Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Iacob wort wt bestel sijns moeders voor Esau gheseeghent, ende Isaac daer in bedroghen, Esau is droeuich om der seegeninghe hem ontoghen, hi wort op Iacob gram, ende dreycht hem, Die moeder laet hem tot Labam haren broeder in Haram vlieden.

Dat .xxvij. Capittel

1

Ga naar margenoot+DOen Esau veertich iaer oudt was, nam hi .ij. wiuen, Iudit die dochter Beri des Hethithers, ende Basmath die dochtere Elon des Hethithers, Dese beyde waren wederspannich Isaac ende Rebeca.

2

Ende het gebuerde doen Isaac out worden was dat sijn oogen doncker waren int sien, Ga naar margenoot+ Ende riep Esau sinen grootsten sone ende sprac tot hem, Mijn sone. Hi antwoorde, Hier ben ic,

3

ende hi sprac. Siet, ick ben out worden, ende en weet niet wanneer ic steruen sal, So neemt nv dijn getuych, koker, ende boge, ende gaet wt ten velde, ende vangt mi een wiltbraet, ende maect my een spijse,

4

soo ict geerne heb, ende brenget mi hier binnen dat ict ete, dat mijn siele v ghebenedide eer ic sterue.

5

Mer Rebeca hoorde dit woort, dat Isaac tot sinen sone seyde, Ende Esau ghinc ten velde op dat hy een wilt vangen soude, ende thuys brochte.

6

† Doen sprac Rebeca tot haren sone Iacob. Siet, ic hebbe gehoort uwen vader spreken met Esau uwen broeder, ende seggen

7

Brengt mi een wiltbraet, ende meact my teten dat ick ete, ende ic v ghebenedie voor den HERE, eer ic sterue,

8

So hoort nv mijn stemme, mijn sone, wat ic v heete,

9

Gaet henen totter cudden, ende haelt mi twee goede bocxkens dat ic uwen vader daer af een spijse make, so hijt gheerne heeft,

10

ende die suldi bi uwen vader dragen, dat hi ete, op dat hi v gebenedie voor zijn doot.

11

Iacob sprack tot sijnder moeder Rebeca, Siet mijn moeder, Esau is rou, ende ic ben saechte,

12

ende mijn vader mocht mi misschien tasten, ende hi soude mi achten als ic met hem spottede, ende soude mi vermaledien ende niet gebenedien.

13

Doen sprac sine moeder tot hem, Ga naar margenoot+ Die vermaledijnge si op mi, mijn sone verhoort mijn stemme, gaet, ende haelt mi, dat ic v heete,

14

doen ginc hi henen, ende haeldet, ende bracht sijn moeder.

Ende sijn moeder maecte een spijse, soo sijn vader gheerne adt,

15

ende nam Esau haers grooten soons costelijcke cleederen, die si bi haer in huys hadde, ende tracse Iacob haren minsten sone aen,

16

Maer die vellen vanden bocxkens dede si hem om sijn handen, ende daer hi saechte was aenden hals,

17

ende gaf hem also dat eten metten broode, so sijt ghemaect hadde, in Iacobs handen haers soons.

18

Ende hi droecht bi sinen vader, ende sprack, Mijn vader Hi antwoorde, hier ben ic, Wie sidi mijn sone,

19

Iacob seyde, Ic ben Esau v eerste gheboren sone ic heb ghedaen, so ghi mi geseyt hebt, staet op ende sidt om te eten van mijnen wiltbrade, op dat mi uwe siele ghebenedije,

20

Isaac sprac tot sinen sone, Mijn sone hoe hebdijt soo haeste geuonden? Hi antwoorde, die HERE v God voorspoedicht mi also.

21

Doen sprac Isaac tot Iacob, coemt hier bi mi mijn sone dat ic v taste, oft ghy sijt mijn sone Esau oft niet.

22

Also ghinc Iacob tot sinen vader Isaac, ende als hi hem getast hadde, sprac hi, Dye stemme is Iacobs stemme, mer die handen sijn Esaus

[pagina *]
[p. *]

handen,

23

Ende hi en bekende hem niet, want sijn handen waren rou, gelijc Esaus sijns broeders handen, ende gebenedide hem,

24

Ende sprac tot hem, Sidy mijn sone Esau? Hi antwoorde, Ia ic bent. Doen sprac hi,

25

so brenget mi hier mijn sone te eten van uwen wiltbrade, dat v mijn siele gebenedie, Doen bracht hijt hem, ende hi adt, ende droech hem ooc wijn, ende hi dranc,

26

Ende Isaac sijn vader sprack tot hem, Coemt hier ende cust mi mijn sone.

27

Hi ghinc tot hem ende custe hem, Doen roock hi den rueck sijnder cleederen ende ghebenedide hem, ende sprack.

Ga naar margenoot+ Siet, den rueck mijns soons is gelijck eenen ruecke des velts dat die HERE ghebenedijt heeft,

28

God geue v vanden Ga naar margenoota dauwe des hemels, ende vander vetticheit der aerden, Korens ende wijns oueruloedicheit,

29

volck moet v dienen, ende lieden moeten v te voete vallen, weest een heere bouen uwen broeder, ende uwer moeder kinderen moeten v te voete vallen, veruloect moet hi wesen die v vloect, Ghebenedijt si, die v gebenedijt.

30

Als dus Isaac voleynt hadde die gebenedijnghe ende Iacob nauwe thuys gegaen en was van sinen vader Isaac, Doen quam Esau sijn broeder van sijnder iacht,

31

ende coocte ooc een spijse, ende droecht binnen bi sinen vader, ende sprac tot sinen vader, Staet op mijn vader, ende eet van ws soons wiltbraet, op dat v siele mi gebenedije.

32

Doen antwoorde hem Isaac zijn vader. Wie sidi? Hi sprac, Ic ben Esau v eerste geboren sone,

33

Doen werdt Isaac bouen maten seer ontstelt, ende sprac, Wie ende waer is dan dye iager, die my gebrocht heeft, ende ic hebber al af geten eer ghi quaemt, ende hebbe hem gebenedijt, Hy sal oock gebenedijt blijuen.

34

Als Esau dese sijns vaders reden hoorde, riep hi luyde, Ga naar margenoot+ ende werdt wter maten seer droeue, ende seyde tot sinen vader, gebenedijt mi ooc mijn vader.

35

Hi sprack, uwe broeder is comen met liste, ende heeft uwe benedictie wech.

36

Doen sprac hi, Hi heet recht Iacob, want hi heeft my nv tweemale vertreden, Mijn eerste geboorte heeft hi wech, ende siet, nv neemt hi oock mijn benedictie ende sprac, Hebdi mi niet een benedictie ghehouden?

37

Isaac antwoorde ende sprac tot hem, Ick hebbe hem een heere ouer v geset, ende alle sijn broederen hebbe ic sijn knechten gemaect, Met coren ende met wijn heb ick hem voorsien, Wat sal ic v doch nv doen mijn sone.

38

Esau sprac tot sinen vader, Hebdy dan maer een benedictie mijn vader? Gebenedijt mi ooc mijn vadere, Ende hief sijn stemme op, ende weende,

39

Doen antwoorde Isaac sine vader, ende sprac tot hem.

Siet, ghi sult een vette wooninge hebben opter aerden, ende vanden dauwe des hemels van bouen vanden hemele,

40

metten swaerde suldi v gheneeren, ende dinen broederen dienen, Ende het sal ghescieden dat ghi sijn iock sult afleggen, ende van uwen halse schudden. *

41

Ga naar margenoot+Ende Esau was op Iacob gram, om der benedictien wille, daer sijn vader hem mede gebenedijt hadde, ende sprac in sijnder herten, Die tijt sal haest comen dat mijn vader rouwe dragen moet, want ic wil minen broeder Iacob dooden,

42

Doen wert Rebeca gebootscapt dit woort haers meesten soons, ende sant wt, ende liet haren cleynsten sone Iacob roepen, ende sprac tot hem, Siet uwe broeder Esau dreycht v, dat hi v dooden wilt,

43

ende nv hoort mijn stemme mijn lieue sone, ende gaet henen, ende vliedet tot minen broeder Laban, in Haran,

44

ende bliuet daer een wijle bi hem tot dat die rasernie dijns broeders keere,

45

ende tot dat die gramscappe tegen v, van hem keere, ende vergetet wat ghi hem gedaen hebt, ende dan sal ick seynden, ende laten v van daer halen, waerom sal ick berooft worden van beyden mijnen sonen in eenen daghe.

46

Ende Rebeca sprac tot Isaac, mi verdriet te leuen om Heths dochteren, ist dat Iacob een wijf neemt vanden dochteren Heth, dye welcke sijn gelijc die dochteren dees lants, wat sal mi dan dat leuen baten.

margenoot+
A vers 1

margenoot+
he. xl.a

margenoot+
B vers 13

margenoot+
D vers 27

margenoota
Dauwe des hemels, dat is alle dat de aerde vruchtbaer maket Exodi. xvi.d

margenoot+
F vers 34

margenoot+
G vers 41


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken