Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

¶ Dat volc recht dat gulden calf op int afwesen van Moses, Die welcke wordt daer omme vergramt, hi werpt die tafelen aen stucken ende hi straft die ouertreders

Dat .xxxij. Capittel.

1

Ga naar margenoot+ALs dat volc sach, dat Mose toefde, vanden berge te comen, vergaderden si tegen Aaron, ende spraken met hem. Staet op, ende maect ons goden die ons voorgaen want wi en meten niet wat desen man Mose geschiet is die ons wt Egypten gheleyt heeft,

2

Aaron sprac tot hen, trect af die gulden oorringen van uwer wijuen ooren, ende uwer sonen, ende uwer dochteren brengtse tot mi.

3

Ende al tvolc troc of sijn gulden oorringhen van haren ooren, ende brachtense tot Aaron

4

Ende hi namse van haren handen, ende beworpt met eender griffien, ende si maecten een ghegoten kalf, ende spraken Dat sijn uwe Goden Israel die v wt Egypten lant gheleyt hebben.

5

Ende als Aaron dit sach, maecte hi eenen outaer voor hem, ende liet roepen, ende sprac. Morgen ist des HEREN feeste,

6

ende si stonden smorgens vroech op, ende offerden brantoffer, ende si brochten daer ooc dootoffer Daer na ghinc dat volc sitten, om te eten ende te drinken, ende stonden op om te spelen.

7

Ga naar margenoot+† Die HERE sprac tot Mose, gaet, daelt af, Want v volc dat ghi wt Egypten landt geleyt hebt, heuet qualic gemaect,

8

si sijn snellic vanden wege gegaen, die ic hen geboden hebbe, Si hebben een ghegoten calf gemaect, Ga naar margenoot+ ende hebbent aen gebeden, ende hebben hem gheoffert, ende gheseyt, dat sijn uwe goden Israel, die v wt Egypten lant geleyt hebben

9

Ende die HERE sprac tot Mose. Ic sie dattet een hertneckich volc is,

10

ende nv laet mi, dat mijnen thoren op haer vergrammen mach, ende dat icse te nyete doe, Ga naar margenoot+ ende ic sal v maken in een groot volc. Ga naar margenoot+

11

Maer Mose badt suetelijc voor God sinen HERE, seggende, Och HERE, waeromme wilt uwen toorne vergrammen ouer v volc, dat ghi met grooter macht ende crachtiger hant wt Egypten lande geuoert hebt?

12

Daerom so souden die Egyptenaren segghen, ende spreken, hi heeftse tot haren ongeluc wtgeleyt, om dat hijse dooden soude int geberchte, ende afdoen vanden aertbodem, keert v van die gramscap ws thorens, ende weest genadich ouer die quaetheyt ws volcx,

13

weest gedachtich uwer dienaers Abraham, Isaac, ende Israel den welcken ghi ghesworen hebt bi v seluen, ende ghesproken. Ic sal uwe saet vermeerderen, gelijc die sterren des hemels, ende alle dat lant, daer ic af gesproken hebbe, sal ic uwen zade gheuen, ende si sullent besitten eewichlijc.

14

Also beroudet den HERE dat quaet dat hi seyde, dat hi sinen volcke doen wilde. *

15

Ga naar margenoot+Ende Mose keerde weder vanden berge, ende had de twee tafelen des ghetuygenis in sine handen, die op beyde siden ghescreuen waren,

16

ende si waren Gods werc ende dat ghescrift was Gods ghescrift, daer in gegrauen.

17

Als Iosua hoorde des volcx roep, dat si iuychten, sprac hi tot Mose, dat is een strijts gheruchte.

18

Hi antwoorde, Ten is gheenen roep des strijts, daer die een tegen den anderen roept, die verwinnen, ende verwonnen worden, mer ic hoore eenen roep eens dans liedekens.

19

Ga naar margenoot+Als Mose by den leger quam, ende dat calf, ende den dans sach, wert hi seer gram, ende werp die tafelen wt sinen handen ende bracse onder aenden berge,

20

ende nam dat calf dat si ghemaect hadden ende verbrandet met viere, ende sloecht te puluer, ende dedet int water stuyuen, ende gaft den kinderen van Israel te drincken,

21

ende sprac tot Aaron, Wat heeft v dit volc ghedaen, dat ghi so groote sonden op hen ghebracht hebt

22

Aaron antwoorde, Mijn Heere, en weest nyet gram, ghi wetet doch, dat dit quaet volc is,

23

si spraken tot mi, maect ons goden, die ons voor gaen, want wy en weten niet, hoet desen man Mose gaet, die ons wt Egypten landt gheleyt heeft,

24

Ic sprac tot hen Wie gout heeft, die trecket af, ende gheuet mi, ende ick werpt int vier, Ga naar margenoot+ daer af is dat calf ghecomen

25

Als Mose sach dat die kinderen van Israel gebloot waren, want Aaron als hise oprechte, blootte hise tot scanden,

26

ende hi ghinc in die duere des legers, ende sprac. Coemt tot mi die den HERE aengaet. Doen vergaderden bi hem alle die kinderen Leui,

27

ende Mose sprac tot hen, So seyt die HERE die God van Israel, Een yegelijc binde sijn sweert op zijn lendenen, ende doorgaet wech ende weder, vander eender poorten totter ander des legers, ende een yegelijc verslae sinen broeder, vrient ende naesten

28

Die kinderen Leui dedent, so hen Mose geboden had, ende in dien daghe vielen vanden volcke drye duysent mannen.

29

Doen sprac Mose, vult uwe handen heden den HERE, een yegelijc sinen sone ende broeder, op dat heden op v come die benedictie

30

Des morgens sprac Mose totten volcke, ghi lieden hebt een grote sonde gedaen, Ga naar margenoot+ Ic sal opclimmen tot den HERE, oft ic misschien uwe sonde versoenen mach

31

Als Mose weder tot den HERE quam sprack hy Och dat volc heeft een grote sonde gedaen, ende hebben hen lieden gulden goden ghemaect.

32

Vergeeft hen haer sonde, en doe dijt niet, so scrabt mi wt uwen boecke, die ghi ghescreuen hebt.

33

Die HERE sprac tot Mose wie dat mi sondicht, dien sal ic wt mijnen boec scrabben,

34

Mer gaet ende leyt mijn volc, daer ic v gheseyt hebbe, Siet, mijne engel sal voor v gaen, Mer inden dage mijnder besoeckingen sal ic hare sonden op haer besoecken

35

Aldus plaechde die HERE dat volck, om dat si dat calf gemaect hadden, dat welcke Aaron maecte.

margenoot+
A vers 1

margenoot+
B vers 7

margenoot+
ij.re xxi

margenoot+
C vers 10
margenoot+
nu xiiij.c

margenoot+
D vers 15

margenoot+
E vers 19

margenoot+
F vers 24

margenoot+
G vers 30


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken