Levende Talen. Jaargang 1939
(1939)– [tijdschrift] Levende Talen–Onderwerp en werkwoord.Hierover schrijft Dr. H.L. Koppelman in Nr. 99 van Levende Talen. Schr. doet daarin de volgende uitspraken, die ik met Romeinsche cijfers zal aanduiden en weerleggen. I. ‘Ieder kiest met onfeilbare zekerheid voor het onderwerp de nominatief en brengt altijd het werkwoord in overeenstemming met het onderwerp’ (p. 95). Met onderw. bedoelt schr. natuurlijk het grammaticale onderw., want logisch en psychologisch onderw. staan volstrekt niet in een bepaalden naamval en concordeeren niet met het werkwoord. Schr. 's bewering klopt niet met de volgende feiten: tegenwoordig Engelsch: I was given the post voor ouder: me was given the post.Ga naar voetnoot1) - It is I naast: It is me. - Het zijn, es sind, ce sont naast it is. - De heeren worden verzocht... - Pater cum matre veniunt.Ga naar voetnoot2) - Hun in toenemende gevallen als: Hun hebben het gezegd. - Ik ben ook weleens een kies getrokken. - Een Amersfoortsch dialectspreker zegt wel: Ik kom, maar: Hij weet heel goed, dat ik daar nooit komt. - The outside (enk.) of her garments were of lawn.Ga naar voetnoot3) i.p.v. ‘onfeilbare zekerheid’ vinden we overal het tegenovergestelde, n.l. verwarring en aarzeling. De verklaring is op psychologische gronden meestal eenvoudig. Zie bovengen. werken en andere. | |
[pagina 341]
| |
II. ‘Onze definities [van het onderwerp] deugen niet’ (p. 96). M.i. zijn de gangbare definities zeer goed: BrugmannGa naar voetnoot1): Von den Teilen des mehrgliedrigen Satzes sind zwei obligatorisch, die man Subjekt und Prädikat nennt. Das Subjekt [ist] der Mittelpunkt und die Grundlage der Aussage. Zeer precies en toch eenvoudig: SweetGa naar voetnoot2): All thoughts require at least two ideas, (a) what we think of, called the subject (the earth) and (b) what we think concerning it, the predicate (is round). JespersenGa naar voetnoot3): The primary word with which a verb is intimately connected as a kind of adjunct, is called the subject of the verb (primary en adjunct gebruikt J. in een speciale beteekenis. KruisingaGa naar voetnoot4) onderscheidt scherp onderwerp naar den vorm en naar de beteekenis, grammaticaal en psychologisch onderw. Den HertogGa naar voetnoot5): Het onderwerp van een zin is de naam of aanduiding van de zelfstandigheid, waarvan de in het gezegde vermelde werking uitgaat. Met deze definitie kan ik niet accoord gaan, daar het gezegde, zooals Dr. Koppelman terecht opmerkt, zooveel meer kan uitdrukken dan een werking, b.v. in: Mijn broer is absent. Deze gewraakte definitie moet schr. echter geenszins houden voor min of meer gangbaar. Een andere formule, die schr. afkeurt: Het onderw. is dat, waarover gesproken wordt (p. 95), dateert blijkbaar uit den tijd vóór Den Hertog, want deze keurt ze ook reeds af.Ga naar voetnoot6) Ik vraag me in verband hiermee af, of schr. zich niet keert tegen definities, die nu niet meer voorkomen. Die, welke ik heb nagegaan, ook in enkele schoolboeken, waren goed. Ik zou het geen vereenvoudiging, en zeker geen verbetering achten, als schr.'s definitie er voor in plaats kwam. IV. ‘Het onderwerp is identiek met het dominerende element van het werkwoord’ (p. 103). Deze definitie laat ons immers, evenals die van Den Hertog, dadelijk in den steek, als het gezegde geen werking uitdrukt: Mijn broer is absent. V. ‘We mogen verwachten, dat ook de grammaticale verschijnselen onderwerp en werkwoord hoegenaamd geen verband houden met concrete feiten of functies, maar dat ze alleen voort- | |
[pagina 342]
| |
komen uit een bepaalde zienswijze van den spreker’ (p. 99). Die uitspraak gaat te ver, verschuift de taalverschijnselen te radicaal naar de psychologische. Sweet zegt terechtGa naar voetnoot1): Phonetics and psychology do not constitute the science of language, being only preparations for it. Taalkunde heeft te maken met beteekenis èn vorm. Als schr. zich niet zoo eenzijdig op de psychologische zijde der taalverschijnselen had georiënteerd, dan zou hij m.i. tot juister conclusies zijn gekomen. VI. ‘Nu... kunnen we trachten, het principiële verschil tussen “slag” en “slaat, sla, slaan” vast te stellen, m.a.w. het werkwoord te definiëren’ (p. 100). En: VII. ‘De naamwoorden “slag, geluid, komst, gang” zijn functioneel neutraal, zij zeggen niet, wie of wat beweegt, waarneemt, stilstaat, enz.’ (ib.). Over deze verschillen weidt schr. breedvoerig uit, m.i. zonder vrucht, doordat hij de woorden slag en slaan enz. naast elkaar plaatst. Zet men ze in zinnen, dan blijkt dadelijk, dat het verschil op taalvorm berust. Jan's begrafenis beteekent hetzelfde als Jan wordt begraven, maar het laatste vormt een zin (a piece of information)Ga naar voetnoot2) en het eerste is on-af, vereischt een aanvulling, b.v. vindt om 3 uur plaats; het is een zinsdeel. Had schr. dit bedacht, dan was hij nooit tot zijn definitie van onderw. gekomen. (Zie onder IV.) Immers, in den zin: Jan's begrafenis vindt om 3 uur plaats, is begrafenis - om schr.'s terminologie nu eens te gebruiken - niet functioneel neutraal: het is passief. Zoo is ook - in schr.'s terminologie alweer - Jan identiek met het domineerende element van begrafenis, maar... het is geen onderw., evenmin als begrafenis het gezegde van den zin is. VIII. ‘Van verschillende naamwoorden maken we vrijwel zonder uitzondering dat met de meest beperkte betekenis tot onderwerp: Bandoeng (kleiner) ligt op Java (groter)’ (p. 106). Dit is geheel onjuist: afmeting in de ruimte heeft niets te maken met onderwerp, praedicaat of voorwerp. ‘Die kleine jongen (grooter) rookt een groote sigaar’ (kleiner) en zooveel andere zinnen als men maar vormen wil, geven de omgekeerde verhouding van Bandoeng tot Java. | |
[pagina 343]
| |
IX. ‘Het grammaticale onderwerp duidt dus - psychologisch beschouwd - de zaak of persoon aan, die door de gehele zin het duidelijkst getypeerd wordt’ (p. 107). Ook dit is in strijd met overbekende feiten. Het grammaticale onderwerp is b.v. zeer vaak anaphorisch, en in dat geval helemaal niet getypeerd en dan ook zwakbetoond.Ga naar voetnoot1) In: Morgenavond kom ik je opzoeken, typeert de adv. bep. het gezegde, terwijl het grammaticale onderwerp in een hoekje gedrukt is. X. ‘Een werkwoord is een woord, dat vervoegd kan worden,’ zegt schr. in zijn samenvatting, die tevens voor de schoolpraktijk bestemd is. Nu komt er ten slotte een definitie, die op een vormkenmerk let. Welnu, eind goed, al goed: laten we voor de school bij de zinsontleding uitgaan van dat vervoegde werkwoord, dat alleen of met andere woorden een werking of toestand uitdrukt of een eigenschap toekent. Het grammaticale onderwerp is dan te vinden door een simpele vraag zonder de door schr. voorgestelde ‘dominant’ of ‘partieele identiciteit met het werkwoord’. Ik eindig met het begin van schr.'s verhandeling. Schr. zegt nooit begrepen te hebben, waarom in den zin: ‘Dit aardige huisje heeft mijnheer Jansen in 1932 voor 10.000 fl. gekocht’ mijnheer Jansen datgene zou zijn, waarover gesproken wordt, dus onderwerp van den zin. Er wordt immers ook gesproken over het huis, over den koop, over het jaar 1932 (p. 95). Volkomen juist. Maar zoo'n zin - de eenige langere zin van schr.'s voorbeelden - is er één, waarin ‘das Verhältnis von Subjekt und Prädikat mehrmals auftritt’.Ga naar voetnoot2) Mijnheer heeft een huis gekocht. Dat huis is aardig. Hij kocht het in 1932 enz. Komt een leerling dus met deze opmerking, dan dienen we te zeggen: Even geduld. We zullen ons eerst bezig houden met de 2 noodzakelijke zinsdeelen: onderw. en gezegde. Eventueel kunnen we er bijvoegen, dat in bovenstaande zin ‘Dit aardige huisje’ het psychologische onderwerp is. Ik hoop hiermee aangetoond te hebben, dat we met bestaande termen en bekende begrippen in dezen heel goed uitkomen. A. ROOZENDAAL. |
|