| |
Leerboeken.
Gedichten van P.A. de Genestet, van een inleiding en aantekeningen voorzien door Dr. G.A. Brands en R.W. Lieve. Uitg.: G.B. van Goor Zonen's U.M., 's-Gravenhage, 1939.
Met de klacht, dat de Nederlander zijn dichters niet leest, zal menigeen instemmen. Dat een nieuwe uitgave van De Genestet's gedichten er toe zal bijdragen om dat euvel te verhelpen, mogen we hopen, al is de prijs (f 1,90, gebonden ƒ 2,35) stellig een belemmering voor een ruim debiet. Men krijgt daarvoor echter niet enkel de gedichten van De Genestet, maar ook nog tal
| |
| |
van illustraties, zo aardig soms, dat men zal betreuren, dat ze gewoon tussen de tekst en niet afzonderlijk op kunstdrukpapier zijn gedrukt. Bovendien zijn de gedichten waar 't nodig leek, kort en duidelijk toegelicht. Over de wenselijkheid van meer of minder aantekeningen wordt men het niet makkelijk eens. Terecht wordt in het voorbericht vooropgesteld, dat ‘natuurlijk het woord van den leraar niet kan worden gemist’. Toch verbaast 't mij wel, dat bijv. bij ‘Arme Visschers’ geen enkele aantekening is gegeven. Ik zou er bijv. een nodig hebben gevonden bij 't zijden maske (blz. 200, III), bajert, de dolle tres en opspelende in de pijp (blz. 201, IV) en zeker ook bij of het vuur brandt op de kust (blz. 201, V), dat een onjuiste weergave is van Hugo's ‘si la flamme (= de wimpel) ... est au mât du signal’.
Het boekje is bedoeld als een schoolboek en zal bijv. in onze derde klassen zeker goed kunnen worden gebruikt. Maar 't zou daar nog meer nut kunnen stichten, als van enkele vertalingen of navolgingen ook 't oorspronkelijk (van Rückert, Heine, Victor Hugo) werd afgedrukt. Ik ondervind elk jaar, dat mijn derdeklassers vol belangstelling zijn, als ik ‘Arme Visschers’ met ‘Les pauvres Gens’ vergelijk. Misschien willen de auteurs deze raad overwegen, als er een herdruk van 't boekje nodig is, iets wat ik ze gaarne toewens.
Amsterdam, Mei 1939.
A.J. DE JONG.
| |
P.M. Maas, Cinquante versions faciles. Uitg.: Noordhoff, Groningen. 1939. Prijs: ƒ 1,10.
Herhaaldelijk heeft Dr. Kruisinga, o.i. terecht, reeds gefulmineerd tegen de eindeloze reeks leerboeken met ‘vertaalstukjes’. Maar ‘die stroom rijst al meer en meer’. Geen wonder: men neme Mateo Falcone, Les Vieux of, als je ‘modern’ wilt doen Maria Chapdelaine, La Randonnée de Samba Diouf, knippe deze in een x-tal stukjes (al naar het aantal vellen dat je bent overeengekomen met den uitgever), voorzie deze van een aantal cijfers en schrijve met verwijzing naar deze cijfers je ‘Annotations’: b.v. 23. ‘Le préfet is het hoofd van een département (Franse provincie); zijn huis en ook zijn ambt heet la préfecture. Onder hem staan les sous-préfets (la sous-préfecture), die aan het hoofd staan van een arrondissement.’ Je kunt ook nog wel wat wijsheid luchten over aller en devoir.
Wanneer serieuze kollega's in een derde klas geen belangstelling meer weten te kweken of enthousiasme te wekken met een goede novelle in zijn geheel (waar ze de moeilijke passages waarschijnlijk ook wel van laten vertalen), of met een toneelstuk of met een uitstekende bloemlezing in het genre van Bonnes pages, laten ze het dan maar proberen met boekjes als het bovenstaande. Tot eer van den schrijver zij vermeld dat hij in het voorbericht niet aankondigt, dat zijn boek ‘in een behoefte voorziet’. En naast deze ‘versions faciles’ bestaan van denzelfden schrijver reeds twee bundels ‘Versions annotées’, waarvan een al met een vierde druk.
R. WIARDA.
| |
E. van Ewijk, Eenvoudige lessen in de Franse Grammatica voor het voortgezet onderwijs. 3e druk. Uitg.: Tjeenk Willink, Zwolle. 1939. Prijs: ƒ 0,65.
Voor de vele kollega's die een boekje verlangen dat een minimum hoeveelheid grammaire geeft en dat van de tweede klas af de hele school door gebruikt kan worden, heeft de heer Van Ewijk een exemplaar gevoegd
| |
| |
bij de vele die reeds in omloop zijn. In het ‘Voorwoord’ lezen we: ‘vóór alles is gedacht aan eisen van practischen aard’. Hiermee valt moeilijk te rijmen dat bij de behandeling van de onregelmatige werkwoorden (deze neemt een derde in van het hele boekje) de leerlingen niets wordt bespaard. Al de oude bekenden van de akte-examens: repartir, contrevenir, revaloir, se prévaloir de, promouvoir, oindre etc. vind je terug. En een werkwoord als mésoffrir kom je toch ook zo vaak in je lectuur tegen! Bij de afgeleide woorden dezelfde overtolligheid. En waarom de regels in het Frans gegeven?
R. WIARDA.
| |
Dr. K. Wagenaar en M.J. Ornée, Franse vertaal- en steloefeningen.
Deel I: Vertaaloefeningen, ten dienste van het onderwijs aan de H.B.S. A en de opleiding voor de akte Frans L.O. Prijs: ƒ 1,10, geb. ƒ 1,30.
Deel II: Steloefeningen, ten dienste van het onderwijs aan de H.B.S. A. Prijs: ƒ 0,80, geb. ƒ 1,00.
Uitg.: J.B. Wolters - Groningen, Batavia.
Elke verandering in het programma van de middelbare school (natuurkunde b.v. ingevoerd in de 2e klas of scheikunde in de 3e) levert zijn kwantum nieuwe leerboeken als: ‘natuurkunde voor beginners’, ‘scheikundelessen voor de laagste klas’ etc.
Verleden jaar hebben onze eindexamencandidaten A een ‘rapport’ moeten richten aan een Duitsen minister over de Zuiderzeewerken, een ‘sollicitatiebrief’ aan de Grands Magasins du Louvre en prompt leveren de heren Wagenaar en Ornée ons een boek met oefeningen in deze richting en men kan niet ontkennen dat ze ‘bij’ zijn: verslag over de opening van een vliegveld, ja zelfs over een verduisteringsproef.
Helaas ben ik geen lexicograaf genoeg om te controleren of de Franse Aantekeningen ook in die mate ‘à la page’ zijn. 'k Geloof dat het boekje zeer nuttige diensten zal bewijzen.
Naast dit deeltje II hebben de heren ons ook nog een deeltje I ‘geschonken’, meer speciaal voor de akte L.O. geschikt, m.i. ook zeer bruikbaar: geleidelijke opklimming in moeilijkheid, inleidende aantekeningen bij de verdere stukjes etc.
R. WIARDA.
| |
Henri Ghéon, Féeries. Uitg.: Meulenhoff, Amsterdam. z.p.
Paul de Sémant, Dache perruquier des Zouaves. Uitg.: Meulenhoff, Amsterdam. Prijs: ƒ 0,65, cart. ƒ 0,85.
Een paar zeer geslaagde nummers uit de bekende serie: Ma première collection. Vooral van de twee ‘Contes féeriques’ van Ghéon zullen onze jeugdige leerlingen kunnen genieten, omdat de schrijver zoveel mogelijk de dialoogvorm heeft gekozen. Deze sprookjes zijn bovendien door Mej. Tam en den heer Roets overvloedig en zorgvuldig van vertalingen in de marge voorzien.
Ook ‘het avontuurlijke, geestige verhaal van een jeugdigen zouaaf, geboren in Afrika en opgevoed te midden der soldaten van de Franse kolonien, zal de belangstelling van onze leerlingen wel gaande houden’, zoals de bewerkers Benjert en Elzinga in het Voorbericht schrijven. Maar
| |
| |
volgens ons is voor leerlingen ‘nadat ze ongeveer een jaar Frans hebben geleerd’, de annotatie niet voldoende. We vonden op de eerste bladzijde bijvoorbeeld niet vertaald: ce fût, venait de, il faudra, ils s'étaient mis à rire; een paar bladzijden verder ontmoetten we een zinnetje als: ‘Allons! puisque vous le voulez, conclut le colonel’ zonder een enkel woord vertaald, etc. Dit tekort is bij een herdruk misschien te verhelpen.
R. WIARDA.
| |
Nobles vies; belles oeuvres, I. Madame Curie, Louis Pasteur, Claude Debussy, Paul Cézanne; choix de pages biographiques annotées par S. Braak. J.M. Meulenhoff, Amsterdam (1939).
Indien het waar is - en niemand zal het, geloof ik, betwisten - dat onze leerlingen niet alleen de taal en de letterkunde onzer buurvolken moeten leren, maar ook met de volkeren zelf kennis maken, dan is wel de bestudering der grootste figuren een uitstekend middel daartoe. Zeker, ook bij het literatuur-onderwijs komen grote figuren ter sprake, maar noodzakelijkerwijs is hierbij de keuze eenzijdig, en te licht wordt daardoor de indruk gewekt dat zij de enige belangrijke zijn. Een boekje als dat van Dr. Braak, blijkbaar bedoeld als het eerste van een serie, kan uitstekend dienen om deze eenzijdigheid op te heffen: hier worden twee geleerden met wereldreputatie, een groot toonkunstenaar en een beroemd schilder behandeld. Dat deze bladzijden niet alleen nuttige kennis bijbrengen, maar ook en vooral grote opvoedkundige waarde moeten hebben, heeft de bewerker volkomen begrepen. Het is deze gedachte die hem geleid heeft bij zijn keuze, die wij niet anders dan gelukkig kunnen noemen. In iedere schoolbibliotheek past dit werkje zeker, maar velen zullen het, ter afwisseling van zuiver belletristische lectuur, in de klas willen lezen. De soms wel wat technische taal wordt door de aantekeningen voldoende verduidelijkt; toch menen wij niet, ook om de ernstige inhoud, dat het veel vroeger dan in de vijfde klas geplaatst kan worden.
K.J. RIEMENS.
| |
Duitse leergang, onder redactie van Dr. P. Kieft:
Duitse Spraakkunst I, door Dr. A.P. Kieft en Dr. P. Kieft. Prijs, ing. ƒ 0,70, geb. ƒ 1,00.
Duitse Oefeningen I, door Dr. A.P. Kieft en Dr. P. Kieft. Prijs, ing. ƒ 0,95, geb. ƒ 1,25.
Die bunte Welt I, von H. von der Leek und J. van Weeren. Prijs, ƒ 1,50, geb. ƒ 1,80.
Zetienwandel, eine Folge deutscher Gedichte, door A.P. Berkhout en Dr. J.A. Heberle. Prijs, ing. ƒ 1,95, geb. ƒ 2,35. Uitgevers: W.J. Thieme & Cie., Zutphen.
Onder de gezamenlijke titel van Duitse leergang kwamen bij Thieme en Cie de bovengenoemde werken uit. Wij willen deze daarom maar onder éen hoofd bespreken.
De samenstellers van deze nieuwe Duitse schoolgrammatica en het daarbijbehorend oefeningenboek gaan, volgens hun voorwoord van het standpunt uit, dat de leerlingen meer tot zelfwerkzaamheid moeten worden geprikkeld
| |
| |
dan dit bij andere leermethoden mogelijk is. Zij zien daarom, wat de grammatica betreft, in de eerste plaats af van het geven van regels, doch laten deze door middel van vragen zelf door de leerlingen ontdekken. De oefeningen werden zo eenvoudig mogelijk gehouden, en niet door idiomatische moeilijkheden verzwaard, ook hier wederom, om de zelfwerkzaamheid te bevorderen.
Wat grammaticale regels betreft, leert inderdaad de practijk, dat deze voor de kinderen van de lagere klassen in het algemeen veel te abstract zijn, om op behoorlijke wijze door hen gereproduceerd te worden, zodat het ontbreken daarvan niet als een gemis gevoeld behoeft te worden. Echter, geheel consequent kunnen de samenstellers zoals vanzelf spreekt, niet zijn: bij het hoofdstuk over de meervoudsvorming waren ze onvermijdelijk; in andere hoofdstukken dragen zij de bescheiden naam van ‘opmerking’. Wat het stellen van vragen aangaat: zou ik willen opmerken, dat ieder goed docent zoveel mogelijk zijn leerlingen zelf ontdekkingstochten zal laten maken, ook al staan er geen vragen in de spraakkunst. Daarna kan dan de grammatica worden opgeslagen, om de moeilijkheden daar nog eens kort geformuleerd te vinden, zodat in de practijk wellicht veel op hetzelfde zal neerkomen. Is het boekje echter bestemd voor scholen, waar de leerlingen veel voor zichzelf werken, dan kunnen deze vragen natuurlijk goede diensten bewijzen.
Het principe van eenvoud, waardoor de samenstellers zich volgens hun voorwoord willen laten leiden, bracht hen ertoe, de voorbeelden zo ‘eindeutig’ als mogelijk te kiezen, de aandacht dus alleen te vestigen op de grammaticaal juiste vorm, en af te zien van alle pogingen, om daarin tevens nog idiomatische moeilijkheden te verwerken. Vooral voor scholen, waar de leerlingen zeer weinig grammaticale kennis meebrengen is dit principe m.i. zeer juist. Dit blijkt vooral in het hoofdstuk over de derde en vierde naamval, waar de schrijvers zich uitsluitend beperkt hebben tot voorbeelden met plaatsbepalingen. Ook in de formulering: de voorzetsels ¾ regeren de vierde naamval, wanneer het ww. een beweging uitdrukt, die op een doel gericht is, drukken zij zich juister en duidelijker uit, dan vele schoolgrammatica's, waarin het heet, dat wanneer een ww. een richting aanduidt deze voorzetsels de vierde naamval regeren.
De druk is ruim en duidelijk en.... de Duitse vervoegingen en zinnen zijn ook in het Latijnse lettertype afgedrukt, wat voor beginnelingen een groot voordeel biedt.
Enkele opmerkingen: 1) Is het wel grammaticaal verantwoord de vorm: ‘ich wurde’ met onv. verl. tijd van zullen aan te duiden? Of anders gezegd: mogen wij, in ons verlangen ons in de kinderlijke geest te verplaatsen, onze toevlucht nemen tot positief foutieve benamingen? En had überhaupt de vorm ‘würde’ niet vermeden kunnen worden? Want m.i. is het zeer gevaarlijk, de kinderen bij te brengen, dat zou = würde; dit kan, op zijn zachtst gezegd, bij de behandeling van sollen tot grote teleurstellingen leiden. 2) Laat de vertaling van: ‘wie zijn dat?’ met ‘,wer ist das’ niet aan duidelijkheid te wensen over? Is het hier niet te prefereren deze zin te vertalen met: ‘Welche Leute sind das?’
Ook in het Oefeningenboek heeft het principe van eenvoud en duidelijkheid de schrijvers geleid. Ook hier hebben zij, vooral in het begin, de idiomatische moeilijkheden tot een minimum gereduceerd. Weliswaar zijn hier leesoefeningen tussen de thema's geplaatst, doch deze nemen toch maar een zeer ondergeschikte plaats in. Het is echter de vraag, of hier
| |
| |
niet te grote eenvoud tot verarming leidt. Immers door die leesoefeningen brengt men de leerlingen in onmiddellijk contact met de vreemde taal, met het Duitse taaleigen, hetgeen niet te vervangen is door Hollandse thema's met woordenlijstjes. Het grote gevaar in een eerste klas is toch reeds, dat dat de kinderen de taal gaan beschouwen als een reeks dorre grammaticaregels. Ongetwijfeld kunnen wij het levende lichaam van de taal niet opbouwen zonder dit ‘Gerippe’’ en ook niet zonder woordenkennis, maar het komt mij voor, dat de docent van meet af aan als zijn taak moet zien, dat de taal een levend organisme is, en dit blijkt pas, wanneer die grammaticale vormen en die woorden zich rangschikken tot zinnen en die zinnen tot een samenhangend stukje proza. Daar vinden wij dan de gelegenheid op de uitspraak, op het taaleigen, op de ‘melodie’ van de zinnen, kortom op de uitdrukkingswijze van de vreemde taal te wijzen, die tevens de uitdrukking is van een andere psyche. Vooral bij het onderwijs in een zo naverwante taal als de Duitse is, moet steeds weer de nadruk op het overeenkomstige en het afwijkende gelegd worden, waardoor tevens het gevoel voor de eigen taal versterkt wordt. Mijns inziens kan men daar niet vroeg genoeg mee beginnen. Veel zaad valt hier weliswaar op stenige bodem, doch moet men er daarom van afzien te zaaien? De schrijvers zullen mij wellicht voorhouden, dat zij daartoe het leesboek gebruiken. Echter: de leesoefeningen, die men met veel zorgvuldigheid voor het oefeningenboek samenstelt, bevatten juist dat idioom, dat nodig is voor een zelfstandig hanteren van de taal, terwijl het leesboek, wat idioom betreft, veel te veel geeft, en m.i. gebruikt moet worden om te lezen en het gelezene te verstaan.
De opmerking, die wij reeds bij de bespreking van de spraakkunst maakten ten aanzien van de vorm: ‘zou’’ geldt ook voor de oefeningen. In oef. 13 wordt ter vertaling gegeven: ‘wij zouden morgen gaan’, waarbij kennelijk de bedoeling is, dat dit vertaald wordt met: ‘wir würden morgen ausgehen’, terwijl deze vertaling toch alleen verantwoord is, wanneer deze zin een voorwaardelijke betekenis heeft. Zonder zinsverband is dit echter niet zonder meer duidelijk, daar het ook kan betekenen: ‘wij hadden afgesproken, morgen uit te gaan’, waar het ww. sollen op zijn plaats zou zijn.
In oef. 27 (voorz. met de vierde nmv.) moet vertaald worden: ‘tegen mijn ouders’, ‘tegen dit meisje’, hetgeen ons buiten zinsverband om, zinneloos lijkt. Van de leerlingen wordt blijkbaar verwacht, dat zij hier het voorzetsel ‘gegen’ gebruiken, terwijl in negen van de tien gevallen hier het voorzetsel ‘zu’ gebruikt zal moeten worden. Deze atomistische methode doet afbreuk aan de rijkdom van de taal, en leidt tot begripsverwarring, Het principe van eenvoud wordt hier ‘ad absurdum’ doorgevoerd.
Zoals uit het voorafgaande blijkt, hebben de samenstellers de eclectische methode gevolgd, hoewel zij meer naar de indirecte, dan naar de directe methode overhellen. De opzet is concentrisch: er zullen nog volgen: Spraakkunst II (2e en 3e jaar), Oefeningen II (2e jaar), Oefeningen III (3e jaar).
Die bunte Welt I. Terecht hebben de samenstellers hun bloemlezing een ‘bunte Welt’ genoemd. Sagen, sprookjes van Grimm en Hauff, verhalen over Baron v. Münchhausen en Tijl Uilenspiegel, anecdotes, historische verhalen werden afgewisseld door uiterst moderne verhalen over ontvoeringen, rekordvluchten, avontuurlijke reizen, de filmwereld, enz.
De samenstellers hebben hun stof met een zeer juist inzicht in de psyche van den puber gekozen, zodat het niet onwaarschijnlijk is, dat de kinderen er ook thuis in zullen gaan lezen, hetgeen blijkens het versje, dat aan de bundel bij wijze van voorwoord voorafgaat, ook de bedoeling van de
| |
| |
samenstellers is geweest. Dit ‘voor zichzelf lezen’ wordt vergemakkelijkt door de bijgevoegde losse woordenlijst, die voor dat doel misschien nog wel iets uitgebreider had kunnen zijn.
| |
Zeitenwandel, eine Folge deutscher Gedichte.
Deze bundel gedichten is, zoals de samenstellers in hun woord vooraf vermelden, bedoeld voor scholen met middelbaar en voorbereidend hoger onderwijs, te beginnen met de derde klas. Reeds uit de titel ‘Zeitenwandel’ en voorts uit de groepering van de gedichten naar de verschillende literaire periodes moet blijken, dat het de samenstellers meer te doen was om de karakteristiek van een bepaalde tijdgeest en een bepaalde stijlperiode, dan om de afzonderlijke persoonlijkheden der dichters. Om deze opzet nog meer te doen uitkomen, plaatsten de samenstellers de namen van de dichters onder het gedicht, met, zo mogelijk, het jaar van ontstaan of verschijnen.
Wanneer in het voorwoord van een ‘in zekeren zin stilistische opzet’ gewaagd wordt, dan wordt toch m.i. met het bescheiden bedoelde ‘in zekeren zin’ ‘ein groszes Wort gelassen ausgesprochen’. Want hoe kunnen de samenstellers het dan verantwoorden, dat zij onder het opschrift ‘Realismus’ gedichten van Heine opnemen, die volstrekt romantisch zijn? ‘Du bist wie eine Blume’, ‘Ein Jüngling liebt ein Mädchen’, ‘Wir saszen am Fischerhause’, alle gedichten uit het ‘Buch der Lieder’ zijn, niettegenstaande realistische elementen, uit een stilistisch oogpunt, de volksliedachtige toon, zeer zeker tot de romantiek te rekenen. ‘Die Lorelei’, ‘die Grenadiere’, ‘Belsazer’, ‘Schelm von Bergen’ behoren krachtens hun balladevorm alsook krachtens hun inhoud tot de romantiek. Alleen ‘die Weber’, behoort met zijn nieuwe sociale strekking onder dit hoofd thuis. Ditzelfde geldt van het van Adalbert von Chamisso opgenomen gedicht ‘das Schloss Boncourt’. Ook dit is, zowel wat vorm als gevoelstoon betreft, romantisch. ‘Die alte Waschfrau’ is natuurlijk onder het hoofd Realismus op zijn plaats; juist daarom misten wij hier Freiligraths ‘Von unten auf’, en ‘Aus dem schlesischen Gebirge’. Ook staan wij enigszins verbaasd te kijken, wanneer wij Von Platen als realist voorgesteld zien. Hoe is het mogelijk, zijn leerlingen niet in verwarring te brengen, wanneer men hun ‘Der Pilgrim vor St. Just’, het naar zijn inhoud aan de Romantiek herinnerende, naar de vorm klassieke gedicht als realistisch voorstelt. En wat te denken van de ‘Sonnette aus Venedig’, waarvan er hier vijf afgedrukt zijn: moeten die ook voor realistisch doorgaan? Bij deze groep waren m.i. echter gedichten van Klaus Groth wel op zijn plaats geweest.
De eerste gedichten, die onder het hoofd ‘Naturalismus und Impressionismus’ opgenomen werden, zijn Archibald Doublas, Die Brück' am Tay, en John Maynard van Theodor Fontane. Echter moge Fontane in ander werk zeer zeker tot het naturalisme gerekend worden, in deze gedichten is hij een late nakomeling van de romantiek.
Wanneer de samenstellers werkelijk een stijlgeschiedenis hadden willen leveren, dan hadden zij ervan moeten afzien alle gedichten van één dichter bij elkaar te plaatsen. Hiervoor zijn zij, om begrijpelijke redenen teruggeschrikt, maar het gevolg is, dat zij in geen enkel opzicht iets nieuws geleverd hebben. Zij hebben, met enkele kleine wijzigingen, de dichters in dezelfde volgorde geplaatst als dat in de meeste bloemlezingen gebruikelijk is en het enige verschil is, dat zij zo nu en dan boven een groep dichters een etiket plakten, waardoor, zoals wij boven zagen, in het vakje Realismus een bont gezelschap bijeen is gebracht, dat gelukkig niet meer kan protesteren.
| |
| |
Aardig is het gedicht ‘Streitlied zwischen Leben und Tod’ van een onbekende dichter uit de 16e eeuw. Echter waarom dit niet onder de rubriek Renaissance? Spreekt er niet de voor de Renaissance typische ‘Lebensbejahung’ uit? Nu vinden wij het onder ‘Volkslieder und religiöse Lyrik’, maar noch naar de inhoud, noch naar de vorm is het een volkslied, en ook is de inhoud niet religieus.
Terecht staat Goethes ‘Mit einem gemalten Band’ onder Rokoko, (het enige gedicht, dat uit een stilistisch oogpunt niet bij de overige gedichten van denzelfden dichter geplaatst is), doch wat doet hier Bürgers Lenore?
Inderdaad, geen eenvoudige taak, om hier een geschikte rubriek te vinden, daar men er met ‘Sturm und Drang’ toch ook niet is. Lenore is de klassieke ballade van de Duitse literatuur en had dus beter een plaats kunnen vinden bij de balladen van Goethe en Schiller, dan onder het hoofd Rokoko.
Hieruit blijkt wel voldoende, welk een ‘verfängliches Unternehmen’ het is, een gedichtenbundel op deze wijze te rubriceren. Zelfs in een literatuurgeschiedenis is dit geen eenvoudige taak, doch daar heeft men gelegenheid, uitgebreid kommentaar te leveren, hoe men het wel, en hoe men het niet bedoelt.
Overigens moet gezegd worden, dat het een mooie verzameling is, waarin wij echter het bekende ‘Lied von der Glocke’ en ‘An die Freude’ van Schiller, verder ‘Bertran de Born’ van Ludwig Uhland, en het ‘Gebet während der Schlacht’ van Th. Korner node misten.
Verder viel het ons op, dat, waar Schiller, Heine, Droste Hülshoff, Storm, C.F. Meyer, Stefan George, Hugo v. Hofmannsthal, Börries v. Münchhausen en Agnes Miegel de eer te beurt viel, in de bundel afgebeeld te worden, de beeltenis van Duitslands grootste klassieke dichter ontbreekt. Is dit niet alleen al uit een paedagogisch standpunt fout gezien? Ehre, dem Ehre gebührt!
Haarlem.
M.M. BOLDINGH.
| |
Duitse Leergang, onder redactie van Dr. P. Kieft.
Oefenstukken voor de H.B.S. A, door C.E.M. Balvers. Uitg.: Thieme, Zutphen.
Dit boekje wil de leerlingen van de H.B.S. A zover brengen, dat ze de eis van punt 2 van hun eindex. programma - verslag of brief naar aanleiding van zakelijke gegevens - met gerustheid tegemoet kunnen zien. In het algemeen zijn er twee methodes van voorbereiding mogelijk: een meer praktische, die den leerling van meet af aan voor zulke gegevens en hun uitwerking plaatst, en een meer ‘literaire’, waarbij een massa algemene vertaalstof wordt gegeven, om dan tenslotte enkele verslagen en brieven ter uitwerking te presenteren. De laatste weg heeft de schrijver van het onderhavige werkje gekozen.
Hij biedt ons eerst een veertig vertalingen over onderwerpen ‘zoveel mogelijk aan verschillende maatschappelijke gebieden ontleend; zuiver economische onderwerpen, handelscorrespondentie zijn vermeden’. Na die veertig vertalingen volgen dan 10 nummers brieven en verslagen, waaronder de ex.opgaven van 1938 zijn opgenomen. De eerste 25 vertalingen zijn voorzien van uitgebreide idiomatische en grammaticale aantekeningen. Zo bestaat dan het werkje uit 'n kleine 140 bladzijden, waarvan de aantekeningen ongeveer de helft uitmaken. Men ziet het: in de vierde en vijfde klas kan het doorgewerkt worden. Streeft men bij de keuze van z'n vertaalstof naar stukken, die hoge koersen noteren bij de leerlingen, dan zal men hier zijn hart kunnen ophalen. Wie in de twee hoogste klassen geen ‘opzettelijk’ gram- | |
| |
maticaalonderwijs geeft - er zijn er onder ons, die het tot 't bittere einde blijven doen - vindt in de aantekeningen een mooie collectie van de traditionele taalkundige opmerkelijkheden, die telkens weer onder het oog van de leerlingen moeten worden gebracht. Deze zijn dan bedoeld als een uitbreiding van wat er in de ‘Grammatik’ wordt gegeven; met de laatste zal dan wel gemeend zijn de in deze Duitse Leergang verschenen grammatica. Hier en daar zal men allicht de opmerking maken, dat men het zèlf een beetje anders doet in de klas; maar over het algemeen verraden de geboden voorbeelden met hun uitlegging in Schrijver den man, die een grammaticale regel ‘ad usum Delphini’ weet te construeren. Natuurlijk geeft zo'n vereenvoudiging van gramm. regels zijn eigenaardige moeilijkheden en er zijn beperkingen, bij welke men zich niet stééds maar den meester kan tonen. Zo zal op blz.
51 bij de voorbeelden ‘es wird am deutlichsten ersichtlich (adverbieller Superlativ)’ en ‘es wird aufs deutlichste ersichtlich (absoluter Superlativ)’, een pientere leerling allicht vragen, of ‘aufs deutlichste’ dan ook tegelijk geen ‘adverbieller’ superlatief is. Schrijver zal zelf direct toegeven, dat ‘adverbiell’ en ‘absolut’ geen tegenstellingen zijn en er hier ook met het woord ‘relativ’ had moeten worden gewerkt. Op blz. 92, waar de kwestie van ‘vor’ en ‘von’ wordt aangesneden, voelt men zich door te grote beknoptheid ook niet geheel bevredigd. ‘Er zitterste vor Angst’ enz. ‘Vor bezeichnet hier die unwillkürliche Folge’, waar Schr. toch ongetwijfeld een ‘unwillkürliche Regung’ bedoeld heeft, terwijl over verwante zinnen met ‘aus’ niet gerept wordt. Bij de behandeling van het idioom zijn natuurlijk niet altijd scherpe scheidingen te geven en de beoordeling van de hoeveelheid is uitteraard subjectief. Toch mist men onder ‘Meer’ en ‘See’ de vermelding van der See en misschien ook fig. zee = Meer. Onder ‘opdragen’ blz. 10, verwacht men het toch eigenlijk ook het bekende übertragen te vinden, zoals men op blz. 85 onder ‘voorbeeld’ ook wel Vorbild had kunnen verwachten. Op blz.
86 wordt ondanks het beknoptheidsprincipe bij het vermelden der genitiefww. nog gevonden: ‘er hat sich seines Auftrags erledigt’, dat als zodanig al niet meer in Stilduden en Sprachbrochhaus wordt vermeld; ‘sich’ valt gelijk Schr. ook weet, beter weg en dan accusatief, of, wil men genitief dan volgens Paul liever sich entledigen. Nog een paar kleinigheden, die Schr. mij hopelijk niet als schoolmeesterachtigheden zal aanrekenen. blz. 59 leze men voor Pygmee: Pygmäe en blz. 99 liever Maul- und Klauenseuche. De opmerking aldaar, dat een ziekte Seuche heet, wanneer ze ‘eine katastrophale Wirkung hat’, doet enigszins vreemd aan; dit had beter kunnen wegvallen.
Afgezien van deze paar kanttekeningen meen ik, dat we deze oefenstukken met toebehoren toch ongetwijfeld als een belangrijke aanwinst moeten beschouwen. En mochten in de loop der tijden de ‘brieven en verslagen’ een natuurlijke of desnoods gewelddadige dood sterven, dan zal dit werkje altijd nog met veel vrucht en genoegen te gebruiken zijn.
Groningen.
A. KINGMA.
| |
Wilhelm Ehmer, Um den Gipfel der Welt. Autorisierte gekürzte Schulausgabe mit Erlauterungen versehen von F.W. Borst. Verlag von W.J. Thieme & Cie, Zutphen. 166 blz. Prijs ƒ 1,40, geb. ƒ 1,75.
Ehmer beschrijft op zeer aanschouwelijke wijze de lotgevallen van de Mount-Everest-expeditie van het jaar 1924. Het grote doel is alleen te verwezenlijken, wanneer ieder der deelnemers de hem opgelegde taak naar zijn beste kunnen vervult, zich ondergeschikt maakt aan het geheel en
| |
| |
zijn persoonlijke eerzucht onderdrukt. Hierbij wordt de gehele mens geëist. De figuur van Mallory, die kort voor de vervulling van zijn hoogste wens naar beneden stort, wordt door den schrijver in het middelpunt geplaatst Hij is de ideale bergbeklimmer, die zich nauwkeurig rekenschap geeft van al zijn daden.
De aantekeningen zijn tot een minimum beperkt; bij een herdruk lijkt het mij wenselijk deze in de tekst kenbaar te maken. Tevens kunnen dan de nogal eens voorkomende drukfouten verbeterd worden.
Geschikt voor de hoogste klassen, een aanwinst voor de bibliotheek.
D.H. GOBIUS DU SART.
| |
Margarete Boie, Waal-Waal! Autorisierte Schulausgabe mit Erläuterungen versehen von F.W. Borst. Verlag von W.J. Thieme & Cie, Zutphen. 147 blz. Prijs ƒ 1,40, geb. ƒ 1,70.
Margarete Boie heeft in vijf romans het leven der vissers op het eiland Sylt beschreven. Eén hiervan, ‘Der Sylter Hahn’, is onder de titel ‘Waal-Waal!’ voor de jeugd verschenen. De oorspronkelijke titel past beter bij de inhoud, omdat de schrijfster ons in de eerste plaats de levensloop van Lorens Petersen, bijgenaamd ‘der Hahn’, beschrijft. Van jongmaatje brengt hij het tot gezagvoerder op een Groenlandvaarder; als ‘Strandinspektor’ besluit hij zijn leven. Hij weet de Syltenaren, vooral de strandjutters, tot eerlijke mensen op te voeden. Met grote duidelijkheid stelt de schrijfster ons het eiland met zijn bewoners in de 17e en 18e eeuw, hun levenswijze en gebruiken, hun bijgeloof, het leven aan boord, voor ogen.
Aanbevolen voor de derde klas en hoger.
D.H. GOBIUS DU SART.
| |
Fred Hildenbrandt, Fritz Freemann wird Reporter, herausg. und erläutert von M. van Driel. Uitgave: Meulenhoff, Amsterdam. Prijs: ƒ 1,15; geb. ƒ 1,45.
In Nr. 69 werd dit boek reeds aanbevolen en ook als klasselectuur geschikt geoordeeld voor de 2e of begin 3e klasse. Deze Hollandse, geannoteerde editie is aanmerkelijk goedkoper dan de Duitse (M. 3.80).
Het verhaal vertelt vlot en boeiend van de taak en de prestaties van een zeer jeugdig journalist.
Er zullen zeker collega's zijn, die in deze tijden, waarin wij het gevaar van de op sensatie beluste pers zozeer beseffen, nu juist niet bij voorkeur in de klas een geschiedenis willen lezen, die de krant en den man van de pers verheerlijkt.
Van politiek, van perscampagnes in den slechten zin is hier nergens sprake.
Herhaaldelijk wordt de jonge man gewezen op datgene, wat tot het fatsoen van een zich respecterende krant behoort, als bv. mensen, die ongestoord willen zijn niet lastig vallen. Maar wat als goed specimen van journalistiek wordt gegeven is rijkelijk sentimenteel of het loopt toch weer uit op sensationele onthullingen.
Men zou den kinderen ook op dezen leeftijd reeds gaarne iets geven, dat niet alleen aangenaam onderhoudende lectuur biedt, maar ook een wat hoger gehalte bezit. Het is moeilijk te vinden.
Er worden heel wat woorden verklaard. Heel wat, dunkt mij, overbodig (flüchtig = vluchtig; traurig = treurig; Hausrat = huisraad, enz.).
En als men dan alles wil verklaren, wat nog onbekend zou kunnen zijn,
| |
| |
dan zijn er zeker een goede dertig uitdrukkingen aan te wijzen, waar het hulpboek den lezer in den steek laat of de verklaring niet geeft bij de plaats, waar het woord voor het eerst voorkomt (gefälligst, ergebnislos, wenn auch, enz.).
Moeten wij ‘überhaupt’ reeds als zozeer in ons Nederlands taalgevoel opgenomen beschouwen, dat een weergave of benadering van het begrip in het Nederlands nergens nodig of gewenst is?
Minder juiste verklaringen heb ik slechts in klein aantal gevonden.
Bij een herdruk lijkt me een revisie van de kennelijk wat slordig behandelde annotatie toch wel gewenst.
W. JONGEJAN.
| |
J.L. van Overbeeke en C. van Straaten, Engels Leerboek voor Candidaten Praktijk-Diploma. Uitg.: J. Noorduyn en Zoon N.V., Gorinchem. 1938.
Deel A. Prijs: ingen. ƒ 2-, gec. ƒ 2,50. Deel B. Prijs: ingen. ƒ 1,10, gec. ƒ 1,35.
Indien op het titelblad niet vermeld stond, dat de Schrijvers Directeuren van Middelbare Handelsavondscholen zijn, zou men menen te doen te hebben met een boek van onervaren en zeer jonge leraren. Enerzijds is namelijk de fout van veel beginners - teveel willen geven - in dit boek aanwezig. En anderzijds is het duidelijk dat de kennis van de Engelse grammatica, die de Schrijvers klaarblijkelijk uit wetenschappelijke werken hebben vergaard, niet bezonken is, wellicht niet begrepen. Zo doet de term object with infinitive eigenaardig aan, wanneer wij op bl. 90 van Deel A de woorden ‘4 cases’ ontmoeten. Op bl. 16 wordt een voor candidaten voor de praktijkdiploma's - ‘voor praktijk-diploma’ lezen we op titel- en schutblad - subtiel onderscheid gemaakt tussen het hulpwerkwoord need, en het zelfstandig werkwoord to need, maar herhaaldelijk wordt over het hulpwerkwoord do als to do gesproken. Belachelijk is is de voorstelling van zaken als zou de Engelsman, alvorens zijn taal te hanteren, eerst nagaan wat men in ons land zegt. Bijv. bl. 28: ‘Note the dropping of the Dutch word “dan” in such sentences’. (Bedoeld wordt dat in sommige zinnen tegenover dan in het Hollands geen then in het Engels staat). Bl. 21: ‘If it is necessary to distinguish “zullen” and “willen” an Englishman uses the stressed forms of “will” in the spoken language; in writing he uses etc.’ Merkwaardig zijn ook de woorden ‘the regular translation’ op bl. 27: ‘Sentences 1, 3, 5 express a fact; “had kunnen” and “had mogen” have the regular translation, viz. “had been able” and “had been allowed”’.
Het is m.i. in een boek voor candidaten voor de praktijkdiploma's niet nodig de regels der grammatica in het Engels te geven. Maar bepaald verkeerd acht ik wat de Schrijvers doen: soms gebruiken zij het Engels, soms het Hollands en soms een mengelmoes.
Veel erger is echter het feit dat hun Engels niet steeds onberispelijk is, nog afgescheiden van het gebruik van uitdrukkingen, die tot conversational English behoren, en dat zij zich in het Nederlands ook niet steeds duidelijk en nauwkeurig uitdrukken.
Enkele voorbeelden. bl. 16 ‘They (d.w.z. de hulpwerkwoorden, M.P.) have no personal ending - so no 5 in the 3rd person singular of the present tense’. bl. 92: ‘“Boy can be put in the plural, “diligence” not.’ bl. 84 van de Aantekeningen. ‘Latest: as a rule, not yet superseded (ver- | |
| |
vangen) and by that not yet lost its actuality.’ bl. 71 van Deel B. ‘Messrs. is not wanted when a trade name is involved.’
Het Nederlands kent geen gerund; men zou nu kunnen verwachten dat dit onderwerp behoorde tot die vele grammaticale kwesties die de Schrijvers in het Engels behandelen. Zij doen dit echter niet, maar bedienen zich van het Hollands voor het volgende staaltje van verregaande onzin: ‘Als in het Engels een werkwoord de dienst doet van zelfst. naamw. gebruiken we gewoonlijk de vorm van 't tegenw. deelw. - maar het is geen tegenw. deelw. en we noemen het Gerund.’ (bl. 62).
Het volgende moge dienen als voorbeeld van mengelmoes. Bl. 22: ‘Zullen = “to be to” if it expresses arrangement (schikking, afspraak, vaststelling). Zullen = “to be going to” if it expresses op het punt zijn (a near future).’
Na de boven aangehaalde definitie van het gerund zal de verwachting der lezers t.a.v. de spraakkunst niet al te hoog zijn. Ik beperk me dan ook tot enkele opmerkingen. De object with infinitive constructie wordt aldus verklaard: ‘Object with infinitive = Voorwerp met onbepaalde wijs. Wij dwongen hem heen te gaan. Hem = object, heen te gaan = infinitive.’ Maar zinnen als He drank water to quench his thirst bevatten óók een voorwerp en óók een onbepaalde wijs. Het werkw. to drink komt echter - terecht - op bl. 73 niet voor bij de w.w. die de object with inf. constructie hebben. Of deze wijze van behandelen den candidaten voor de praktijkdiploma's van enig nut zal zijn, betwijfel ik.
Op bl. 86 lezen we: ‘“That” is used with persons and/or things, but only if the relative clause (bijv. bijzin) may not be left out i.e. gives an answer to the question: What?’
Wat op bl. 86 relative clause heet, wordt op bl. 87 met sentence aangeduid, een zeer ernstige fout.
bl. 58-59. ‘It is not to be denied. It is to be feared (It is feared). It is to be hoped (It is hoped).’ Van deze en nog enige zinnen wordt gezegd: ‘In all these sentences the meaning of the subject is passive.’ De laatste twee dier ‘sentences’ luiden: ‘Damage to be made good. The letter to be copied lies...’
Hier volgt een raadseltje. (Bl. 95) ‘Some and any are both indefinite; the number, the quantity is not defined. In non-interrogative sentences “some” is used if in reality (werkelijkheid) the number or quality (Sic!) is defined. Any is quite indefinite’.
De rest van mijn talrijke aanmerkingen zal men mij nu wel schenken. Daarom enige opmerkingen van andere aard. Het boek bestaat uit 3 delen: 1) Deel A: een aantal ‘Remarks on Grammar’ met Oefeningen. 2) Aantekeningen bij Deel A. Dit boek geeft woordenlijsten bij de Oefeningen van Deel A, en verder commentariëren de Schrijvers zich hier zelf en hun voorbeelden: bij sommige woorden, die in de voorbeelden van Deel A voorkomen, geven zij aantekeningen van idiomatische aard, en soms ook aantekeningen bij de aantekeningen, d.w.z. na de ‘eigenlijke’ aantekeningen volgen er nog een stuk of wat, ingeleid door ‘Note also’. Des te sterker treft de afwezigheid van veel en uitvoerige aantekeningen bij de Engelse teksten van Deel B, het derde deel van het werk. De Schrijvers hebben zich hier beperkt tot het vertalen van enkele woorden, terwijl bij sommige stukken den leerling in het geheel geen hulp wordt geboden.
Ten slotte twee opmerkingen over het ‘Voorwoord’. De eerste twee zinnen daarvan luiden: ‘Zij, die zich willen voorbereiden voor het (welk? M.P.) praktijkexamen in de Engelse Handelscorrespondentie zijn genood- | |
| |
zaakt verschillende studieboeken aan te schaffen, hetgeen gepaard gaat met grote uitgaven. Bij het samenstellen van dit leerboek hebben wij er naar gestreefd de verschillende onderdelen in één studieboek samen te vatten.’ Indien er gestaan had ‘een driedelig studieboek’ zou er meer nauwkeurigheid zijn betracht. En dat de leerlingen met dit driedelig boek goedkoop uit zijn, geloof ik niet, want m.i. zijn de kopers in ieder geval te duur uit.
Een zeer grove onjuistheid in het ‘Voorwoord’ is de bewering als zouden de handelsbrieven van veel candidaten voor de praktijkdiploma's onvoldoende zijn als gevolg van ‘een tekort aan idioom en toegepaste grammatica’. Ik beweer niet, dat bedoelde brieven nooit of bijna nooit fouten tegen de grammatica bevatten. Maar ik beweer wel, dat de meeste dier brieven onvoldoende zijn om andere redenen, namelijk door een tekort aan vaardigheid in het logisch opbouwen van een handelsbrief, door het niet scherp onderscheiden tussen hoofd- en bijzaken, kortom: de meeste onvoldoende brieven tonen een gebrek aan stijl. Indien de Schrijvers zich eens op dit terrein begaven en zodoende a.s. candidaten wegwijs maakten, en indien zij tevens beter beslagen op het ijs verschenen dan in hun ‘Remarks on Grammar’, dan zou hun boek de prijs waard zijn en ook in een behoefte voorzien.
M. POLAK.
|
|