Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

¶ Ioseph bediet den Coninck Pharao sinen droom, ende hi wordt heere ouer Egypten ghesedt. Die dieren tijt ende honger beginnen.

Dat .xli. Capittel

[afbeelding]

[pagina *]
[p. *]

1

Ga naar margenoot+TWee iaren daer na hadde Pharao eenen droom, Hoe dat hi stont aen dwater,

2

ende siet wt den water clommen op seuen fijne runderen, ende vet van lijue, ende ginghen in die weyde, in broecachtige plaetsen.

3

Nae desen sach hi ander seuen runderen wt den water op climmen, dye waren onghestelt ende mager van lijue, ende ghinghen neffens die runderen aenden oeuer vanden watere,

4

ende dye onghestelde ende mager runderen, verslonden die seuen fijne ende vette runderen.

5

Ga naar margenoot+Doen wert Pharao wacker.

Ende hi sliep weder voort, ende hem droomde noch eens,

6

Ende sach dat seuen hayrenen wiessen wt een stroo, vol ende goet, Daer na sach hi seuen dunne ende versengde hayrenen op gaen,

7

Ende die seuen maghere hayrenen verslonden die seuen groote ende volle hayrnen. Doen ontwaecte Pharao, ende sach dat eenen droom was.

8

Ende alst morghen wert, was sinen gheest bedroeft, ende sandt wt ende liet roepen alle die waersegghers van Egypten, ende al dye wijsen, ende vertelde hen sinen droom, Maer daer en was nyemant dyese Pharaoni bedieden conde.

9

Ga naar margenoot+Doen sprac die schenckmeester tot Pharao, ende seyde, Ic ben heden ghedachtich mijnder sonden,

10

als Pharao toornich wert ouer sinen knecht, ende my metten backmeestere in gheuanghenisse leyde, in Thofmeesters huys,

11

Doen droomden wi beyde in eender nacht, een yegelic sinen droom, ende zijn eyghen bediedinghe hebbende.

12

Doen was bi ons een Hebreeusch ionghelinc, des hofmeesters knecht, dien verteldent wi, ende hi bediede ons onse droomen een yeghelick na sinen droom,

13

ende so hijt ons bediede soo ist nv gheschiet, want ic ben weder aen mijn officie gheset, ende die ander is ghehanghen.

14

Doen sandt Pharao ende liet Ioseph roepen, ende liet hem wt den put, ende hy liet hem scheren, ende veranderde sine cleederen, ende quam tot Pharao.

15

Doen sprack Pharao tot hem, Mi heeft eenen droom ghedroomt, ende daer en is nyemandt dien mi bediede, ick heb van v hooren seggen, als ghi eenen droom hoort, so condijt hem bedieden.

16

Ioseph antwoorde Pharao ende sprac. God sal Pharao wel gheluc laten segghen, ooc wel sonder mi.

17

Doen vertelde Pharao Ioseph Mi droomde dat ic stonde aenden oeuer vanden water,

18

ende sach wt den water clymmen seuen runderen vet van lijue ende fijn, ende ghinghen in die weyde int broeck,

19

Ende na dese sach ic seuen andere runderen opclymmen, dunne ende seer onghestelt, magher van lijue, Ick en hebbe in al den lande van Egypten nyet alsulcken onghestelden ghesien,

20

Ende dye seuen maghere ende onghestelde runderen, verslonden dye seuen eerste vette runderen,

21

Ende als sise opghesloct hadden, en merctemens aen hen niet, dat si die vette gheten hadden, ende si waren ghestelt ghelijck si te voren waren, Ende doen wert ick wacker.

22

Ende noch eens sach ick in mijnen droome, seuen hayrnen op een stroo wassen vol ende goet,

23

Ga naar margenoot+daer nae ginghen op seuen dorre hayrnen, dunne ende versengt, ende die seuen dunne hayrnen verslonden die seuen goede hayrnen,

24

ende ick hebt mijnen waerseggheren gheseyt, mer die en segghen mi daer niet af.

25

Ioseph antwoorde Pharao, beyde die droomen sijn eenderleye, God vercondicht Pharaoni wat hy doen sal.

26

Die seuen goede runderen sijn seuen iaer, ende die seuen goede hayrnen sijn ooc seuen iaer, Het is eenderley droom.

27

Die seuen mager runderen ende onghestel-de die nae dese opgecomen sijn, dat sijn seuen iaer, Ende seuen magere hayrnen ende versengde, dat sullen sijn seuen iaren dier tijts,

28

dat is nv dat ick gheseyt heb tot Pharao, dat God Pharao thoont wat hi doen sal.

29

Siet, seuen iaren sullen comen met grooter oueruloedicheyt in alle Egypten lant,

30

ende na dese selue sullen comen seuen iaren dier tijts, ende dat vergheten sal worden alle sulcke oueruloedicheyt in Egipten lant,

31

ende die diere tijt sal verteeren dat landt datmen nyet weten en sal vander oueruloedicheyt des lants, om den dieren tijt die daer na comt, want hy sal seer swaer sijn,

32

Mer dat Pharao ten anderen mael ghedroomt heeft, bediet dat sulcke dinck van God gheschieden sal, ende God sal dat selue haestelic doen.

33

Daerom moet Pharao sien na eenen verstandigen ende wijsen man, dien hi ouer Egypten landt sette,

34

ende beschicke, Ga naar margenoot+ dat hi officiers kiese inden lande, ende ontfanghe dat vijfste deel in Egypten landt, in dye seuen oueruloedighe iaren,

35

ende vergadere alle spise der goeder iaren die comen sullen, dat si opschutten dat graen onder Pharaos machte, tot behoeue inden steden, ende verwarent,

36

op datmen spijse besorcht vinde den landen die seuen diere iaren die ouer Egypten landt comen sullen, op dat tlant niet van honger en verderue.

37

Dese redene beuiel Pharao, ende alle sijn knechten wel,

38

ende Pharao sprack tot sinen knechten, hoe mochten wi een alsulcken man vinden, daer die gheest Gods in is?

39

ende sprack tot Ioseph, nv God v dit al ghedaen heeft, so en isser gheen so verstandich ende wijse als ghi,

40

Ghi sult ouer mijn huys sijn, ende na uwen woorden sal hem mijn volc regeren, alleen des coninclijcken stoels wil ic meerder sijn dan ghi.

41

Ende Pharao sprac, Siet, ic hebbe v ouer alle Egipten lant gheset,

42

ende dede sinen vingerlinc van sijnder hant, ende ghaft Ioseph aen sijn hant, ende cleede hem met witten siden, ende hinc hem een gulden keten aen sinen hals,

43

ende hi liet hem op den tweeden waghen varen, ende liet voor hem wtroepen, datmen die knyen voor hem buyghen soude, als dien die hi ghesedt hadde ouer alle Egypten landt.

44

Ende Pharao sprac tot Ioseph, Ick ben Pharao, sonder uwen wille en sal nyemant sijn hant, Ga naar margenoot+ oft sinen voet roeren in alle Egypten lant,

45

ende noemde hem Zaphnath Paenea, ende gaf hem een wijf Asnath, dye dochter Potiphers des Priesters tot On.

46

Also troc Ioseph wt, om dat lant van Egypten te besiene, Ende hi was dertich iaer out, als hi voor Pharao stont,

47

ende voer wt van Pharao, ende trock door alle tlandt van Egypten.

Ende alle dat lant van Egypten dede also die seuen rijcke iaren.

48

Si vergaderden alle dye spijse der seuen iaren dat in Egypten lant was, ende deden in die steden alle graen dat opten velde wiesch, om elcke stadt, dat deden si daer in.

49

Alsoo schutte Ioseph dat graen op, bouen der maten veel gelijc dat zant des zees, alsoo dat hi ophielt te tellen, wantmen en condes nyet getellen.

50

Ende Ioseph werden twee sonen gheboren eer die diere tijt quam, die welcke hem baerde Asnath Potiphers des Priesters tot On dochter,

51

ende hiet den eersten Manasse, wandt God (seyde hi) heeft my laten vergheten alle mijnen arbeyt, ende al mijns vaders huys.

52

Ga naar margenoot+Den anderen hiet hi Ephraim, Want God (seyde hy) heeft mi laten wassen inden lande mijnder ellenden.

53

Als nv die seuen oueruloedighe iaren om waren in Egipten,

54

begonsten die seuen diere iaren te comen, daer Ioseph af geseyt hadt

55

ende het werdt een dierte in allen landen, mer in alle Egypten landt was broot.

56

Als nv

[pagina *]
[p. *]

dat Egypten lant ooc honger leet, riep dat volc tot Pharao om broot, maer Pharao sprac tot al die Egyptenaren, gaet henen tot Ioseph, dat hi v seyt dat doet.

57

Als nv ouer alle landen dierte was, dede Ioseph op alle wat hi bi hem had, ende vercocht den Egyptenaren,

58

Alsoo groot wert dien dieren tijt, ende alle landen quamen te Egypten om spijse te coopen tegen Ioseph want die dierte wert machtich in allen landen.

margenoot+
A vers 1

margenoot+
B vers 5

margenoot+
C vers 9

margenoot+
D vers 23

margenoot+
E vers 34

margenoot+
F vers 44

margenoot+
G vers 52


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken