Levende Talen. Jaargang 1939
(1939)– [tijdschrift] Levende Talen–
[pagina 252]
| |
De Psychologische factor bij klankverschuivingen.Onlangs heeft men in Amerika een koker van onverwoestbaar materiaal ingemetseld die een geschreven boodschap bevat voor het nageslacht. Wanneer over 5000 jaar de koker wordt opengemaakt moet deze boodschap tesamen met allerhand bijgevoegde voorwerpen de mensen die dan leven een zo precies en betrouwbaar mogelijk beeld geven van de beschaving zoals die in het najaar van 1938 was. Dank zij dit document zullen de historieschrijvers anno 6938, wanneer zij de geschiedenis van onze tijd trachten te reconstrueren, dan beschikken over geloofwaardig feitenmateriaal, zodat zij niet al te zeer op gissingen en hypotheses hoeven af te gaan. Tot dit feitenmateriaal behoort ook, naar wij menen, een onvergankelijke gramofoonplaat die de uitspraak van het hedendaags Amerikaans aangeeft; iets waarvoor de linguisten uit de 70ste eeuw hun voorvaderen zonder twijfel zeer dankbaar zullen zijn. Deze plaat zal hun immers later de moeizame arbeid besparen, om aan de hand van ingewikkelde theoriën, de amerikaanse uitspraak uit het jaar 1938 hypothetisch op te bouwen. Deze inmetseling geeft stof tot overdenking! Stel het fantastische geval dat men in de laatste 20 eeuwen, zeg ééns in de 50 jaar, zo'n koker had ingemetseld met een gramofoonplaat die de uitspraak van dat ogenblik aangaf. Met dit hoorbare studiemateriaal als uitgangspunt zou onder meer de historische studie der klankveranderingen, die nu haar kennis grotendeels uit dode lettertekens puren moet, zeker een ander aspect gekregen hebben. Hoe spraken de schrijvers van de Upanishads, de Ilias of de Beowulf hun teksten precies uit? Wij weten het niet nauwkeurig, ondanks de geniale hypotheses der geleerden, doordat het schriftbeeld een onvolkomen weergave van de klanken is zoals die op een gegeven ogenblik zijn. Ook blijft de spelling vaak in gebreke de klankverandering te registreren die zich aan het voltrekken is of zich reeds voltrokken heeft. Zo blijkt om één enkel hedendaags voorbeeld te nemen, niet uit de spelling van het Engelse ‘theatre’ dat er op het ogenblik naast de gangbare uitspraak ‘þraetÉ™’ een nieuwe, ‘þraetÉ™’ opkomt; en nog veel minder waarom en waarom juist nu deze nieuwe uitspraak ontstaat. De historische studie der klankveranderingen, die zich voor- | |
[pagina 253]
| |
namelijk baseren moet op het schriftbeeld van de taal, heeft veel wetenswaardigs aan het licht gebracht en voor haar ‘klankwetten’ soms zeer plausibele verklaringen gegeven. Verklaringen die men aan de werkelijkheid kan toetsen door de stand der spraakorganen na te gaan. Wij denken hier b.v. aan de i-umlaut en andere palatatizerings-verschijnselen; de diphtongering van klinkers in sommige Angelsaksische dialecten, onder invloed van de speciale articulatie van een volgende h, 1 of r. Zo oud-Eng. neah, eald, steorra. Waarom de i op een bepaalde tijd in een bepaalde taal een palataliserende invloed krijgt, en niet eerder of later, blijft een probleem. Een probleem dat o.i. ook niet bevredigend wordt opgelost door de ‘biologische’ hypothese van prof. van Ginniken. Het geografisch taalonderzoek zal ook kwesties als deze lang niet altijd kunnen verklaren. De historische studie der klankveranderingen is en blijft n'interessant post-mortem onderzoek. Bij een lijkschouwing komt er veel wetenswaardigs aan het licht over de functie en interrelatie van organen die bij het leven verborgen blijft. Maar al tuurt de anatoom nog zo lang door het fijnste microscoop om de weefsels te onderzoeken van iemand die aan asthma gestorven is, toch leert hem dit niet hoe de patient zich voelde tijdens een benauwdheid. De oudere historische taalstudie met haar klankwetten, de nieuwere met haar geografische en biologische uitgangspunten, beide zien de levende mens als een object dat de klankveranderingen passief ondergaat. Zolang hun studie historisch georienteerd blijft, moeten de onderzoekers de mens op deze manier zien. Hun studiemateriaal bestaat uit dode schrifttekens, waaraan zij phonetische processen waarnemen en trachten te verklaren zonder de eens levende taalgebruiker in te schakelen. Nu is dat zonder tijfel voor sommige klankveranderingen geen bezwaar. Maar daarnaast zijn er o.i. gevallen dat alleen een psychologische verklaring de enige is die werkelijk iets verklaart, en niet enkel feiten constateert of in een systeem ordent. Een enkel voorbeeld van een hedendaagse klankverandering moge dit illustreren. Tot omstreeks 1934 bestonden van het woord ‘nationaal’ de volgende uitspraken in het alg. besch.: nasionaal, natsionaal, nasjonaal en natsjonaal. Dat de a hier aan het eind van een lettergreep kort wordt uit- | |
[pagina 254]
| |
gesproken, hangt ongetwijfeld samen met de vrij zwakke klem op deze lettergreep. Men vindt de korte klank ook in vreemde woorden als: Carolien, radicaal, kapitaal, photografie. Staat a in een lettergreep met het hoofdaccent dan is de uitspraak: aa: Cárel, rádio, photográfisch. Dat de klinker in beklemde klinkers lang wordt uitgesproken, is de waarneming van een phonetisch verschijnsel, natuurlijk niet de verklaring. Na 1934 wordt de internationale toestand meer gespannen. In veel landen leeft het vaderlands gevoel op. Daardoor krijgt het woord ‘nationaal’ meer gevoelswaarde. Ook komt het veel vaker in de spreektaal voor dan vroeger. Tegelijk komt een nieuwe uitspraak op met lange aa: naatsionaal, naasional, naatsjonaal. Een kleine minderheid, misschien in het begin slechts een enkeling, bedient zich van deze uitspraak; die tot heden (Augustus 1939) nog uitzondering is, al wint ze meer terrein. Men hoort de lange aa voornamelijk bij hen die door hun articulatie en woordkeus de indruk (willen!) wekken dat zij zeer beschaafd Nederlands spreken. Hoe kan men deze klankverlenging verklaren? Bestaat er b.v. enig verband tussen het veelvuldig gebruik van het woord ‘nationaal’ en de nieuwe uitspraak? Is er iets in de phonetische structuur van het woord dat verklaart waarom juist in de laatste jaren de a hier in een aa verandert, en b.v. niet in woorden als ‘kapitaal’ of ‘bataljon’? Heeft de grotere gevoelswaarde invloed op de verlenging? Immers wanneer woorden met gevoel worden uitgesproken, krijgen zwakbeklemde lettergrepen vaak meer accent en wordt de klinker langer. Men denke aan de manier waarop een declamator woorden als: mijn moéder, liéfste, de liéfde uitspreekt! Aan de lengte van de klinker laat zich zijn emotie aflezen. Hebben de sprekers van ‘naasionaal’ misschien een klassieke opvoeding genoten en laten zij nu in hun Hollands bewust of onbewust de Latijnse uitspraak van dit woord doorschemeren? Sommigen combineren de lange aa met een scherpe, onnederlandse quasi-franse S, die, zoals bekend, suggereren kan dat men zeer beschaafd is en het frans als z'n tweede moedertaal beschouwt! Om dezelfde reden zou men ook de a ‘op z'n latijns’ kunnen uitspreken.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 255]
| |
Dit zijn mogelijkheden, die wij niet als verklaringen aanbieden, maar welke misschien minder fantastisch zijn dan de doorwinterde aanhangers der klankwetten denken. Sommige linguisten zullen de aangeduide hypotheses overbodig vinden en het verschijnsel verklaren met het toverwoord ‘analogie’. Want, zullen zij zeggen, men spreekt toch ook van ‘natie’. Om te beginnen ‘spreekt’ men slechts zelden van natie, omdat dit een boekenwoord is, dat zich bijna geheel tot de schrijftaal beperkt, in tegenstelling met het levende woord ‘volk’ ‘Nationaal’ is echter geen boekenterm meer. Bovendien geloven wij niet dat wie ‘nationaal’ zegt, daarbij ook maar enige voorstelling van het woord ‘natie’ heeft. Maar zelfs indien dit wel zo was, waarom krijgt die voorstelling dan invloed in 1934 en niet in 1924? Van welke kant men deze klankverlenging ook bekijkt, steeds zal men o.i. met een psychologische factor moeten rekenen. Deze a/aa overgang voltrekt zich, in tegenstelling met veel klankverschuivingen, niet geleidelijk. Er bestaan twee uitspraken: met een korte a en een lange, zelfs zeer lange aa, die men duidelijk uiteen kan houden. Evenmin is het een kwestie van generaties, die een klinker soms verschillend uitspreken, zoals in 't bijzonder de dialectonderzoekers weten. Dit enkele voorbeeld wil niets bewijzen. Wij wachten er ons wel voor generalizerende conclusies uit één geval te trekken. Maar wij geven het omdat het levend is en door ieder gecontroleerd kan worden. Het is geen linguistenmonopolie zoals de verklaring van klankveranderingen in het oer-germaans of sanskriet. Het wil enkel de waarheid aantonen van wat de Engelse linguist Wyld eens schreef: The drama of linguistic history is enacted, not in manuscripts nor inscriptions, but in the mouths and minds of men. C. HEDEMAN. |
|