Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

¶ Hoe dat die broeders van Ioseph in Egypten comen om coren te coopen, Ende hoe si van haren broeder verscrict worden.

Dat .xlij. Capittel.

1

Ga naar margenoot+ALs Iacob sach datter in Egypten graen veyl was, sprac hi tot sinen sonen,

2

Waerom en siedy niet toe? Siet, ick hoore dat in Egypten graen veyl is, treckt af, ende coopt ons graen dat wi leuen, ende nyet en steruen,

3

aldus trocken af die thien Iosephs broederen, om in Egypten graen te coopen,

4

Mer BenIamin Iosephs broeder en liet Iacob met sinen broederen niet trecken, want hy sprack, Hem mocht een ongheual ouercomen.

[afbeelding]

5

Also quamen Israels kinderen om graen te coopen, Ga naar margenoot+ metten anderen die met hen quamen, want int landt Canaan was ooc dierte,

6

mer Ioseph was een regent in tlant van Egypten, ende vercocht dat graen al den volcke des lants. Als zijn broeders tot hem quamen, vielen si voor hem neder ter aerden op haer aensicht,

7

ende hi aensachse ende kendese, ende stelde hem vreemdelic tegen hen, ende sprac hert met hen, ende seyde tot hen, van waer coemdi hier? Sy spraken, wt den lande Canaan om spijse te coopen,

8

Mer hoe wel dat hijse kende, en kenden si hem toch niet.

9

Ende Ioseph werdt ghedachtich des drooms die hem ghedroomt was van hen ende sprack Ghilieden sijt bespiers, ende sijt comen om te sien waer tlant open is.

10

Si antwoorden hem, Neen mijn heere, uwe knechten sijn comen om spijse te coopen,

11

wi sijn alle eens mans sonen, wi sijn vredelijc, ende v knechten en hebben noyt bespiers gheweest.

12

Ioseph sprac tot hen Neen, Mer ghi lieden sijt comen om te besien waer dat lant open is.

13

Si antwoorden hem. Wi uwe knechten sijn .xij. ghebroeders, eens mans sonen, int landt Canaan, ende die ioncste is bi sinen vadere, maer die andere en is niet meer voor ooghen.

14

Ioseph sprac tot hen, dat ist dat ic v geseyt hebbe ghi lieden zijt bespiers,

15

Ga naar margenoot+Daer aen wil ick v proeuen, by den leuen Pharaonis, ghi lieden en sult niet van hier comen, ten si dat uwe ioncste broeder oock hier come,

16

seyndt eenen van v lieden derwaerts, dye uwen broeder hale, mer ghi lieden sult gheuangen bliuen, Also wil ick proeuen uwe reden, oft ghi lieden metter waerheyt om gaet oft niet, want waert nyet also, so sidi byden leuen Pharaonis bespiers,

17

ende hi dedese te samen in eender bewaringe drie dagen lanck

18

Ten derden daghe sprack hi tot hen lieden. Wildy ghi lieden leuen, so doet also, Want ic vreese God,

19

sidy vredelic, so laet een van uwen broederen, gebonden liggen in uwe gheuangenisse, ghi lieden trect henen ende voert v spijse met v,

20

ende brengt uwen ioncsten broeder tot mi, So sal ic uwen woorden geloouen, op dat ghi lieden niet en sterft, Ende si deden also.

21

Ende si spraken tot malcanderen, dat hebben wi aen onsen broeder verdient, Ga naar margenoot+ dat wi sagen den ancxt sijnder sielen, als hi ons smeecte, ende wi en wilden hem niet verhooren, daerom coemt nv desen druck op ons.

22

Ruben antwoorde hen ende sprac, seyde icx nyet, doen ic sprac en besondicht v niet aenden knecht, ende ghi lieden en wildet niet hooren? Nv wort sijn bloet gheeyscht.

23

Maer si en wisten niet dattet Ioseph verstonde, want hi sprac met hen door eenen bedieder,

24

ende Ioseph keerde hem achterwaert ende weende. Als Ioseph hem wederom keerde met hen sprekende, so nam hi wt hen lieden Symeon, ende bant hem voor haren oogen,

25

ende beual datmen haer sacken met grane vullen soude, ende haer ghelt weder leggen, eenen yegelijcken in sinen sack, daer toe ooc een yegelijcken sijn teeringe opter reysen,

26

ende men dede hen also.

Ende si loeden hare ware op haer ezels, ende trocken van daer,

27

maer als haerder een sinen sack op dede, ende soude sinen ezel voederen inder herberge, vant hi zijn ghelt bouen inden sack, ende sprack tot sinen broederen,

28

Ga naar margenoot+mijn ghelt is mi weder geworden, siet, in mijnen sack ist, doen ontsoncken haer herten, ende verscricten onderlinge, ende spraken, waerom heeft ons God dat gedaen?

29

Als si nv thuys quamen tot haren vader Iacob int lant Canaan, seyden si hem al wat hen ghebuert was, ende spraken.

30

Die man die int lant heere is, sprack hert met ons, ende hielt ons voor bespiers des landts,

31

Ende als wi antwoorden, wi sijn vredelic ende gheen bespiers geweest,

32

mer wi sijn .xij. ghebroeders, ons vaders sonen, die een en is niet meer voor oogen, ende die ioncste is noch inden dage van heden bi onsen vader int lant Canaan.

33

Ga naar margenoot+Hi antwoorde, Daer aen wil ick mercken oft ghi vredelic zijt, Een van uwen broederen laet bi my, ende neemt die noottrufte voor v huys, ende trect henen,

34

ende brengt uwen ioncsten broeder tot mi, so merc ic dan, dat ghi lieden niet en zijt bespiers, maer vredelic sijt, so sal ic v ooc uwen broeder gheuen, ende muecht in dat landt wat ghi wilt verweruen.

35

Ga naar margenoot+Ende als si die sacken wt scudden, vant een yegelic zijn bundelken gelts in sinen sack, ende als si sagen dattet hare bundelkens gelts waren, so verscricten si tsamen met Iacob haren vader.

36

Doen sprac Iacob haer vader, ghi lieden hebt mi van mijnen kinderen berooft, Ioseph en is niet meer voor oogen, Simeon en is niet meer voor handen, BenIamin wildt lieden wech nemen,

37

Het gaet al ouer mi. Ruben antwoorde sinen vader ende sprac, oft ic hem niet weder en brenge, so doot mijn twee sonen,

38

ende leuert hem alleene in mijn hant, ic sal hem weder brengen. Hy sprac, Mijn soon en sal niet met v af trecken, want sijn broeder is doot, ende hi is alleen ouer bleuen, want quaem hem een ongeual ouer op den wege daer ghi op reyst, soo soudy dan mijn grijs hayr met rouwen ter hellen leyden.

margenoot+
A vers 1

margenoot+
B vers 5

margenoot+
C vers 15

margenoot+
D vers 21

margenoot+
E vers 28

margenoot+
F vers 33

margenoot+
G vers 35


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken