is gepubliceerd) blijkt uit de manier waarop de meervoudsvorming der substantieven wordt behandeld: schr. gaat van de spelling uit en bespreekt daarna de uitspraak der uitgangen. Hij haalt echter de zaak zo door elkaar dat hij de volgende, volkomen onbegrijpelijke regel neerschrijft: Gaat het enkelvoud uit op een sisklank + stomme e (curs. van mij), dan is de toegevoegde uitgang -s, de uitgesproken uitgang iz’ b.v. village-villages.

Belangwekkend is ook het hoofdstuk over de uitspraak, waarmee het boek begint. Hier lezen we dat er een phonetisch schrift bestaat; waarom men echter behoefte aan een klankschrift gevoeld heeft wordt niet medegedeeld.

Tien bladzijden uitspraakregels volgen; de schr. vermeldt in 't voorbericht dat geen leraar zijn leerlingen deze algemene uitspraakregels zal willen onthouden. De schrik is mij om 't hart geslagen toen ik dit las - ik heb mijn leerlingen dit kostbaar bezit nooit meegegeven. Men verwondert zich er over hoe het mogelijk is dat iemand thans nog in ernst meent dat de school ermee gebaat is wanneer men de leerlingen leert dat ch als ƒ klinkt in aan het Frans ontleende woorden van betrekkelijk (!) jonge datum. Hoe de leerlingen achter de leeftijd van deze ontleende woorden moeten komen, wordt niet gezegd. Wat moeten ze denken van Charlemagne?

Soms vindt men aan het eind van een hoofdstuk vragen zoals de volgende: ‘Op welke regels berust de uitspraak van de woorden: pan - chatter - graze - sail - reap - gnaw - candle?’ Ik weiger te geloven dat onze leerlingen het Engels beter leren spreken als ze het antwoord op dergelijke vragen weten.

We worden dus getracteerd op allerlei wetenswaardigheden - waarvan ik hierboven enkele heb opgenoemd. Indien men werkelijk meent dat - na alles wat er in de laatste jaren over het Engelse taalonderwijs geschreven is - men de spraakkunst moet bijbrengen op een dergelijke manier dan moet geconstateerd worden dat men hier met een bedenkelijk verschijnsel te doen heeft; n.m. het verschijnsel van achteruitgang. En dat is iets wat we nu, minder dan ooit, gebruiken kunnen.

 

J.J. VAN HELDEN.

Letters and Reports voor de H.B.S. A door Dr. H.G. de Maar. Ing. ƒ 1,90, geb. ƒ 2,25. Uitg.: J.B. Wolters - Groningen, Batavia.

Het voorbericht begint als volgt:

Punt 2 van de eindexameneisen van de H.B.S. A luidt thans:

‘De candidaat moet blijk geven: A. Vaardigheid te bezitten in het schrifte-

[pagina 141]
[p. 141]

lijk gebruik van de vreemde taal, blijkende uit het stellen van een verslag of een brief naar aanleiding van zakelijke gegevens.’ Blijkens een mededeling van het College van Inspecteurs is het niet de bedoeling, dat speciaal handelscorrespondentie gevraagd zal worden en de opgaven, die in 1938 voor Frans, Duits en Engels zijn gegeven, zijn daarmee in overeenstemming.

Het was te verwachten, dat er al spoedig leerboeken geschreven zouden worden volgens deze nieuwe exameneisen, en nu het eerste verschenen is van de hand van Dr. H.G. de Maar, kunnen wij hem daar slechts dankbaar voor zijn. Wij weten toch, dat hij in deze materie bij uitstek onderlegd is, en dat zijn boeken over correspondentie altijd degelijkheid en betrouwbaarheid paren aan een uiterst praktische zin. Dit is ook weer het geval met dit nieuwe werkje en ik kan dan ook wel onmiddellijk mijn hoop en vermoeden uitspreken, dat dit nieuwe boek, althans voorlopig, zeer veel gebruikt zal worden op onze H.B.S. A. Ik zou het bij deze aanbeveling kunnen laten en de critiek overlaten aan hen, die 't gebruiken, overtuigd van de wijsheid van het spreekwoord: ‘the proof of the pudding is in the eating.’

Toch komt het me voor, dat de schrijver het meer zal waardéren, als ik enkele critische opmerkingen maak, waarvan het doel is het werkje zo mogelijk te verbeteren.

En dan moet ik beginnen met ronduit mijn teleurstelling uit te spreken, dat het boek niet meer van de, wat men noemt, handelscorrespondentie bevat. Ik weet wel, dat het niet de bedoeling is van de Inspecteurs, dat er speciaal handelscorrespondentie gevraagd zal worden, maar mijn indruk is geweest en die is ook op vergaderingen en in tijdschriften herhaaldelijk uitgesproken, dat hun bezwaar meer ging tegen de cliché-brief en de handelstechnische uitdrukkingen, dan tegen de handelsbrief in 't algemeen. Waarom zou een handelsbrief, d.w.z. een brief over koop en verkoop van goederen in 't algemeen niet geschikt zijn als ‘test’ voor de candidaten, als deze overigens voldoet aan de te stellen eisen, dat hij begrijpelijk is van inhoud en niet te moeilijk wat de woordenkeus betreft? Zijn niet verreweg de meeste handelsbrieven uit schrijvers eigen boeken voor de handelscorrespondentie tot geschikte ‘tests’ voor de candidaten om te werken, als ze toevallig de juiste lengte hebben? En zijn de Mercurius-opgaven niet merendeels kunststukjes op dit gebied, die, nu ja, voor onze candidaten wat te moeilijk zijn, maar die overigens heel weinig cliché vertonen en een minimum kennis van echte vaktechnische handelstermen vereisen? Moet nu de handelsbrief als 't ware ‘taboo’ worden, zelfs op onze A-scholen, die bijna geheel economisch zijn georienteerd? Die indruk kreeg ik, toen ik zag, dat in de eerste helft van het boek van 100 bladz. slechts één serie brieven gewijd was aan onderwerpen uit de handel. Dat vind ik jammer voor het boek, dat nu minder gemakkelijk door leraren van het oude type A-scholen zal worden gebruikt, dan wanneer het ook nog een flinke portie handelsbrieven bevatte. Ook vind ik deze in-de-hoek-duwerij van de handelsbrief door deze schrijver lichtelijk bevreemdend. Overigens zijn de onderwerpen zeer afwisselend, en met grote zorg gekozen. De schrijver is wel zo verstandig geweest alle correspondentie en ook alle rapporten te baséren op originele Engelse teksten. Aan eigen compositie heeft hij zich weinig of in 't geheel niet gewaagd, wat in hem te loven valt, maar wat ik al mijn collega's, die correspondentie moeten onderwijzen als een lichtend voorbeeld voor ogen wenste te houden, als zij een brief in een vreemde taal willen laten uitwerken naar aanleiding van slechts enige korte punten. Stellen in een vreemde taal d.w.z. idiomatisch Engels of Frans of Duits schrijven kunnen slechts enkele onzer leraren;

[pagina 142]
[p. 142]

de leerlingen kunnen hoogstens eenvoudige zinnetjes in 't Nederlands in de vreemde taal omzetten.

Het boek bestaat uit drie gedeelten: 1. Letters, ongeveer 100 pag. 2. Reports, ongeveer 36 pag. 3. Exercises, 30 pag. Deel 1 en 3 vind ik het best geslaagd, althans wat het praktisch gebruik betreft. Dit wil niet zeggen, dat de verslagen uit deel 2 niet goed gekozen of bewerkt zijn, maar de schrijver moest zich wel haast schuldig maken aan een fout, waaraan eigenlijk de oorspronkelijke eis debet is. Ik neem als voorbeeld de examenopgave H.B.S. A 1938 voor Duits. De candidaten moesten een verslag samenstellen over de Zuiderzeewerken, alsof het was geschreven door een commissie van deskundigen en door dezen ingediend bij het desbetreffende ministerie in Berlijn. A tall order! Hiertoe werden aan de candidaten enige punten verstrekt in 't Nederlands. Wat deed nu de gemiddelde candidaat en wat kon hij ook slechts doen? Zich natuurlijk aan de opgave houden en de opgave letterlijk vertalen, als de punten in volzinnen gegeven waren, en van de punten in beknopte of elliptische zinnen volzinnen maken. Maar dan stelt de candidaat niet, neen, dan vertaalt hij, en dit is juist, wat men met een rapport denkt te voorkomen. Aan deze fout heeft de schrijver zich ook schuldig gemaakt, een fout overigens, die niemand hem kwalijk kan nemen, daar deze tot op zekere hoogte voortvloeit uit de opgave. Wilde men de candidaten laten stellen, dan zou men ze oefeningen moeten geven in précis-writing, wat uiteraard veel te moeilijk is voor onze leerlingen, althans in een vreemde taal. De wijze, waarop de schrijver de brieven en rapporten van verklarende aantekeningen heeft voorzien, is ‘practically faultless’. Hij, met zijn grote ervaring op dit gebied, wist altijd de juiste equivalenten van de Engelse termen in 't Nederlands te vinden. Fouten heb ik dan ook niet gevonden. Wel heb ik me herhaaldelijk afgevraagd, waarom de schrijver zo veel vertalingen geeft van zelfs de allereenvoudigste woorden, en dat voor klassen 4 en 5 van onze H.B.S. Ik neem als voorbeeld pag. 35, waar wij een woordenlijst van 44 woorden vinden ter juiste vertaling van de brieven 28, 29 en 30. Onder deze 44 woorden vinden we: to desire = wensen; partly = gedeeltelijk; purpose = doel; pleasure = genoegen; to obtain = verkrijgen; to arrange = regelen; briefly = in 't kort; thence = vandaar; similar = dergelijk; to catch = vangen, halen; source - bron; either ... or = of.... of; fully = volledig; to organise = organiseren; as soon as = zodra; known = bekend. Dat is 16 woorden, die op iedere H.B.S. in 't eerste jaar Engels worden geleerd en in 't tweede worden gekend. De schrijver zal mij tegenwerpen: overdaad schaadt hier toch niet? En dat vind ik juist wel! Indien zowat alle uitdrukkingen in het Nederlands worden gegeven, ontaardt de vertaling maar al te spoedig in de befaamde woordjes-plakkerij. Dat moeten we toch vermijden, en dat kunnen we, door ook enige eenvoudige moeilijkheden aan de leerlingen over te laten. De schrijver heeft het de gebruikers van dit boekje wel wat ‘makkelijk’ gemaakt, te meer daar hij aan 't eind nog een uitvoerige woordenlijst heeft gegeven, ter vervanging van een woordenboek. Er resten mij nog twee vragen: 1. Waarom geeft de schrijver dikwijls de verklaringen en besprekingen van moeilijkheden in Nederlandse tekst? En dat in de 4de en 5de klas van onze H.B.S.? 2. Zou het niet aanbeveling verdienen wat scheutiger te zijn met de aanduiding van de uitspraak van moeilijke woorden? Zó is het wel erg schaars.

Summa summarum: een zeer goed boek, waaruit leerlingen en .... leraren veel kunnen leren.

W. WIJGA.

[pagina 143]
[p. 143]

Harold E. Palmer, A Grammar of English Words. 1938. Longmans, Green & Co., London. 5/.
Harold E. Palmer, The New Method Grammar. 1938. Longmans, Green & Co., London. 2/3.
Harold E. Palmer, How to Use the New Method Grammar. A Teacher's Handbook. 1938. Longmans, Green & Co., London. 8 d.

Gelijk te verwachten was, wordt in de bovenstaande boeken van de hand van Prof. Palmer gegoocheld met duizendtallen. In de Inleiding bij het eerste, de Grammar of English Words, vernemen we dat ‘English contains about 20.000 words in fairly current use’ (p. III). Van deze 20.000 zijn er ongeveer 1000 die nogal wat moeilijkheden bieden aan den foreign student voor wien dit boek blijkt te zijn geschreven. ‘It is in connection with these 1000 words that the great majority of mistakes in grammar and composition are made; it is these 1000 words that prevent the foreign student in the early stages from using English correctly and effectively’ (p. III). Zou er niet meer zijn dan alleen maar een duizend woorden dat den foreign student in the early stages verhindert het Engels behoorlijk te hanteren? En waarom juist deze duizend, die in dit boek zijn verzameld? Prof. Palmer rechtvaardigt zijn keuze door de verschillende redenen op te noemen (p. IV), waarom dit duizendtal moeilijkheden verschaft aan den foreign student. Bij elk van de opgesomde redenen, echter, zou men kunnen vragen: is dit alleen het geval bij de opgenomen woorden? Gelden deze moeilijkheden dan niet voor de meeste woorden van een taal (als voorbeelden noem ik twee van de zes redenen: each word may belong to two or more ‘parts of speech’; each word may have two or more meanings and ‘stretches of meaning’; dit is toch niet alleen met de opgenomen woorden het geval).

Voor den Nederlandsen leerling, die ver genoeg gevorderd is om het boek te kunnen lezen en gebruiken, bevat het te veel woorden, die hem, éénmaal zo ver gevorderd, geen moeilijkheden zullen verschaffen, en te weinig, die eventueel wel moeilijk zouden kunnen zijn, zodat het voor Nederland niet geschikt lijkt. Nu is dit boek niet alleen woordenboek, maar ook grammatica. Waarom deze combinatie? Omdat een gewoon woordenboek noch een gewone grammattica Prof. Palmer bevredigen kan, gelijk blijkt uit twee zeer aanvechtbare beweringen (p. IV en V). ‘The dictionary treats in a more or less summary manner a vocabulary of from 25.000 to 100.000 wordt (alweer die getallen!), generally giving examples only of abnormal, quaint or rare expressions, and leaving problems of sentencebuilding to the grammarian.’ Welke woordenboeken kan Prof. Palmer toch bedoelen, die in het algemeen alleen voorbeelden geven van abnormal, quaint or rare expression? En verder, kan men er een woordenboek of zijn samensteller een verwijt van maken, dat de zinsbouw wordt overgelaten aan den grammaticus?

De tweede aanvechtbare bewering geldt de grammatica. ‘On the other hand, the ordinary grammarbook treats (often with a wealth of technical terms) only those aspects of vocabulary that are of interest to the grammarian; they are elaborate in details of theory, but give few practical “directions for use” and neglect precisely those points that puzzle the foreign student of elementary present-day English.’ Ik meen te mogen beweren dat, althans in Nederland, de grammatica's van het Engels werkelijk niet zo teleurstellen als Prof. Palmer beweert.

[pagina 144]
[p. 144]

Deze twee sweeping statements betreffende de gewone woordenboeken en grammatica's zijn typerend voor Prof. Palmer en zijn school: het oude wordt zonder meer overboord gegooid, er worden beloften gedaan van practische ‘directions for use’, teksten worden zonder meer geadapteerd om te passen binnen een bepaalde radius van zoveel duizend woorden, dat een grammatica ‘elaborate in details of theory’ is wordt als bezwaar getypeerd, kortom: hier meent men ‘shortcuts’ naar de beheersing van het Engels te vinden, terwijl het geheel aandoet als een ‘Help Uzelf op reis met Engels’ van een iets hogere stand. In overeenstemming hiermee is ook, dat men in deze boeken altijd een gedeelte aantreft, waarin de voordelen van het nieuwe boek worden aangeprezen: de nieuwe methode is immers de alleen-zaligmakende. Zoo ook in de Grammar of Words (p. Vf): 1) richness and abundance of examples - beide zijn niet opvallend groot, noch voor woordenboek, noch voor grammatica; value in correction of compositión - de leraar hoeft niet meer te verwijzen naar ‘Rule-so-and-so’ of tijd verspillen met verduidelijkende aantekeningen in de marge van het schriftelijk werk zijner leerlingen. Hier geeft de schrijver een voorbeeld (p. VI): ‘The student.... may have written > I waited him since a long time <. The teacher may usefully note in the margin < See wait, since and for<.’ Slaan we wait op, dan zien we o.a. een verwijzing naar verb-pattern 5 op p. 278, waar we lezen ‘I wait [ask, care, look, pay, call, etc.] for it (sy, him, etc.)’ en onder het groepje van 4 werkwoorden met praeposities deze laconieke mededeling: ‘About 100 of the verbs given in this book belong to this pattern.’ Weer de getallen-manie.

Slaan we since op, dan lezen we deze mededeling ‘Note use of perfect tenses’, en onder for zien we de verwijzing ‘wait for sg or sy. See wait.’ Ik geloof, dat een verwijzing naar de verachte Rule so-and-so vlugger en beter werkt, vlugger, omdat dan niet naar 3 verschillende dingen, waarvan 1 overbodig, verwezen hoeft te worden, en beter, omdat het waarom van het gebruik van de perfect tense nergens verklaard wordt in deze Grammar of Words. Weer een shortcut.

Het laatste voordeel dat Prof. Palmer noemt is, dat het boek niet alleen een reference book is. Wanneer men, zo zegt de schrijver (p. VI), als huiswerk opgeeft te leren wat staat onder shall of some, dan kan men afstand doen van het ‘ouderwetse’ memoriseren van regels en uitzonderingen. Een blik op shall en some is echter voldoende om te zien dat het lezen van al die gevallen, met vage mededelingen als ‘often’ zus of zo, geen vruchten af kan werpen voor den foreign student, afgezien van het feit dat b.v. shall onvolledig behandeld is. Talking about shortcuts....

De principiële en practische bezwaren zijn te talrijk om dit boek te kunnen aanbevelen.

De New Method Grammar van denzelfden schrijver behandelt de grammatica op pueriele wijze: de woorden van een zin zijn getekend als poppetjes die op hun hoofden een bordje dragen waarop vermeld staat wat ze voorstellen. Zo geeft een tekening twee poppetjes, de één met I, de ander met AM op zijn hoofd; een volgende tekening laat zien hoe AM over I heenspringt, zodat er staat AM I. Nu kan men dat leuk en ook nuttig vinden, in ieder geval is het hulpmiddel hier nog te begrijpen. Maar hoe ingewikkelder de zinnen worden, des te gecompliceerder worden de tekeningen: voor het zinnetje ‘I have taken it’ is een samenstel van rails nodig, met 4 ‘loops’ en 4 junctions en een main line, waar een wisselwachter met een vlaggetje bij staat, en op een van de loops rijdt een treintje, waar een jongetje naar staat te wijzen uit wiens mond de woorden vloeien: ‘That

[pagina 145]
[p. 145]

is the past participle loop,’ terwijl de wisselwachter uitroept: ‘This way to complements and the end of the sentence.’ Hierbij komen dan mededelingen als de volgende: § 599. For the sentences marked ‘Perfect Form followed by Infinitives’ we shall have to use the Roundabout Line, which will taken us from loop 2 to loop 1, by way of junctions 7 and 8. Ik moet bekennen dat ik deze en dergelijke tekeningen en medelingen niet begrijpen kan, maar misschien vindt men dit in Japan erg leuk. Het lijkt alsof Prof. Palmer in zijn zucht naar originele shortcuts hier zijn doel voorbijgeschoten is.

Vol hoop greep ik naar het derde van de bovenvermelde boeken, de Teacher's Handbook How to Use the New Method Grammar, maar een verklaring van de ingewikkelde tekeningen en raadselachtige mededelingen staat er niet in. Dit boekje blijkt op één lijn te stellen met de befaamde antwoorden-boekjes voor de wiskundige vraagstukken, alleen bestemd voor den onderwijzer. Voorbeeld: New Method Grammar § 61 (p. 16): gevraagd wordt het meervoud op te schrijven van woorden als 1. loaf, 2. proof, 3. half, 4. chief, 5. grief, etc. (12 in getal). Handleiding § 61 (p. 4): 1. Loaves. 2. Proofs. 3. Halves. 4. Chiefs. 5. Chiefs, etc. en zo alle twaalf voluit in het meervoud.

Ook in de New Method Grammar wordt, evenals in de Grammar of Words, het waarom in de grammatica verwaarloosd en herhaaldelijk leest men passages als de volgende: (p. 173) ‘Well, nobody knows what the real reason is, so we shall not try to find it.’

Zijn dus de bovenvermelde boeken noch voor Nederland noch in 't algemeen, erg aan te bevelen, gelukkig heeft de firma Longmans, Green en Co. een andere serie uitgaven, waarop ik gaarne even de aandacht wil vestigen: The Heritage of Literature Series bevat, vooral in Section B, boekjes voor gemiddeld 2 sh. per stuk, die zeer aan te bevelen zijn, zoals bijv. Selected Short Stories by Galsworthy, Short Stories bij Modern Writers, Modern One-Act Plays, etc. Exemplaren ter kennismaking zendt de firma gratis toe.

B.J. TIMMER.

Querschnitt durch die deutsche Prosa der Gegenwart, herausgegeben und erläutert von Dr. J.C. de Buisonjé, Studienrat an der Ersten Oberrealschule in Amsterdam und Felix Augustin, Oberlehrer in Amsterdam. Verlag von J.M. Meulenhoff, Amsterdam.

De bedoeling van de samenstellers dezer twee deeltjes elk zoowat 150 bladzijden is volgens het voorbericht om aan de Nederlandsche jeugd korte ‘Lesestucke der besten deutsch schreibenden Prosaisten unserer Zeit’ te brengen.

De levensberichten achterin elk deeltje maken duidelijk, dat we met het proza van uitsluitend Derderijksduitschers te maken hebben. Er is een Auslandsdeutscher bij, die om zijn talent of om een andere reden eenige bijdragen mocht leveren. Van dezen Heinrich Zillich uit Schässburg in Siebenbürgen zijn drie Kurzgeschichten opgenomen resp. blz. 121, 140 en 146 van deel I. In dat stukje ‘Krebsschalen’ moet men een soort surrealisme door het begrippenspel Krebsschalen-Krebsschäden aannemen, om de onsmakelijkheid van het verhaaltje te boven te komen.

In ‘Die Ehre des Kutschers Daniel’ kan de Nederlandsche jeugd gewaar worden, hoe de begrippen Ehre en Schande anders alleen maar bezit van een bevoorrecht Herrenvolk, zelfs in de ziel van zoo'n Hongaarsche honger-

[pagina 146]
[p. 146]

lap, zij het op belachelijke wijze, bestaanspolen kunnen vormen. ‘Eine verfluchte Peitsche! So ist das Leben!’ (blz. 123 I). Het is niet makkelijk te zien, wat men met deze symboliek beginnen moet.

In het derde stukje van Zillich ‘Sepp kauft einen Pflug’, I 146, wordt een soort omgekeerd boerenbedrog gepropageerd en een infamie verheerlijkt, wat met die andere stukjes van Zillich een eigenaardig savoir-vivre verraadt, vergl. ‘Die Krebsschalen’ blz. 141 ‘aber zog sich gleichwohl gutgelaunt zum Verdauungsschlaf zurück’.

De andere reputaties, die hier worden ‘vorgeführt’ en door het gezag van de samenstellers verdedigd, zijn op enkele uitzonderingen na van niet veel hooger gehalte.

Het eenige stuk, dat kwaliteiten vertoont, dat ook de Nederlandsche jeugd, ja de Europeesche jeugd zal boeien, en dat daardoor sterk afsteekt is dat van Georg Britting ‘Fischfrevel an der Donau’. Die hopelooze strijd van die visch om zijn leven is hier zelfs oprechter geteekend dan bij Thomas Mann, waar die visch van de vischbank vluchten wil in zijn angst voor het mes. Die strijd van Georg om boven zijn jongenstragiek uit te komen, is zuiver en oprecht geteekend. Vergl. § 147. ‘Es gelang nur

Een zeer geschikt stuk.

Maar wat dunkt U van ‘Das Königsduell’ van Hans Franck, I 88? ‘Das Unrecht, das einem preussischen Offizier von seinem König kommt, ist nicht Unrecht. Es ist Geschick. Der König ist der König.’ Een soort apriori, een geloofsbelijdenis voor een bepaald soort jeugd. Een dergelijke feudaliteit boeit alleen nog maar om de daarmee verbondene griezeligheid. Met een korrel zout, met veel zout, ja met heel veel zout is de Hollandsche school ‘eine moralische Anstalt’, waar zulke stukken eenvoudig geen goed onthaal vinden, omdat hun geest zich wil opdringen, terwijl ze uitgesproken ‘volksfremd’ zijn.

Dit is min of meer ook het geval met ‘Degen und Fiedel’ van Alverdes, met ‘Todeskandidat’ van Wiechert en met ‘Herring’ van die zoetig-wreede Mecklenburger Griese, al zijn hier kwaliteiten aan taalkracht te vinden, die spanning in het lesuur kunnen brengen.

‘Beide Teile sind einigermassen nach formeller und inhaltlicher Schwierigkeit aufgebaut’ aldus het voorbericht. Dit ‘einigermassen’ is zeer rekbaar, een soort slag om den arm, want anders is niet te begrijpen, hoe in het tweede deel die ongelooflijk flauwe stukjes zooals bijv. van Kromer en Gurk moesten worden ingelascht, waarvan de geest van het begin tot het eind in een eentonige geforceerdheid, in een banale opdringerigheid als. maar roeterig neerslaat. Wat beteekent die spin van Hellmut von Tube I 22 en is ‘Zwei Lausbuben’ van Hein Steguweit zoo bij uitstek geschikt: ‘sie haben damit doch deutsch und echt und heldisch wider das Fremde und Welsche gefochten’ I 31.

Overigens is, wat hier van Steguweit is geplaatst, evenmin te bewonderen en nog minder te gebruiken. Men leze bijv. ‘Der Pfingstlümmel’ I 84, een stukje dat herinneringen geeft aan het befaamde ‘Loch im Westen’. Ook hier doen de menschen weer alles zoo hinderlijk duidelijk. ‘Der Küster kratzt sich im Nacken,’ ‘Der Pfarrer kratzt sich im Nacken.’ Iets dergelijks vonden we bij Zillich, ieder oogenblik ‘spuckt er aus’.

De vraag is, heeft deze verzameling voor de Nederlandsche school waarde of misschien beter, is ze noodzakelijk. Het antwoord moet m.i. ontkennend luiden.

 

Zaandam.

J.H. DE VRIEND.

[pagina 147]
[p. 147]

Hermann Rauschert, Faltboote auf hoher See. Deutsche Bücherei, Thieme, Zutphen.

Van Genève naar de Kanarische eilanden, van Flensburg naar de Noordkaap en tenslotte langs de IJslandse kust, in een ‘Faltboot’ zonder navigatieinstrumenten, gedeeltelijk zelfs zonder hulpmotor, het is haast ongelooflijk! Maar de schrijver is sportsman in hart en nieren, hij zet door, ondanks gevaren en ontberingen, het gaat immers om ‘Ruf und Ehre des deutschen Sports’!

Hoe interessant deze reizen ook geweest mogen zijn, de weergave in dit boek is niet meer dan middelmatig. De verhaaltrant is te zwaarwichtig (zelfs in zgn. aanhalingen uit het scheepsjournaal!), te onpersoonlijk (de hoofdpersonen worden ons met een enkel ‘wir’ voorgesteld), de beschrijving der vreemde landen vooral in het begin te eenzijdig geologisch.

Geen klasselectuur, daar taal en stijl te moeilijk zijn voor de leeftijd, die zulke verhalen interesseren. Als bibliotheekboek zal menig kanovaarder er echter van genieten.

Enige kaartjes en foto's verduidelijken de tekst en ook een woordenlijst ontbreekt niet.

S.J.E. DIKKERS.

Erich Kästner, Die Verschwundene Miniatur. Uitg. Meulenhoff, Amsterdam.

Weer een nieuwe Kästner in Meulenhoffs ‘Sammlung deutscher Schriftsteller’. Deze keer is het onderwerp niet één diefstal of inbraak, maar een hele rij van diefstallen. In een adembenemend tempo wordt enige keren achtereen een kostbare miniatuur van Holbein ontvreemd. Gelukkig blijkt het niet altijd de miniatuur zelf te zijn, maar een copie. Ook zijn we telkens in twijfel of de diefstal door de beruchte dievenbende dan wel door den charmanten jongeman (die zich overigens als directeur van de verzekeringsmaatschappij ontpopt) gepleegd is.

De intrige is door dit alles zo ingewikkeld, dat de schrijver het zelfs af en toe nodig acht, zelf even om de hoek te kijken, om als explicateur op te treden.

Natuurlijk heeft de Duitse hoofdstad weer een kostelijken vertegenwoordiger in den Fleischermeister Külz, wiens dialect zich, zoals gemeenlijk bij Kastner, beperkt tot enkele uitdrukkingen als ‘Nun schlägt's dreizehn!’ of ‘Du kriegst die Motten!’

Ook het ‘Polizeipräsidium am Alex’ speelt weer een grote rol en zelfs de gebruikelijke jacht op een bandiet, in taxi's dwars door Berlijn, ontbreekt niet.

Over het algemeen vind ik dit boekje belangrijk minder origineel dan Kastners andere verhalen. Als klasselectuur lijkt het me te verward, voor de schoolbibliotheek, waar immers ook litterair minder geïnteresseerd publiek iets van zijn gading moet vinden, zal het zeker van pas komen.

S.J.E. DIKKERS.

Franz Bauer, Traudl kommt zum Rundfunk. Uitg. Meulenhoff, Amsterdam.

Traudl Brunwitz, de heldin van het nieuwste nummer uit ‘Meine erste Sammlung’ van Meulenhoff, is een waardige vriendin voor Emil, Pünktchen en hoe de andere lievelingen van ons eerste- en tweede klassepubliek heten mogen. Ook haar avonturen (‘Jô, ik wou, dat zoiets bij ons eens voorkwam!’) spelen zich weer af tegen de achtergrond van de moderne grote stad.

[pagina 148]
[p. 148]

Traudl begeleidt haar buurman, die ‘alle Brust-, Kopf-, Ober-, Unterund sonstige Töne’ beheerst, naar de studio, waar hij zich aan de microfoonkeuring moet onderwerpen. Zijn genie wordt natuurlijk miskend, Traudl echter ontpopt zich als toneelspeelster en regisseuse en nog geen week later voert zij met haar klasgenoten voor het radio-kinderuurtje het ‘Marchenstück Schneewittchen’ op.

Is de inhoud zeer up-to-date (Volksempfänger, trucjes uit de studio) de taal is zeker niet minder modern. Uitdrukkingen als ‘die Röhren sind genau angefügt’, ‘er schlupft geradezu in den Lautsprecher’, ‘ich will mal gründlich dreinfahren’ vormen door vertalingen in de marge ook voor jeugdige lezers geen bezwaar. Voor ‘terugleren’ (de drukker schijnt rekening gehouden te hebben met de methode van ‘handopleggen’) is dit soort idioom echter m.i. niet bijzonder geschikt.

In het algemeen een aanwinst voor deze serie, die für junge Leser' bestemd is.

S.J.E. DIKKERS.

Duitse Leergang onder Redactie van Dr. P. Kieft. Übersetzungen Deutsch-Holländisch für die oberen Klassen höherer Lehranstalten, gesammelt von Dr. P. Kieft und Dr. J.J. Loopstra.
I. Teil, ing. ƒ 1,15, geb. ƒ 1,45.
II. Teil, ing. ƒ 1,35, geb. ƒ 1,65.
Uitg. W.J. Thieme & Cie, Zutphen, 1939.

Alweer twee nieuwe bundels met vertaalstukken! zal menigeen met mij verzucht hebben, bij het ontvangen van deze twee delen, met 116 resp. 134 blz. tekst. En inderdaad, er is wel moed voor nodig, om, in het tegenwoordig tijdsgewricht, aan de lange reeks van soortgelijke verzamelingen een nieuwe toe te voegen. Zijn wij zodoende niet al een aardig eind op weg naar het ideaal van sommigen: Elke leraar zijn eigen boekje?

Maar, laat ik over deze bedenkingen heen mogen stappen. En dan moet ik beginnen met te zeggen, dat deze beide deeltjes vertaalwerk wezenlijk geen slecht figuur maken, ten overstaan van vele oudere concurrenten. De verzamelaars zijn er ongetwijfeld in geslaagd, een zeer bruikbaar degelijk geheel samen te stellen, en dat, zonder in het werk van hun voorgangers te gaan grasduinen. De gekozen 38, resp. 29 fragmenten munten merendeels uit door grote verscheidenheid, moderne frisheid van stijl en stof, onberispelijke taalnauwkeurigheid en geschiktheid tot vertaling op onze scholen. Bovendien is bij de keuze der schrijvers een breed Nederlands standpunt ingenomen. Voor de keurige druk en het goede papier komt ook de uitgeversfirma een pluimpje toe. Allemaal redenen, waarom ik niet aarzel, om dit nieuwe tweetal aan te bevelen aan alle vakgenoten, die uitzien naar nieuwe vertaalstof; zelf zal ik het. ter afwisseling, te eniger tijd ook eens in de klas gaan gebruiken.

Volmaakt is deze jonge tweeling natuurlijk ook niet; hij is nog behept met enkele ongevaarlijke kinderziekten, die echter weinig te betekenen hebben. Als hieronder dan enige opmerkingen, wenken en wensen volgen, dan zijn ze niet bedoeld als een afdingen op de hierboven toegezwaaide lof, maar als bewijs van belangstelling en welwillend keurende lezing.

Mijn eerste bezwaar geldt de titel: übersetzungen Deutsch-Holländisch, die wel duidelijk, maar m.i. onjuist geformuleerd is. Wat de getroffen keus aangaat, zou ik menen, dat in deel I het stuk 26, maar nòg meer 23, al heel gemakkelijk door een beter zouden zijn te vervangen. Ik ben geen bewon-

[pagina 149]
[p. 149]

deraar van de schrijftrant van Hans Grimm, maar nog minder van het ‘schnoddrige, kess-forsche’ matrozenkoeterwaals van den heer Theodor Plivier. Wat te zeggen van een beeldspraak als deze: ‘Der abgeblasene Dampf wird zum Angelpunkt’ en ‘Eine Breitseite von 16000 kg Artilleriewirkung gegen 24000 kg!’ of ‘48000 Pferdekräfte brennen in den Eingeweiden des kleinsten Tieres dieser beiden Herden’ (allen blz. 68).

Angstvallig onthouden zich de verzamelaars van het geven van enige toelichting of aantekening, ook in gevallen, waar een gewone leerling er met geen mogelijkheid uit zal kunnen komen. Op zichzelf is dat niet erg. Maar zij zien zich hierdoor genoodzaakt, herhaaldelijk de oorspronkelijke teksten te ‘fatsoeneren’, door moeilijke woorden te vervangen of geheel te schrappen, resp. soms hele stukken weg te laten. Dit nu vind ik enigszins bedenkelijk.

Dat deze vrees niet allen grond mist, heb ik bij vergelijking van enige pasklaar gemaakte stukken met hun origineel kunnen constateren, hetgeen ik met enkele voorbeelden zal aantonen.

In deel I, nr. 21, blz. 63, staat in regel 4-5 te lezen: ‘die man notdürftig durch ein paar Pferde beritten gemacht hatte’, wat geen zin heeft. In het origineel luidt deze zinsnede als volgt: ‘die man notdürftig durch ein paar Panjepferde beritten gemacht hatte’, hetgeen begrijpelijk is. Daarop volgt in de regels 14-15: ‘den er seinem Hengst mit schweren Stricken hinter dem Sattel geschnurt hatte’, waarin dit ‘dem’ als casusfout aangemerkt dient te worden, afgezien nog van de onmogelijkheid van de hele constructie. Opheldering verschaft echter onmiddellijk de originele zinsnede nl.: ‘den er seinem Hengst mit schweren Stricken hinter dem Sattel auf die Kruppe geschnürt’. (Weglatingen zijn niet ongevaarlijk, ziet U?)

Op blz. 70, regel 2, lees ik: ‘als die Sonne aus einem schwarzen Walde stieg’, terwijl het origineel zegt: ‘als die Sonne aus einem schwarzen Waldkamm stieg’, wat niet hetzelfde is.

In regel 16-17 staat: ‘ohne dasz es der frischen Narben bedurft hatte’, inplaats van ‘ohne dasz er der frischen Durchzieher bedurft hätte’. Een ‘Durchzieher’ verraadt een student onmiddellijk, een ‘Narbe’ nooit.

In deel II, nr. 14, blz. 47 lees ik dit: ‘Auch in der Schlacht von Königgratz war’, terwijl Bismarck zelf schrijft: ‘Nach der Slacht von Königgratz’. In regel 8-9 staat dit: ‘dasz der Kaiser Franz Joseph ihm Venedig abgetreten’, maar Bismarck zegt: ‘dasz der Kaiser Franz Joseph ihm Venetien abgetreten’ hetgeen in het Duits - anders dan in het Nederlands - niet hetzelfde is!

In de eerste drie regels van blz. 49 betreur ik de weglating van de woorden ‘kräftiger’ und ‘vorwärts Berlin’ die m.i. hier niet gemist kunnen worden. Waar toch al zoveel werd gemoderniseerd aan Bismarcks spelling en stijl, had het aanbeveling verdiend, voor de plaatsnaam ‘Hořricz’ (zoals Bismarck onjuist spelt) de goede vorm ‘Hořice’ te bezigen, alsmede de verouderde uitdrukking ‘die ungarische Nationalität’ te vervangen door het moderne ‘die ungarische Nation’.

Spelfouten heb ik niet veel gevonden. Mag ik alleen de aandacht vragen voor een verbetering der volgende woorden? In deel I: blz. 62, Schepak, blz. 68, Hauptstreitkräften, Derfflinger, Von der Tann, blz. 69, Elizabeths, blz. 77, Hottentott, Kral, blz. 79, das Brummen, blz. 106, dagegen gefeit, Gefahrenzone. In deel II: op blz. 48, lahmzulegen, bayrische, blz. 49, zwiespältigen, blz. 86, Leistung, friderizianisch, Gendarmen, blz. 90, Mythenwelt, Friedrichs II. blz. 95, hatte, in plaats van hätte.

K. BUKOWSKY.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • J.E. van der Laan

  • R.J. van Arum

  • Martin Permys

  • R.M. de Jong

  • G.P. Berkhouwer

  • F.P. van der Voorde

  • J.J. van Helden

  • W. Wijga

  • B.J. Timmer

  • J.H. de Vriend

  • S.J.E. Dikkers

  • K. Bukowsky

  • over H. Godthelp

  • over David de Vries