| |
Leerboeken.
Haarlem, uit Hooft's Nederlandsche Historiën, ingeleid en toegelicht door H. Godthelp en A.J. Schneiders, leraren Nederl. T. en L. te Den Haag en Overveen. Uitg.: J.M. Meulenhoff te Amsterdam in het jaar MCMXXXIX.
Nu de prachtige fragmenten, uit Hoofts Historien, over Egmont en Hoorne, de inneming van Den Briel en de overgang van Vlissingen in de editie Verwijs-Stoett, en die over het beleg van Haarlem en Alkmaar in de uitgave Terwey-Koopmans blijkbaar zijn uitverkocht, was 't een goede greep der heren Godthelp en Schneiders, tenminste het fragment over Haarlem opnieuw algemeen toegankelijk te stellen. Vakkundig juist gezien is het, de aantekeningen en inleidingen in een afzonderlijk bundeltje van de tekst gescheiden te hebben gehouden. Het volgen van Hoofts verhaal is voor hen, die de plaatselijke gesteldheid niet kennen, zeer vergemakkelijkt door een drietal kaartjes, benevens enkele historische en krijgstechnische toelichtingen, verschaft door een paar deskundigen. Dier hulp ingeroepen en verworven te hebben is m.i. het verdienstelijkste werk der beide uitgevers. Waarin hun eigen toelichtende arbeid bestaat, is niet uit te maken: in hun Verantwoording zeggen ze, veel verplichting te hebben aan hun ‘oudleerling, evenzeer artist als historicus, Hercules Prenen, Secretaris der Rijnlandse Academie en President harer Orphische Faculteit’ (cursivering der bewerkers) en dat Dr. Staverman - ‘die uit liefde voor onze taal- en letterkunde heel deze arbeid nauwkeurig heeft bestudeerd’ - hun ‘vele (!) verbeteringen aan de hand heeft gedaan’. Als, ondanks deze hulp, de Verklaring van stof- en taal-moeilijkheden toch nog onvoldoende is, vraagt men zich af, waaraan de beide bewerkers de vrijmoedigheid ontleenden, deze uitgave te ondernemen.
Bedenkt men, dat zij ‘gefundenes Fressen’ voor zich hadden in de uitgave Terwey-Koopmans, dan hadden zij een goede uitgave kunnen leveren, als zij, met behoud van het vele goede in het werk van T.-K., de aantekeningen van deze verdienstelijke geleerden hadden aangevuld en verbeterd, want die zijn niet alle betrouwbaar. Aanvulling was allereerst nodig, nu G. en Schn. hun boekje voor de leerlingen bestemden. (De toelichtingen van T.-K.
| |
| |
waren meer bedoeld voor studerenden; maar zelfs voor deze liet de tekst nog te veel vragen onbeantwoord.)
Hoe men Hooft voor de leerlingen toegankelijk kan maken, hadden zij kunnen leren uit het werk van Mej. van Nop in haar Bloemlezing uit de Brieven van Hooft. Maar om zo knap, deskundig te annoteren als zij heeft gedaan, moet men de leerlingen geregeld voor de geest hebben, en men moet Hooft veel beter kennen dan G. en Schn. doen, die, naar het schijnt, niet eens de geannoteerde edities van Hoofts werk met de nodige aandacht hebben gelezen. Evenmin hebben ze 't Wdb. der Ned. Taal voldoende gebruikt. Daarom is 't bijna niet te geloven, dat Dr. Staverman ‘heel deze arbeid nauwkeurig heeft bestudeerd’ en er zijn fiat op heeft gegeven. Is hij 't eens met den schrijver van het hoofdstukje: Hooft als Taalkunstenaar, volgens wien slechts ‘het uiterlijk van de stijl’ op Tacitus is gemodelleerd, en ‘het klassicistische in Hoofts stijl op zijn best(!) virtuositeit, technisch taalmeesterschap’ is? Heeft hij niet geëist, dat die stelling met de nodige vbb. zou worden toegelicht? Terecht noemen de bewerkers Hoofts taal ‘renaissancistisch’, maar of dit bestaat in de zinsbouw, de zinsverbinding, de asyndeta, het rhythmische, de tegenstellingen, de alliteratie of de purismen, verneemt de lezer niet. Men moet volstaan met een bewering, dat de Historiën door en door Nederlands van taal zijn, even Nederlands als bijv. de Geuzenliederen! Men had van mensen, die zulke stoute uitspraken doen, mogen verwachten, dat ze de opvatting hadden weerlegd van hen, die menen dat de taal van Hooft in bijna elke regel herinnert aan 't Latijn, niet alleen van Tacitus, maar ook van Cicero.
Hoe zou dat ook anders kunnen in een man, die in een brief aan prof. Heinsius verzocht om ‘Latijnsch antwoordt, dat ik beter meen te verstaan als Duytsch te schrijven’ en die, als vooroefening tot het schrijven der Historiën, zich doortrokken had met de taal en de stijl van Tacitus, niet alleen door veel uit diens werk te vertalen, maar ook door een jaar lang elke week Tacitus door te lezen! Hoewel in 't fragment, door G. en Schn. bewerkt, de vbb. van Latijnse invloed voor 't grijpen liggen, hebben G. en Schn. slechts één Latijnse zinswending opgemerkt, n.l. op pag. 7, 't welk vernoomen zijnde, zodat de gebruikers dezer aantekeningen de indruk moeten krijgen, dat dit het enige opmerkenswaardige Latinisme is. Moeten de leerlingen de tientallen andere maar zelf vinden? Is het toeval, dat ook Terwey-Koopmans deze uitdrukking als een Latinisme hebben aangewezen en eveneens vrijwel zwijgen over Latijnse invloed? Hebben G. en Schn. vermeden, die aan te wijzen, omdat ze zich niet met ‘uiterlijkheden’ ophouden? Ik vermoed, dat ze 't oordeel des onderscheids in dezen missen.
Vanwaar anders hun bewondering voor een - typisch Latijnse! - relatieve zinsverbinding Welk schrijven in de vroedschap gebracht enz. (pag. 5), een doodgewoon gebruik van 't bijv. betr. vnw., dat het Mnl. al kende (cf. Stoett: Syntaxis § 52) en waarvan 't Latijn krioelt. Nieuw is echter in de 17e eeuwse Renaissancistische taal, dat met relatief pronomen of bijw. een nieuwe zin aanvangt, gelijk in 't Latijn, Hooft doet dat slag op slag (cf. pag. 12: Waarlangs; pag. 13: 'T welk Don Frederik enz. enz.). Dit feit gaf T.-K. aanleiding tot de instructieve opmerking, dat Hooft zeer vaak ‘aan 't begin van een nieuwen volzin een betr. vnw. of bijw. gebruikt, waar wij ons van een aanw. vnw. zouden bedienen. Hier zouden wij liever zeggen: Dit schrijven’. Dat Hooft hier 't Latijnse gebruik volgt, zeggen ook zij niet. (Vgl. overigens ook Overdiep: Zeventiende eeuwsche Syntaxis). Nu de aantekening van Godthelp en Schneiders bij Welk schrijven: ‘niet “wat”, dat niet veel meer is dan ver- | |
| |
bindend woord; niet “dit” schrijven, waardoor het verband met de vorige zin te zwak wordt en waardoor het rhythme (welk = well'k!) “schrijven” òf te veel òf te weinig uitkomen doet.’!
In plaats van een zakelijke opmerking, gelijk T.-K. plaatsten, ontvangt de leerling van de nieuwe bewerkers niets dan precieuse leegheid.
Evenzo bij: Want d'intree des winters enz. (pag. 5). Hooft begint deze zin met een hoofdletter volgens G. en Schn. ‘omdat hij deze zin te belangrijk vindt als deelzin en omdat hij de indruk van de voorgaande wil laten bezinken’. Nergens elders schijnt Hooft met Want zo'n subtiele bedoeling te hebben gehad, want alleen hier wordt deze opmerking gemaakt, ofschoon er tal van zulke zinnen in 't fragment voorkomen. Om evenwel met enige zekerheid te zeggen, òf en wèlke bedoeling Hooft er mee had, zou men dienen na te gaan, hoe hij de verschillende nam's en enim's van Tacitus heeft vertaald. Zolang de bewerkers dat niet hebben gedaan, is hun toelichting een slag in de lucht. Of heeft wellicht de Orphische faculteit contact gehad met Hoofts ziel? Voor zulke kwesties zouden wij liever te rade gaan bij een ervaren classicus. Hadden de heren bij de tekstinterpretatie de voorlichting ingeroepen van een collega in de klassieke talen, dan zouden zij op hun hoede zijn geweest en o.a. in een zin als: zeeker, 't misbruyk, daarna gevolght, was naar geenerley recht te verantwoorden (pag. 6) niet het bewijs hebben gevonden, dat ‘de gebrokenheid van de zin verbeten ergernis’ uitdrukt. Een classicus zou waarschijnlijk gewezen hebben op zinnen met certe, zonder zo'n sterke gevoelsinhoud.
't Is trouwens weer opmerkenswaard, dat in andere evenzo gebouwde zinnen met zeeker (bijv. pag. 67: En zeeker hierop draaide de behoudenis van Haarlem; pag. 70: En zeeker 't gebrak aan de zorghvuldigheit des Prinsen niet) de heren niets bijzonders opmerken, ofschoon in deze zinnen toch ook zij wel geen ‘verbetenheid’ zullen proeven. De komma na zeeker - zeggen ze - ‘is een echt leesteken’. Waar zijn Hoofts komma's dat niet? Want of dit teken een logische of een phonetische scheiding aangeeft, doet er niet toe: een léésteken blijft het.
Een vb. van onvoldoende Hooft kennen zie ik in de aant. bij Op deeze zyde viel d'overstemming en werden Jonker Christoffel van Schaaghen enz. (pag. 6). De inversie na en verklaren ze door ‘en = en dientengevolge’, alsof de omgekeerde woordschikking 't gevolg was van een weggelaten woord. Hebben ze dan niet opgemerkt, dat na en, ende herhaaldelijk inversie volgt? (pag. 7, 13, 14 enz.). Hebben ze dat wel gezien, waartoe dan deze misleidende aantekening?
Raadpleging van 't Wdb. zou de bewerkers hebben weerhouden van 't overnemen der toelichting van T.-K. bij Beydt: beeter in 't betrachten van eer en eedt tot den uitersten snik aadems, tot de laatste drup bloed voor de vrijheid der steede gevochten, enz. (pag. 8). Volgens T.-K. betekent beydt: ‘wacht (daarom) af’. G. en Schn. verklaren: ‘wacht (en houd stand)’. Het Wdb. evenwel zou hen gewaarschuwd hebben voor die verklaring, nu onze eigen uitroep: Wacht, ik zal je dat blijkbaar niet heeft gedaan. In deze uitdr. is wacht niet op te vatten als een imperatief, maar als een interjectie. Zo is 't took met beydt. Dit woord heeft dezelfde kracht als elders bij Hooft bey: ‘Bey liever soud ick schennen sey sy, mijn rosenhoet’ (Ged. I, 40) en ba in de rede van de geuzenaanvoerders tot Lumey in Den Briel: Ba, men had veeleer, nu hun 't geluk in den mond liep, den Prinse des kundschap toe te veirdighen enz.
't Gebruik van 't Wdb. had G. en Schn. wellicht ook weerhouden, de dubbele punt achter beydt uit te leggen als: ‘het is (beter)’.
| |
| |
Terecht maken de bewerkers opmerkzaam op alliteratie in Hoofts proza, gelijk hier: beydt, beeter, betrachten. Waarom deden ze dat niet bij eer, eedt, (uiterste, aadems)?
Dat in de zin: Hollandt plagh ook mannen te fokken (pag. 8) 't laatste woord voortbrengen betekent, (vgl. ook 't Wdb.) hebben T.-K. misschien zo duidelijk geacht, dat zij geen aantekening gaven. De opmerking van G. en Schn., dat ‘fokken’ hier de gevoelswaarde heeft van ‘kweken’, is goed bedoeld, maar brengt de leerlingen op een dwaalspoor. Mannen kweken is niet een gewone Nederlandse uitdrukking. Kweken doet ons denken aan planten; in elk geval aan opvoeden, opleiden (bijv. een kwekeling) maar niet onmiddellijk aan voortbrengen, wat Ripperda blijkbaar bedoelt.
Kreuken der handvasten (pag. 11) vertalen door ‘aantasten’, gelijk G. en Schn. doen, is af te wijzen voor de aantekening van T.-K., die zeggen: kreuken: lett. ‘er eene kreuk in maken’, vandaar ‘schenden’. Wetschennis verstaat ieder; maar de wet aantasten wordt en is nooit gebruikt, voor zover mij bekend is.
Is het tengevolge van hun onkunde, dat ze bij: mij verlangt (pag. 8) aantekenen ‘minder egoïstisch (ijdel) en zwaarder en meer één-van-klank dan ik verlang’? Zo niet, dan zou 't interessant zijn te vernemen, wat ze zeggen van de volgende zin (uit een brief van Hooft): Alleenlijck verlangt mij te weten, hoe hooge.... d'oncosten worden geschat, of van Mijn verlangt naede Craemvrouw (Warenar) en van zoveel andere; want Hooft gebruikt steeds deze uitdrukking. Hadden de heren de aant. maar overgenomen van T.-K.!
Meermalen weten ze 't ook beter dan Hooft zelf. Als Ripperda spreekt met stijve kaaken (pag. 8), dan drukt dat, volgens G. en Schn. ‘krachtige vastberadenheid’ uit. Natuurlijk was Ripperda vastberaden in zijn toespraak, dat getuigden zijn brandende ooghen. Maar de betekenis van met stijve kaaken wordt den leerling duidelijker door de nuchtere toelichting van T.-K.: ‘met luider stemme’ dan door die van G. en Schn. Hooft zelf trouwens laat er onmiddellijk op volgen: om 't eyndt der zaale te beroepen. Stijf betekent bij Hooft meermalen sterk, krachtig. Vgl. in zijn Sang: Vraecht yemandt wie datme soo stijve stem geeft, en onze uitdrukking: een stijve bries.
Nog een vb. van Hooft-‘verbetering’ zag ik bij pag. 57 (tekst), waar sprake is van ‘een pols of verrejaagher’, door Hooft beschreven als volgt: Dit's een geweer als een spiets, maar onder plat, en een druif van hout hebbende, om in 't springen oover de slooten de weekheid der modder te weerstaan. Dit is voor ieder duidelijk, dunkt me. Men stelt zich onwillekeurig de spiesen voor van 't Hoens geuzen, die, veel langer dan de speren der Spanjaarden, volgens Hooft, als pols konden worden gebruikt, zo gauw aan 't ondereinde een druif werd bevestigd. Volgens G. en Schn. evenwel stak de piek onder de druif uit! Zeker heel doelmatig, die in de modder stekende piek, om - gelijk Hooft zegt - heen te wippen over 't gebrooken landt!
Van de uitdrukking wat uitwaarder (pag. 11) zeggen ze, dat het een vertaling is van exterior, en dat het betekent: ‘wat verderop.’ Dus heeft Hooft zich vergist en had hij ulterior moeten vertalen? 't Is best mogelijk, dat Hooft de comparatief van uitwaerts - dat Kiliaen kent - gevormd heeft naar 't Latijn; maar verheldert dat iets? De aant. van T.-K. (‘meer buitenwaarts’) is juist. Of willen G. en Schn. hier een vb. geven van Latijnse invloed? Dan is 't niet gelukkig en hadden ze sprekender voorbeelden kunnen vinden in hun fragment, bijv. in dat gewricht van tijde
| |
| |
(pag. 22) als vert. van ‘in hoc articulo temporis’ e.a. Maar waarom bewezen G. en Schn. nu bij dit uitwaarder niet het nut van hun kaartjes?
Even zonderling is de aant. bij gedenkschrift (pag. 23). ‘Purisme voor memorie’ zeggen ze terecht. Maar wat moet dat curriculum vitae er bij? Dat verheldert niets. Bovendien: een ‘curriculum vitae’ is een levensbericht, en dat gaf Lumey hier toch niet!
In de zin (pag. 5, tekst): Een goedt deel verstonden, dat alle beraadt op handeling uit had, daar de bondigheit van 't verdragh aan 't woordt der meyneedigheit hing onderstellen G. en Schn. de betekenis van bondigheit blijkbaar als bekend, hoewel T.-K. terecht een toelichting gaven. Misleidend is de opmerking van G. en Schn.: ‘De meervoudsvorm (verstonden) doet ons het individuele bewust worden, maakt het oordeel meer persoonlijk.’ Alsof het iets bijzonders was, wat Hooft doet! Voor de leerlingen zou 't verhelderend geweest zijn op te merken, dat wij nu eens 't enk., dan weer 't meerv. gebruiken, al naar gelang 't collectieve in de voorstelling overweegt of niet. Onze kinderen zeggen: ‘Een deel jongens zijn gaan zwemmen,’ en ook: ‘De linker rij kinderen moest blijven zitten.’
We waarderen de aant., dat dit zinnetje ‘kort en krachtig, parallel en contrasterend’ gebouwd is, maar merken op, dat Hooft dit doet, dank zij zijn Latijnse ontwikkeling.
Dillettantisch, gewichtig doend, dat is de indruk, die de aantekeningen herhaaldelijk maken. Zo de allereerste bij de inzet (pag. 5): In deezen standt der zaaken was Don Frederik 't Amsterdam gekoomen, toereedende om de Haarlemmers te bezoeken, die daarentussen, bij brieven, bij booden, met erinnering van hoope, van vreeze, werden aangevochten. ‘In deezen standt der zaaken .... Van een rustig episch rhythme (....).’ Inderdaad is de inzet jambisch tot aan: toereedende, verder niet! En is de jambische versgang typisch episch? En dat zeggen mensen, die de lyriek na '80 zo bewonderen!
Ze willen het centrale van in vergeleken hebben met ons perifere bij. Ze bedoelen zeker, dat Hooft nauwkeuriger is dan wij met onze uitdr.: hij deze stand van zaken. Maar bij heeft hierin vaak de ouderwetse 17e eeuwse bet. van door, en is dan niet ‘perifeer’. In Hoofts tekst zou bij misleidend hebben gewerkt in verband met de volgende bij's (die geen aant. hebben!).
Toereedende wordt niet verklaard; evenmin wordt de lezer opmerkzaam gemaakt op de bet. van erinnering.
Bij pag. 6 wordt het plastische opgemerkt van sloegh in de zin: Zoo men 't ander (oog) ook opende en op de geene sloegh, die enz., welke plastiek òns niet meer treft; maar ze verzuimen de ongewone op te merken in: (Enkele heren) zijn heenen, om de Spaansche opgeblaazenheit te voet te vallen, zich vroedt maakende zulk een hoomoedt, met smeeken, te vellen (pag. 7). En in: (Mensen) die de middelen in de mouw hebben, om (pag. 8) verzuimen ze - gelijk trouwens ook T.-K. - de plastiek te doen uitkomen door onze uitdr.: iets uit de mouw schudden er naast te zetten.
In: ‘is er yemandt, zoo zinneloos, die zich dien hoonigh laat om den mondt smeeren en zich daaraan vergaapen kan’ (pag. 8) bewonderen ze de cursieve uitdr. als ‘een (mooi-) volkse vergelijking’, maar de plastiek in het volgende (in verband met het voorafgaande honing om de mond smeren) zich daaraan vergapen merken ze niet op.
In welk opzicht de uitdrukkingen lijfeighens des dwingelands en ver-
| |
| |
loopen paap (pag. 8) zo bijzonder goed zijn, gelijk ze zeggen, vermelden ze niet. Ik vrees, dat de heren zich vergissen in de kleur van paap hier.
Is de uitdr.: ‘iemand op Delft voeren’ (pag. 10) zo gewoon, dat noch G. en Schn., noch T.-K. een aant. nodig achten? ‘Varen op Amerika, op Rotterdam’ zijn voor ons gewoon, maar niemand van ons zegt meer: ‘vluchtelingen op Embden helpen,’ ‘hebbende een reize op Den Haag gedaan,’ gelijk Hooft.
Ondoordacht is de annotatie van de volgende zin, waarmee Ripperda zijn toespraak aanvangt (pag. 7): Het waar, manhafte burgers, uwer vroom' heit en deftigheit te kort gedaan enz. Vroomheit wordt niet vertaald. Is de bet. dapperheid zo gewoon? Deftigheid vertolken ze door aanzien (T.-K. door achtbaarheid; ook dezen vertalen vroomheid niet).
De vertaling aanzien is kennelijk onjuist. Ripperda doet een beroep op eigenschappen, waarvan de burgers (volgens hem) zich zelf bewust zijn, die te bezitten, nl. dapperheid en gevoel van eigenwaarde, maar niet aanzien, want dit vertolkt een gevoel, dat anderen tegenover hen hebben.
Ook de verklaring van G. en Schn. bij (Ze) vonden de beelden en Roomschen Godsdienst ter kerken uitgeworpen (pag. 10), nl. ‘dit laatste woord letterlijk van “beelden” en fig. van “Godsdienst” gebruikt’, is m.i. te verwerpen voor die van T.-K., die zeggen: ‘Godsdienst: de voorwerpen in gebruik bij den Roomschen eeredienst.’ De uitdr. van Hooft lijkt n.l. op een hendiadys.
Men zal van mij niet verlangen, dat alle ‘ongerechtigheden’ aanwijs. De lezer zal opgemerkt hebben, dat ik hoofdzakelijk verwijlde bij de eerste vijf pagina's. Uit de volgende tachtig doe ik slechts een paar grepen. Bij pag. 22 mis ik een verklaring van mits Entes, zonder eenigh ontzigh (Ook T.-K. zeggen hier niets bij). Mits laten G. en Schn. meermalen onvertaald. Slechts een paar maal gaven ze 't weer door ten gevolge van, waar ook T.-K. het deden (Vgl. pag. 21 en 24).
Bij pag. 24 mis ik een toelichting tot de strijd tussen Lumey, de Staten en de Ridderschap. Men mag van de leerlingen niet vergen, dat ze de verhouding der Ridderschap tot de Staten kennen. Ook maken G. en Schn. niet duidelijk, welke gang van zaken de Ridders aan Lumey, een edelman!, voorstelden. Noch G. en Schn., noch T.-K., geven een aantekening bij: Lumey maakte zich t'zoek, een uitdrukking, die men herhaaldelijk in Hoofts proza ontmoet in de betekenis: zich onttrekken aan, zich afmaken van een moeilijkheid. Een rak dijx (pag. 45) is niet ‘een stuk dijks’, maar een recht stuk, gelijk 't Hoen nodig had voor zijn aanval. Vgl. de huidige schipperstaal. Op pag. 46 vertelt Hooft van 't Hoen, die wegens zijn dapperheid bij een Spaans edelman op bezoek was, dat hij diens geschenken afsloeg, niet zijn gunst zoo de tijdt quaam om derzelve van doen te hebben. Ook quam ze naaderhandt. De laatste zin wordt vertaald door: ‘hij had die gunst later nodig,’ alsof ze die gunst was. Tenminste, dat zal een leerling er uit lezen, die uit deze vertaling niet de zinsconstructie zal begrijpen. Ook mis ik hier weer een opmerking over derzelve. Trouwens, G. en Sch. houden zich niet op met een vergelijking tussen Hoofts taalvormen en de onze.
De zin op pag. 65: Thans rechtenz'een schroef van een enkele dennestam oover eyndt en vijzelden de hut in top. Dan de stijl werd van drie oft vier groove koeghels gekorven; voort smeet hem de windt omver heeft als enige toelichting: ‘vijzelden: door middel van handspaken (Mendoça.)’ Dit is wellicht voldoende voor krijgstechnici en voor de leden
| |
| |
der Orphische faculteit, maar voor ons, oningewijden, is meer licht nodig. Natuurlijk weet ieder, wie Mendoça is!
Ik zal 't hierbij laten, hoewel ik nog tientallen plaatsen heb aangestreept, die niet of onvoldoende zijn toegelicht. Natuurlijk zijn tal van aantekeningen wèl juist, maar aangezien de eer daarvan wellicht aan anderen toekomt, zal ik daarover zwijgen.
't Is te hopen, dat de firma Wolters binnen niet al te lange tijd tot een heruitgave komt van de fragmenten uit de Historiën, in haar fonds aanwezig, en de zorg voor zo'n uitgave toevertrouwt aan werkelijk deskundigen.
A. ZIJDERVELD.
| |
J. Bierbrauer en J. Toornstra, Le sens du mot, Vocabulaire voor leerlingen van Muloscholen, in zinnen gerangschikt. Uitg.: G.B. van Goor Zonen, 's-Gravenhage, 1938. Prijs: ƒ 1,50.
Het valt te loven dat de samenstellers van deze vocabulaire afwijken van de geijkte methode van lange, dorre woordenlijsten die allen min of meer op elkaar gelijken en doen denken aan skeletten, die den gebruiker tegengrijnzen en afstotend werken. Geheel baanbrekend is dit werkje evenwel niet, getuige de nu reeds weer sedert verscheidene jaren gebruikte (hoewel meer voor V.H. en M O. bestemde) uitstekende boekjes van Dr. Riemens: ‘Pour bien comprendre le français’ (Meulenhoff). Inderdaad krijgt, zoals het in het ‘Woord vooraf’ heet, het woord ‘pas inhoud en leven, als het in zinsverband gebruikt wordt. Daarom hebben schrijvers er zich toe gezet, de woorden, waarvan men eisen kan, dat ze aan Muloleerlingen bekend zijn, in eenvoudige zinnetjes te plaatsen, die groepsgewijze gerangschikt zo scherp mogelijk de betekenis dier woorden doen uitkomen. Niet altijd was dit even gemakkelijk!’ - Dit laatste moest, nadat ik het werkje vluchtig had doorgelezen, helaas beaamd worden. Met alle respect voor de grote inspanning die schr. zich getroost hebben om zoveel mogelijk nuttige woorden en uitdrukkingen te verwerken in zo weinig mogelijk zinnen (ondanks de aldus verkregen beperking is het nog 170 blz.
geworden), dit streven mag niet ontaarden in het fabriceren van zinnen die houterig en gewrongen, kortom on-Frans aandoen of, wanneer de taal dan al feilloos is, dubieuze uitspraken of ‘des vérités de la Palisse’ verkondigen, zoals: ‘L'Europe est la plus petite des cinq parties du monde’ (blz. 12), ‘Il y a trois modes: l'Indicatif, le Subjonctif, l'Impératif’ (15), ‘Les terrassiers creusent les fondations’ (17); ‘Nous baissons les volets’ (18); ‘Pierre le plus âgé est l'aîne, moi je suis le cadet et Jacques le dernierné est le plus jeune’ (35), ‘Le pluriel de aieul est aïeuls et aieux, mais en français ce dernier mot veut dire aucêtres’ (35); ‘Maintenant j'ai deux ans de plus que mon ami’ (38); ‘Un nez retroussé n'est pas la même chose qu'un nez aquilin’ (44); ‘Un enfant bien élevé cède sa place dans le tramway à un monsieur (une dame) plus âgé(e)’ (160).
Bedenkelijker zijn de talrijke fouten tegen het geslacht en in de spelling, waaraan de drukfoutenduivel wel niet altijd debet zal zijn: ortographe (11), comfortable (21), le baignoir i.p.v. la baignoire (24); ‘Les revues (périodiques) sont hebdomadaires ou mensuelles’ (25, périodique is mann.!), un fort dot (37), l'ouï (49), le veste (51), le redingote (51), sacs à mains (54), le girafe (69), les canaries (70), le dégèl (88), le
| |
| |
grand Ours (91), navigeable (103), la débarcadère (103, embarcadère is ook mann.), la primevière (120), au lisière du bois (121), sa vigne (vignoble) (121, vignoble is mann.), vers à soi (122), du choux (122), prendre racines (123), jeux de hasards (128), minérai (142), le forêt (147), un abbaye (155), Noë (156), le Saint Sylvestre (158), une casque (164), un petit escadre (165), peleton (169).
Verder vallen nog al eens grammaticale slordigheden op, vooral het nier herhalen van lidwoord of voornaamwoord bij ongelijksoortige substantieven en het gebruik van et in plaats van ni na een ontkenning: les lycées classiques et modernes (5); A notre école on n'enseigne pas la chimie et les langues anciennes (9); Alors nous ne pouvons pas nous passer d'une règle et d'un compas (15); Nous mettons notre canne ou parapluie (19); Elle couvre le lit d'une courtepointe ou couvre-lit (23, couvre-lit is mann); Tous les lecteurs et lectrices (25); indispensable pour (26); une préface ou avant-propos (27); Je n'aime pas le lard et le jambon (27); Je ne suis pas du tout fort en calcul et en arithmétique (9); Jamais de la vie j'accepterai un si vilaine proposition (60); l'enseignement primaire, secondaire et universitaire (5); il y a des fractions ordinaires et décimales (11).
Ten slotte spreekte ik, zoals gezegd, vrij veel on-Franse woorden, uitdrukkingen en zinsconstructies aan: école chrétienne (5); chef d'école (6); appeler un élève à son parloir (6); Heureusement que les compositions tirent (touchent) à leur fin et bientôt on distribuera les bulletins (8); le doublepoint (10); les poids et les mesures (12); les collines ont de 100 à 400 mètres d'altitude (13); En descendant la pente nous arrivons au pied (14); ....faire une version (traduction), c'est-à-dire ils devaient traduire du français en hollandais (15); une boîte d'aquarelle (16); tentamen = examen préparatoire (16); Dans la boîte aux lettres le facteur jette notre courrier (18); porte glissière (21); een douche = une douche (23, m.z.
appareil à douches; douche = stortbad); le courrier de la Bourse is niet beursnotering (25); scheerriem = cuir à rasoir (niet courroie, 23); prononça une prière (29), beter: fit la prière; bij Kath.: dire le bénédicité); cellier (19) = provisiekelder (provisiekamer = office of dépense); tailler le pain (31); l'heure du second déjeuner commence à approcher (32); voor straatlantaarn zegt men niet lanterne (33); ma soeur jumelle me ressemble comme deux gouttes d'eau (37); Le disparu se trouvait tout à coup devant nous (39); le cerveau is niet hetzelfde als la cervelle (41); une bagne montée avec
un diamant (54); een ‘voile’ = une voilette (un voile = sluier, 55); des cheveux récalcitrants (55); mettre à la diète (56); laten halen = envoyer chercher, niet aller chercher (58); vleeseters = carnivores, niet carnassiers (62); Quand la lionne à des lionceaux elle est très courrroucée (62); chenil wordt alleen gebruikt voor jachthondenhok (63); épluchures de plantes (schillen, 65); des chevaux savants qui peuvent exécuter toutes sortes d'exercices (66); Le mulet transporte de lourds fardeaux le long de sentiers escarpés (67); la tourterelle apportait du bonheur (71); het gewone woord voor krekel is grillon, cricri (cigale - cicade, 73 75); bijencel heet alvéole (75); une demie heure (84); Le lever et le coucher du soleil dans les montagnes est une vue magnifique (90); Nous avons consulté notre guide (indicateur) pour savoir l'horaire du train (92); Le jour de notre départ nous nous sommes déjà levés à 6 heures et nous nous dépêchons (hâtons) de peur de manquer....
(92); stationshall = la salle des pas perdus (wat een mondvol voor: le hall; 92); nous sommes arrivés au lieu de destination (95); réserver des chambres
| |
| |
(96); Nous donnons notre correspondance au chasseur (96); des routes animées (97); verhuiswagen = voiture de déménagement (tapissière = kleine open verhuiskar of toerbus; 97); prendre un billet (98); Le phare sert à éclairer les navigateurs pendant la nuit (102); voor ‘en état de tenir la mer’ heeft men navigable = zeewaardig, 103); à la rade de Marseille (103); une sonnette is geen fietsbel (104); luchtvaart = aviation (aviatique bestaat niet! 107); la priorité de droite n'est pas toujours conservée (110); votre honorée du 3 mai écoulé (113; m.z. du 3 mai dernier of du 3 (de l')écoulé; du 3 mai courant m.z. du 3 mai of du 3 courant (crt); tijdseinen = signaux horaires, niet signes h., 116); fumière (117) bestaat niet, m.z. (tas de) fumier; les tiges = niet twijgen, maar stengels, (123); ramassait des branches mortes (123), liever: du bois mort; le tremplin (126) = springplank bij gymnastiek, bij het zwemmen = le plongeoir; championnes mondiales (126), liever ch. du monde; jouer à la poursuite m.z. au chat (128); sabot (128) = drijftol (bromtol = toupie d'Allemagne); faire une dame (129) m.z.
aller à dame; nous jouons le jeu de l'oie (129) m.z. à l'oie; films tendancieux? m.z. films à thèse (à tendance) (135); Bourse de Travail (143) m.z. du; des tenailles pour retenir des clous (147); la note is niet hetzelfde als la facture; le compte is hier niet goed (151); jour du payement, m.z. de (of l'échéance, 151); geld wisselen = changer, niet échanger (152); le séjour = het verblijf (= het vertoeven); bedoeld is la résidence (154); la prêche (m.z.
le) is uitsluitend prot.; le sermon is altijd goed (154); cloître = kloostergang (155); la naissance (nativité) du Christ: la nativité betekent al Christus' geboorte (157); Aucun de nous deux n'avait bien compris son intention (hier beter: ce qu'elle voulait dire (161); Quand les forces de l'Amérique (sic) venaient en aide aux Alliés, le sort des Puissances centrales était fixé. Ils devaient battre en retraite (167); Il avait monté la garde depuis minuit (169); des couleurs violentes is niet gebruikelijk, criardes wel (170); Le château était entouré de fosses (canaux) profondes, m.z. fossés, bovendien is canaux mann. (172); la Prussie (173).
Deze opsomming maakt geen aanspraak op volledigheid, zodat uit een en ander moge blijken, dat een grondige revisie broodnodig is alvorens tot een evtl. herdruk wordt overgegaan.
| |
F.J. Smit, Petit vocabulaire français à l'usage des écoles primaires supérieures et des premières classes des écoles secondaires. Uitg.: J.M. Meulenhoff, Amsterdam, z.p.o.
Dit boekje is weer samengesteld volgens het oude recept, d.w.z. het bestaat uit systematisch gerangschikte woorden en uitdrukkingen, en het is dus van veel bescheidener allure dan het hierboven besprokene. Voor wie heil zien in deze methode zal het dus wel, in min of meer dezelfde mate als zijn voorgangers, bruikbaar zijn, mits die gebruikers zich in acht nemen voor de ook hier weer opduikende misleidende (druk)fouten en onjuistheden, waarvan ik het mijn plicht acht de voornaamste te signaleren: tu partiras en Amérique (blz. 6); souffrir de la faim; sérieusement malade (9); le petite-fille (11); le dot (12); prendre mesure i.p.v. la mesure (14); les byoux (15); boerenhuisje (16) is maison rustique, niet chaumière (= hut m. strodak); tandpasta (19) - la pâte dentifrice, niet le dentifrice (= tandpoeder); in ‘un professeur de langue et littérature françaises’ (21) moet de voor littérature herhaald worden; il est au troisième m.z. en (22); passer à une classe supérieure (23); le punition (23); l'ortographe (24);
| |
| |
la fumière m.z. le (tas de) fumier (29); la morne m.z. la morue (33); le cuiller (38); une rue animée, une rue silencieuse (39); le jardin des Plantes (40) is niet meer de Dierentuin te Parijs; prendre un billet (43); l'hélice (m.) (45); voor Genève (47) staat Gêne (Gênes = Genua); le gain (49) is in dit verband ongebruikelijk (m.z. le bénéfice, le profit); werkster (50) is alleen ouvrière in de betekenis van arbeidster; jouer faux (52) m.z. tricher, fausser; oval (54) m.z. ovale; un journal hebdomadaire (57/61) is een contradictio in terminis; de klok = l'horloge (58) is misleidend, m.z. torenklok, uurwerk; la tonnerre (60); la flêche (67); le fuyant (68) bestaat niet; la péché (69); dormir comme un ange (69) m.z. d. sur les deux oreilles, d. à poings fermés; l'évèque (70).
Utrecht.
R.J. VAN ARUM.
| |
Claude Aveline, Voiture 7, Place 15. Roman policier annoté par J. Fransen, docteur ès-lettres. Uitg.: G. Naeff, Den Haag, 1938. Prijs: ƒ 1,-.
Een alleszins aanbevelenswaardig nieuw lectuurboekje. Het verhaal is boeiend en spannend, en geeft een zeldzaam voorbeeld van de mogelijkheid, het detective-genre een litterairen en beschaafden vorm te verleenen, iets dat, voor zoover ons bekend, in het Fransch nog niet vaak was voorgekomen. Claude Aveline, in ons land zeer zeker geen onbekende, ziet thans voor de derde maal een zijner werken als Nederlandsche schooluitgave in het licht gegeven. Terwijl zijn Pages Choisies (Thieme) voor oudere en zijn Baba-Diène (Meulenhoff) voor jongere lezers meer geschikt lijken, bevelen wij Voiture 7 aan voor eind 2e, begin 3e klas. Den inhoud zullen wij niet verklappen: onze collega's moeten zelf het genoegen hebben, den schuldige te identificeeren.
Aveline is, behalve beschaafd (deze misdaadgeschiedenis heeft hoegenaamd niets gruwelijks; wat op dit gebied zeer zeker een groote zeldzaamheid mag heeten), ook geestig. Heel het boekje is overgoten met een werkelijk fijnen humor, die misschien zelfs meermalen door den docent onder de aandacht der jeugdige lezers zal moeten worden gebracht; en ten slotte is Aveline gezellig. Hij is een geboren verteller. Zijn geheele tweede deel, ‘La Valise’, is langzaam en gedetailleerd, opdat de gebruiker, als een fijnproever, er lang over kan doen. Maar het langzame tempo maakt het verhaal nooit vervelend.
Dat de aanteekeningen, die in den kantlijn staan, talrijk en juist zijn, behoeft, wanneer de naam van den bewerker wordt vermeld, zeker niet meer gezegd. Dr. Fransen heeft in een korte Notice Claude Aveline gekenschetst en dezen vriend van ons land de plaats gegeven welke hij in de hedendaagsche Fransche letteren inneemt.
| |
Edmond Jaloux, L'Escalier d'Or. Roman abrégé et annoté par J. Fransen, docteur ès-lettres Uitg.: G. Naeff, Den Haag, 1938. Prijs: ƒ 1,25.
Edmond Jaloux' L'Escalier d'Or, dat in onze schoolbibliotheek voortdurend ‘uit’ is, behoort m.i. tot de fijnste en tevens de meest representatieve werken van den gevoeligen, romantischen schrijver. Laat ik op den voorgrond stellen dat de ietwat sentimenteele hoofschheid van dezen roman van liefde, reinheid, dwaasheid en ontgoocheling, hem eerder voor jongens van een jaar of 16, 17 geschikt maakt dan voor meisjes die op dien leeftijd tegenwoordig al wat nuchterder zijn; haar dweepzucht valt niet geheel
| |
| |
samen met haar kennis van het, in dit boek nogal moeilijke vocabularium. Bovendien houden de meisjes meer van een amour courtois waarvan de mannelijke held frisscher is dan deze, van de wereld afgesloten, zieke en oude dichter, Valère Bouldouyr.
Niet alleen door het uiterst zuiver gekozen, soms tot het precieuze overgaande vocabularium is dit boek moeilijk te noemen. Er komen massa's zinspelingen op letterkundige en legendarische figuren in voor, die tijdens het lezen in de klas minder bezwaren zullen opleveren dan bij de voorbereiding thuis. En vooral de bijna onafgebroken verhevenheid van de stemming eischt van den leerling een niet geringe inspanning. Maar een inspanning die beloond wordt. En ondanks den grooten weemoed die van het verhaal met zijn in laatste instantie vrij pessimistische strekking uitgaat, weet Jaloux zijn Françoise-figuur iets zóo stralends te geven, dat het lijkt alsof de frissche jeugdigheid achteraf sterker naglanst dan het sombere slot aanvankelijk doet vermoeden.
De aanteekeningen staan in de kantlijn; een stip achter het vertaalde woord, vervangend, op gelukkige wijze, de storende cijfertjes, verwijst ernaar.
Dr. Fransen heeft in een kort Woord Vooraf den romanticus Jaloux zeer goed getypeerd.
| |
François Mauriac, Le drôle. Uitg.: Meulenhoff, 1938.
Tot dusver is Le Drôle Mauriac's eenige kinderboek gebleven. Persoonlijk hebben wij het verhaal van het stoute jongetje dat zooveel huisonderwijzeressen tot wanhoop bracht, doch ten slotte bekeerd wordt tot gehoorzaam ventje dank zij de ‘blokkade-tactiek’ van Mademoiselle Thibaud, een beetje geforceerd gevonden. Maar veel jonge lezers denken er anders over, want het door Madeleine Charléty geillustreerde album (in de Hartmann-uitgave) wordt steeds gretig gelezen: dat blijkt elke week op bibliotheekdag.
De Meulenhoff-editie heeft op de Fransche haar handig formaat en .... haar zeer uitgebreide woordenlijst voor; deze is van de hand van dr. J. Fransen: dit maakt verdere lovende commentaar overbodig. In zijn Woord Vooraf, ‘Aux Jeunes Lecteurs’ belooft de inleider zijn jeugdige lezers voor later, wanneer zij de school zullen verlaten hebben, veel schoons, veel menschelijks, dat zij zullen vinden in Mauriac's werken voor volwassenen. Tevens verklaart hij de uitdrukking ‘un monstre naissant’ die in hoofdst. II voorkomt.
| |
Marianne Monestier, A première vue. Roman. Met aanteekeningen van dr. J. Fransen. Uitg.: G. Naeff, Den Haag, 1938. Prijs: ƒ 1,50.
Met de aankondiging van dit schoolboek zit ik eigenlijk wat verlegen. Ik vrees dat de, laat ons zeggen: anti-populistische opzet van het geheel wat conventioneel zal aandoen, en ook dat de intrige een ietwat vreemden indruk zal wekken bij jeugdige lezers en lezeressen. Het betreft hier (natuurlijk) het geval van een geruïneerd heldinnetje, dat verplicht wordt, een betrekking als huisleerares aan te nemen. Cendrine de Cahuzac, van ouden en fieren adellijken stam, belandt dan bij een familie in Engeland, waar zij behalve kindermeisje bij de kleintjes, gezelschapsjuffrouw wordt bij de oudste dochter, May. Niet lang echter blijft zij deze laatste functie vervullen, want May verlooft zich, en wel met den bekoorlijken jonkman Jean de Saint- | |
| |
Aubin, die destijds, eigenlijk nog heel kort geleden, Cendrine's buurman was, en haar bij de eerste ontmoeting (‘à première vue’) innig lief kreeg. Hij verbreekt weldra zijn verloving met May en Cendrine wordt haar opvolgster. Dat alles is geheel en al in den haak. Maar de nogal louche wijze waarop een oude, gehuwde edelman in Engeland de kuische Cendrine zijn, laat ons met hem zeggen: vaderlijke bescherming aanbiedt, is voor een schoolboek iets nieuws. Moet ik dit, overigens niet altijd even boeiende relaas van mondaine kuiperijen aanbevelen? Ik weet het niet....
| |
Paul Claudel, L'Annonce faite à Marie. Ed. abrégée et annotée par G.G. Ellerbroek et J.J. Soons. Nieuwe Franse Leergang voor Gymn. en M. Onderwijs onder red. van L. Wijma. Uitg.: P. Noordhoff, Groningen, 1939. Prijs: ƒ 0,95, geb. ƒ 1,20.
Wij hebben Claudel's bekend mystiek tooneelstuk na jaren eens herlezen, in deze schooluitgave, omdat wij, eerlijk gezegd, nooit op de gedachte zouden zijn gekomen, het stuk in de klas te lezen, om zekere redenen die wij straks zullen uiteenzetten. Het herlezen is dus geschied met paedagogische bijbedoelingen, en niet met het voornemen, ons aesthetisch oordeel van twintig jaar geleden eventueel te herzien. Wij hebben ons dus afgevraagd, of wijzelf Claudel's stuk eventueel met onze leerlingen zouden willen en kunnen behandelen, en onze conclusie is volkomen negatief uitgevallen.
In de eerste plaats zouden wij in twijfel trekken of de gemiddelde leerling van klasse 4 of 5 (voor wien het boek vocabularisch niet te moeilijk zou zijn) voldoende theologisch en ethisch onderlegd is om L'Annonce te kunnen begrijpen, tenzij geholpen door een uiterst gedetailleerde toelichting van den leeraar, gesteld, deze voldoet wèl aan deze eischen. In de tweede plaats vragen wij ons af, of zestien- à zeventienjarigen voldoende den ernst en de verhevenheid van Claudel's bedoelingen kunnen begrijpen en of het werk geen gevaar zou loopen, miskend (om niet erger te veronderstellen) te worden. In elk geval meenen wij dat de verheven, hier en daar trouwens hoogdravende, toon slechts weinig jongens van dien leeftijd langdurig gelijk afgestemd zou vinden; terwijl anderzijds een zekere zucht naar ‘realisme’ den al te jongen lezer, den onrijpen gebruiker, gemakkelijk dien beruchten stap zou doen afleggen, die het sublieme van het ridicule scheidt. Ten derde achten wij, zelfs in de gunstigste ‘atmosfeer’-condities, de strekking van het boek ongeschikt voor geestelijk onvolwassenen. Hier worden diepmenschelijke problemen aangesneden, voor welker begrip (wij zeggen niet eens: voor welker oplossing in welke richting dan ook) een eigen oordeel, opgebouwd uit ernstige levenservaring, vereischt is. Voor leerlingen, die niet van jongsaf aan in een speciale richting zijn opgevoed, is b.v. dat parallelisme tusschen het mystieke moederschap van Violaine en de Onbevlekte Ontvangenis, zacht uitgedrukt, ietwat vreemdsoortig. Hoe zouden wij den leerling moeten tevreden stellen die ons een verduidelijking vraagt van zinnen als deze:
‘Pierre de Craon: Qui êtes-vous, jeune fille, et quelle est donc cette part que Dieu en vous s'est réservée? Pour que la main qui vous touche avec désir et la chair même soit ainsi flétrie?’.... Hoe moeten wij onze meisjes aan het verstand brengen dat de moederfiguur is, zooals de annoteurs in de Inleiding zeggen: ‘une figure médiocre, elle n'est pas l'égale mais la servante de son mari....’, waarbij als argument wordt geciteerd, haar repliek:.... ‘Je sais que tu es là et que j'ai deux enfants’ ....? Hoe
| |
| |
moeten wij Violaine's gebaar, haar kostbaren gouden ring aan Pierre af te staan, om bij te dragen in de kosten van den bouw der Kathedraal, verheerlijken, wanneer zijzelf bekent, dat zij blij is, er af te zijn: ‘J'avais crainte à porter cette chose païenne qui appartient aux morts’ ....? Etc., etc.
De heeren Ellerbroek en Soons hebben de verleiding niet kunnen weerstaan, iets, uit kunst-oogpunt ontegenzeggelijk héél moois, aan de schooljeugd voor te leggen; maar zij hebben zelf als eisch, om Claudel te begrijpen, de verplichting gesteld, zich te doordringen van ‘la pensée chrétienne (p. 7). Dit zal niet elken volwassene gemakkelijk vallen of slechts mogelijk zijn. Dit van den gemiddelden schoolknaap te verwachten, lijkt ons wel wat optimistisch.
Het is intusschen zeer wel mogelijk, dat al deze bezwaren niet gelden voor het R.K. onderwijs. Wij weten dit niet en onthouden ons, als onbevoegd, van elk oordeel op dit gebied. Maar wij veroorloven ons de opmerking dat, indien het de bedoeling was geweest van den Redacteur dezer serie en de bewerkers van dit deeltje, het voor R.K. scholen te bestemmen, er door een enkel regeltje op de titelpagina of een aanwijzing in het Woord Vooraf, melding van had moeten gemaakt worden.
MARTIN J. PREMSELA.
| |
I. v. Gelderen en J.H. v. Beckum, Duits Woordenboek. Deel I: Duits-Nederlands, 8e druk. Uitg.: J.B. Wolters - Groningen, Batavia. Prijs: ƒ 3,75.
Bij de verschijning van de nieuwe druk van dit bekende woordenboek zou met een korte aankondiging volstaan kunnen worden. Wanneer toch van een woordenboek de 8e druk verschijnt, bewijst dit feit reeds, dat het algemeen gebruikt en gewaardeerd wordt.
Er moest door ‘ruimte winnende veranderingen’ plaats gemaakt worden voor veel nieuwe woorden en uitdrukkingen. De omvang werd bovendien met een vrij groot aantal pagina's uitgebreid. Zonder aan de waarde iets af te doen had men o.i. voor dit doel ook een aantal vreemde woorden, als b.v. Andromeda, Anna, anorganisch, Archont, Ampère, Mythologie, enz., weg kunnen laten. Het werk wil immers geen ‘Fremdworterbuch’ zijn.
De samenstellers zijn het zeer juiste principe blijven huldigen, dat de betekenis van een woord eerst blijkt uit het zinsverband. Het moet dan ook een grote verdienste van dit woordenboek genoemd worden, dat bij de in aanmerking komende woorden een groot aantal voorbeelden en uitdrukkingen, ontleend aan het levende Duits, opgenomen zijn. Op deze wijze is een soort ‘Stillwörterbuch’ ontstaan, dat studerenden zo goed als nooit in de steek laat.
Bij steekproeven blijkt, dat het woordenboek inderdaad een voortreffelijk hulpmiddel is bij het bestuderen van het meest moderne wetenschappelijke of technische proza. De bewerkers hebben zelfs rekening gehouden met de publicaties van de ‘Reichsgemeinschaft der technisch-wissenschaftlichen Arbeit’. De verduitsing van vreemde woorden als ‘Beglasung’ voor ‘Glasur’, ‘Umsud’ voor ‘Destillat’, ‘Gestalter’ voor ‘Konstructeur’, ‘Warmheit’ voor ‘Temperatur’, ‘Selb’ voor ‘Automat’ zoekt men niet tevergeefs. Evenmin ontbreken woorden als Antennenrahmen, Aufklärungsflieger, ausbürgern, die Rasse aufarten, aufnorden, entnorden, Rassenerbgut, Kleinstellbrenner, Haustochter, Schnappschusz, Klammeraffe, Blutuberleitung, bebildern, Bildband, Arbeitsmaid enz.
Ofschoon de auteurs natuurlijk ondervonden hebben, dat ‘das Schwerste
| |
| |
beim Sammeln das Wegwerfen’ is, hadden ze misschien voor de volgende vrij algemeen voorkomende woorden een plaats kunnen inruimen: Automatgas, volkhaft (wel komt voor: völkisch en volklich), artfremd, Buchverleih, Eisdiele, Gartengestalter, Rasenschnitt, Tiefenschärfe, Kleinbild, Farbenphoto, Bekenntniskirche, Einholnetz.
Het lettertype is vrij klein, maar de typografische verzorging is zo uitstekend, dat dit bij gebruik geen bezwaar oplevert.
Ongetwijfeld zal ook deze nieuwe druk bij gebruik op school, op kantoor en in studeerkamer, zowel voor den leek als voor den vakman een onmisbaar, uitstekend en betrouwbaar hulpmiddel blijken te zijn.
C. BROUWER.
| |
J. Uittenbogaard, Immer wieder. Uitg.: J.B. Wolters - Groningen, Batavia. Prijs ƒ 0,45.
Een klein, handig werkje, dat bestemd is voor het M.U.L.O.-onderwijs, dat echter ook bij het M.O. goede diensten zal kunnen bewijzen.
Het bevat 82, elk uit 10 losse zinnen bestaande vertalingen Nederlands- Duits, repetitiemateriaal, waarin de gehele Duitse spraakkunst verwerkt is. De nadruk wordt gelegd op de grammaticale moeilijkheden, 't idiomatisch materiaal is van bescheiden omvang.
Wie naast de door hem gebruikte methode behoefte heeft aan meer herhalingsstof, vindt hier veel van zijn gading.
Bij het doorbladeren viel het op, dat de vertaling van zinnen als 21, 6; 44, 7; 712 1 een ietwat zonderling Duits zou opleveren en dat woorden als ‘eten’ (5, 2), ‘minder worden’ (22, 10), ‘meester’ (34, 10), ‘meenden’ (37, 9) in het woordenlijstje niet aangegeven waren, wat toch zeker wel nodig geweest was.
C. BROUWER.
| |
Eins, zwei, drei! Fertig! Einfacher Lehrgang der deutschen Sprache von J.C. Snijders.
Eins! mit Hilfsbuch, 14. Auflage, ƒ 1,50.
Zwei! mit Hilfsbuch, 9. Auflage, ƒ 1,65.
Sonnenstrahlen, Duits Leesboek door J.C. Snijders, 1ste deel, 18e herziene druk, ƒ 1,25.
Uitg.: L.C.G. Malmberg, 's-Hertogenbosch.
‘Eins, zwei, drei! Fertig!’ is de omgewerkte uitgave van het ‘Leerboek der Duitse Taal’, door J.C. Snijders. Het derde deel is ter perse. In drie delen is de stof concentrisch behandeld. De opklimming van moeilijkheden is zeer geleidelijk, en de inhoud vertegenwoordigt goed de moderne Duitse omgangstaal.
De stof van het leesboek zal de leerlingen zeker boeien. Het opnemen van enkele langere, afgeronde vertellingen zou echter aan het werkje zeer ten goede komen.
Wie deze methode goed heeft doorgewerkt, beschikt over een grondige basis voor onmiddellijk practisch gebruik en ook voor eventuele verdere studie.
Voldoet dus de inhoud aan de eisen, die men aan een goed leerboek mag stellen, tegen de wijze van behandelen hebben we, vooral met het oog op het schoolonderwijs, enkele bezwaren.
| |
| |
Wij waren in de gelegenheid gedurende drie jaren de methode Snijders te gebruiken, en gedurende vijf jaren de methode Brouwer en Ras met ‘Das Wunderhorn’.
Na dit vergelijkend gebruik vinden wij het niet practisch in de methode Snijders, dat de spraakkunst broksgewijze tussen de oefeningen door behandeld wordt, waarbij in het tweede deel voortdurend naar het behandelde in het eerste deel verwezen moet worden. Dit geeft aan het Leerboek van Snijders iets onoverzichtelijks. Dat de schrijver zelf dit bezwaar ook voelt, blijkt uit het feit, dat hij in Hilfsbuch Eins nog eens het voornaamste uit de spraakkunst in overzichten geeft. En in het voorwoord van ‘Zwei’ voor de Duitse tekst der regels verwijst naar zijn overzicht: ‘Die wichtigsten Regeln der deutschen Grammatik.’
Een goede schoolmethode geve slechts de grammaticale feiten in korte, duidelijke overzichten, die geenszins een ‘soort gebruiksaanwijzing voor het netjes in elkaar timmeren van thema's’ behoeven te zijn, zover de heer Snijders in zijn voorwoord zegt. De manier, waarop deze spraakkunst behandeld wordt, late men aan iederen leraar individueel over. Bij het stimuleren van de activiteit der leerlingen beperke men de activiteit van den leraar niet, door het leerboek de stof te laten behandelen!
Hetzelfde bezwaar geldt ook voor het Leesboek van Snijders. Het is voldoende, wanneer een schoolleesboek leesstof bevat. Uitvoerige vragen ter beantwoording, voorbeelden ter vervoeging en verbuiging etc. late men uit een leesboek weg. Het leesboek, van eenvoudige teksten opklimmend naar moeilijkere, moet op de eerste plaats voor de leerlingen een prettig leesboek blijven. Acht een leraar het nodig, teksten idiomatisch en grammaticaal te bespreken, dan late men dit weer aan zijn persoonlijke methode over. Het boek moet ook hier weer niet een stuk van de leraarstaak overnemen. Het geve alleen geschikte stof, die iedere leraar op zijn eigen wijze kan behandelen. Dit zal de activiteit der leerlingen het best bevorderen.
Druk en uitvoering van deze uitgave zijn zeer goed verzorgd.
J. VAN DER LIGT.
| |
Rudolf Steinmetz, Pablo. Bearbeitet von J. Uittenbogaard. Uitg.: J.B. Wolters - Groningen, Batavia. Prijs: ƒ 0,75.
De kern van deze zeer avontuurlijke vertelling vormt de opofferingsgezindheid van Pablo, een lijfeigene. Het verhaal speelt in het Spanje van de Middeleeuwen, ten tijde van de overheersing der Moren.
Carlos, een wat zielige, zwakke figuur, enige zoon van den pas overleden kasteelheer van Guadaira, dreigt het slachtoffer te worden van een samenzwering. Men wil den jongen edelman in een klooster stoppen, hem van z'n erfenis beroven. Dank zij Pablo's moed, slimheid en doorzettingsvermogen wordt dit verijdeld en de samenzweerders ontgaan hun gerechte straf niet.
Een sympathiek verhaal, 't Is alleen jammer, dat de auteur er overal op uit is, om de spanning ten top te doen stijgen, want dit gebeurt op een lang niet altijd natuurlijke wijze. Het geeft het boekje iets gewrongens en goedkoops.
Afgezien daarvan is het geschikte lectuur voor onze jongens uit de tweede of derde klas.
Den Helder.
A. VAN DER VRING.
| |
| |
| |
John Drinkwater, Abraham Lincoln, a play, edited with an introduction and notes for the use of Dutch Schools by Dr. J.L. Cardozo. Uitg.: P. Noordhoff, Groningen, 1939. Prijs: ƒ 1,25, geb. ƒ 1,60.
Toneelstukken blijken nog steeds vrij geregeld te worden gelezen op onze scholen. Niet alleen van Shakespeare, Goldsmith, Sheridan, Shaw, Oscar Wilde, maar ook van Barrie en Galsworthy. Nog onlangs werd een zesde druk van een Nederlandse uitgave van de beide laatstgenoemden aangekondigd. Begrijpelijk is dit zeker: ze bieden naast de te behandelen poëzie en proza een aantrekkelijke afwisseling, mede door de dialoog. Het verschijnen van een schooluitgave van een vrij recent stuk van een anderen schrijver zou dus alle reden van bestaan kunnen hebben. Waar de voorrede echter zwijgt over de keuze van dit stuk kan ik er slechts naar gissen. Misschien is het genomen omdat hier een prachtig karakter wordt uitgebeeld, wat stimulerend kan werken op de heldenverering van de leerlingen, of wellicht omdat vele opmerkingen merkwaardig toepasselijk zijn op ons tijdsgewricht, b.v.: p. 60. War should be impossible. But you can only make it impossible by destroying its causes, en p. 72: Some of the worst of us are sullen, aggressive still - just clumsy, greedy pirates. Some of us have grown out of that. But the best of us have an instinct to resist aggression if it won't listen to persuasion. Maar deze mogelijke overwegingen kunnen de keuze er van m.i. niet rechtvaardigen. Al is Abraham Lincoln Drinkwater's beste toneelwerk, niet velen zullen hem als dramaturg op één lijn stellen met de eerder genoemde toneelschrijvers. En alleen voor een algemeen erkend letterkundig meesterwerk zou men zich mogen getroosten de enorme moeielijkheden van de proloog, epiloog en koren te overwinnen. Wat staat den docent te doen met b.v. r. 4-8 van de proloog:
This is the wonder, always, everywhere -
Not that vast mutability which is event,
The pits and pinnacles of change,
But man's desire and valiance that range
All circumstance, and come to port unspent.
of deze 4 regels van de epiloog:
Events go by. And upon circumstance
Disaster strikes with the blind sweep of chance,
And this our mimic action was a theme,
Kinsmen, as life is, clouded as a dream.
Vergeleken hierbij is het behandelen van Hamlet, dat men pas de laatste kwarteeuw op school aandurft, veel eenvoudiger. Dr. Cardozo heeft er dan ook van moeten afzien hier de woorden en uitdrukkingen te verklaren, en geeft van deze en dergelijke passages een uitstekende paraphrase. Met dat al worden aan de 2 pp. proloog ook 2 pp. aantekeningen toegevoegd, evenals de 28 regels van het koor tussen scène 1 en 2 evenveel regels verklaring krijgen, hoewel het geven van minder uitvoerige aantekeningen beter zou geweest zijn. Wel is de taal van de zes scènes (het eigenlijke toneelstuk) eenvoudiger, maar men zou het stuk ontwrichten, als men om de vaak onbegrijpelijke taal de bedoelde koren wegliet. Verder eist het stuk als zodanig vrij wat toelichting. Om daaraan tegemoet te komen is er
| |
| |
voor de 55 pp. er van een algemene inleiding van 34 pp. gegeven. Deze is ook verre van eenvoudig en is dan ook weer voorzien van 14 pp. aantekeningen. Nu is mijn bezwaar niet dat de leerlingen ook moeilijker proza leren verstaan, maar van een vlot doorlezen van deze inleiding om daarna het stuk beter te kunnen begrijpen kan geen sprake zijn. En waar halen we voor een grondige behandeling van dit alles de tijd vandaan in het hoogste leerjaar van Gymnasium of H.B.S. B in de ruim 30 weken met 2 × 50 min.? In een vorig deeltje van deze serie werd vermeld dat de inleiding en enkele aantekeningen in de eerste plaats bestemd waren voor den leraar om hem het prepareren te vergemakkelijken, maar blijkens de uitvoerige woordverklaringen is dit hier niet de bedoeling. Over deze verklaringen moet ik nog het volgende opmerken: Veelal krijgt men na de Engelse omschrijving nog de vertaling, b.v. flax pants: trousers of coarse linen: grof linnen broek, of een idiomatische uitweiding: (the) suffrage: (the right of) voting in elections (stemrecht, kiesrecht). Women who demanded ‘votes for women’, used to be derisively called: ‘Suffragettes’. Suffragists were miscalled: ‘male suffragettes’., of een toevoeging in een andere taal, b.v. na de verklaring van ‘by common, or general consent’ (Latin, omnium consensu), na die bij longshanked (in contrast to the German ‘schinken’), of in plaats van een vertaling: stylish and accomplished: chic en met ‘arts d'agrément opgevoed.!
Als men dit aan zijn schrijftafel leest, is het allemaal heel mooi, en voor vergevorderde studenten zou het zelfs heel leerzaam zijn, maar in de praktijk van de school is het een overdaad die schaadt en zeer vermoeiend werkt. Ook kan men gerust aannemen dat waar een vertaling volgt, de leerling de synoniemen of de Engelse verklaring of uitweiding overslaat. De verwijzing naar deze aantekeningen geschiedt door zwarte schijfjes, die de tekst onrustig voor het oog maken (één pagina, de Note van Drinkwater zelf, geeft cijfertjes die naar de elf aantekeningen onderaan verwijzen), of is geheel afwezig. Dit laatste is het geval in de gehele inleiding en enkele koren. De tekst behoudt zó een rustig uiterlijk en men kan bij elke moeilijkheid even in het los bijgevoegde ‘supplement’ nakijken of er een verklaring gegeven is. Ideaal is deze oplossing ook niet; misschien zou een gewone stip vóór het woord 't beste zijn. Lichtelijk bevreemdend is verder dat het boekje slechts één uitspraakaanwijzing geeft, nl. op p. 4 van het supplement driemaal een accent circonflexe op de e van sweat. De enkele drukfouten zijn gemakkelijk te verbeteren, alleen storend is p. 58 onderaan: That's our case voor That's your case.
Het spijt me dat deze bespreking niet gunstiger kon uitvallen, want we hebben hier te doen met een uitgave (waaraan bovendien een zeer mooi portret van den President en een toepasselijk gedicht van Walt Whitman is toegevoegd), die van grote zorg en veel arbeid getuigt en daardoor vele andere geannoteerde werkjes ten voorbeeld kan strekken. Gaarne zie ik van de hand van Dr. Cardozo de bewerking van een volgend boekje tegemoet, met dezelfde toewijding en kundigheid verzorgd, dat beter te gebruiken zal zijn op onze scholen.
L.J. GUITTART.
|
|