Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

¶ Van dat onderscheyt der reynen ende onreynen dieren.

Dat .xi. Capittel.

1

Ga naar margenoot+ENde die HERE sprack tot Mose ende Aaron, seggende tot hen.

2

Spreect met den kinderen van Israel, ende segt. Dit zijn die dieren onder alle dieren der aerden die ghi eten sult.

3

Al wat onder die dieren die clauwen gheclouen heeft ende irrict, dat suldy eten

4

mer so wat irrict, ende en clieft die clauwen niet, gelijc die Kemel, dat suldy onreyn achten, ende en sullet niet eten,

5

die Coninkens irricken wel, mer si en hebben geen geclouen clauwen, daerom zijn si onreyn.

6

Die hase irrict ooc, maer hi en clieft die clauwen niet daerom is hi onreyn.

7

Ende een vercken clift dye clauwen wel mer het en irrct niet, het is v ooc onreyn,

8

Van desen vleessche en suldy niet eten, noch haer doode vleesch niet aentasten, Ga naar margenoot+ want si sijn v onreyn.

Dit suldy eten van datter int water is,

9

Al watter vlimmen ende schellen heeft, in die zee, ende in die riuieren, suldy eten.

10

Mer al dat gheen vlimmen noch scellen en heeft inder zee, oft in riuieren van alle datter ruert ende leeft int water,

11

suldi schouwen, dat ghi van haren vleessche niet en eet, ende haer doode vleesch suldy scouwen,

12

Want al dat gheen vlimmen ende schellen en heeft inden watere, suldy schouwen.

13

Ga naar margenoot+Ende dit suldy schouwen vanden voghelen, dat ghijt niet en eet, den Arent, den Hauic, dat Waterhoen, den Ghier,

14

den Wouwe, ende wat van zijnder aert is,

15

ende alle Rauen met haerder aert,

16

den Struys, den Nachtwle, den Koeckoec,

17

den Sperwaert met zijnder aert,

18

dat Wlken, den brantvogel, oft roofdom

19

den Odeuaer, die Vledermuys, den Swaen, die Exter, den Reygher den Roetaert met sijnder aert, die Hoppe, ende dye swaluwe,

20

Ende al wat hem ruert onder die vogelen, ende wat gaet op vier voeten, dat suldy schouwen.

21

Ende dit suldi eten vanden vogelen dat hem ruert, ende gaet op vier voeten, Ga naar margenoot+ dat gheen knien bouen aen die beenen en heeft daert mede opter aerden sprinct,

22

Daer af muechdi eten, als daer sijn Arbe met sijnder aert, ende Seloam met zijnder aert, ende Hargol met zijnder aert ende Hagab met haerder aert,

23

Al watter anders vier voeten heeft, onder den vogelen, suldi schouwen ende onreyn achten,

24

Wie dat van haren doden vleesch raect, die sal onreyn sijn totten auont toe.

25

Ende so wie van desen dooden vleessche dragen sal, die sal sine cleederen wasschen, ende sal onreyn sijn totten auont toe.

26

Daerom alle dier dat clauwen heeft, ende en clieftse niet, noch en irrict niedt, dat sal v onreyn sijn, wie dattet raect sal onreyn sijn.

27

Ga naar margenoot+Ende al wat op harde voeten gaet, onder die dieren die op vier voeten gaen, sal v ooc onreyn sijn, wie dat haer doode vleessche raect, die sal onreyn zijn tot den auont.

28

Ende wie dat haer doot vleesch draecht, sal sijn cleederen wasschen, ende onreyn sijn totten auont, want dese sijn v onreyn.

29

Dese sullen v ooc onreyn sijn onder die dieren, die opter aerden cruypen, die wesel, die muys, die Crocodilus, een yeghelic na sijnder aert.

30

Die Egel, die Cameleon, die Stellio, die Haechdise, ende die Mol, die sullen v onreyn sijn onder al datter cruypt,

31

wie dat haer dode lichaem raect, die sal onreyn zijn tot den auont,

32

Ende aldaer dat een alsulcken prije op valt, dat sal onreyn worden, het si alderley houten vat, oft cleet, oft vel, oft sack, Ende alle ghereetscap daermen yet mede doet, salmen int water doen, ende is onreyn totten auont toe, ende dan wordet reyn.

33

Alle aerden vaten, daer een sulcken prije in valt, sal al onreyn sijn, ende sullet breken.

34

Alle spijse diemen eet, daer alsulcken water in coemt, is onreyn. Ende alderhande dranck diemen drinct die in alsulcken vat is, is onreyn

35

Ende al dat, daer een sulcke prije op valt, dat sal onreyn sijn, het si houen oft ketel, men salt breken, want het is onreyn, ende het sal ooc onreyn wesen,

36

mer fonteynen, ende alle vergaderinghen van wateren sijn reyn, wiese doot raect, die is onreyn.

37

Ende oft alsulcken dooden dier op tsaet valt, datmen ghesaeyt heeft, so is dat zaet noch reyn,

38

ende gootmen water op tzaet, ende viel daer na een alsulcken dooden prije, daer op so wordet ooc onreyn.

39

Als een dier sterft, dat ghi eten muecht wie dat dat doot raect, die is onsuuer tot den auondt,

40

Wie dan alsulcken prije eet, die sal sijn cleet wasschen, ende sal onreyn zijn totten auont. Also ooc wie dat alsulcken prije draecht, sal sijn cleet wasschen, ende sal onreyn zijn totten auont.

41

Ga naar margenoot+Ende wat opter aerden cruypt, dat suldi scouwen, ende men en salt niet eten.

42

Ende al wat opten buyc cruypt, ende al wat op vier oft op meer voeten gaet, onder al wat opter aerden cruypt, en suldi niet eten, want ghi sullet scouwen,

43

En maect v sielen niet schousaem, ende en veronreynicht v niet daer aen, op dat ghi niet besmet en zijt

44

Want ic ben die HERE uwe God, daerom suldi v heilighen, op dat ghi heilich zijt, want ic heylich ben, ende ghi en sult uwe siele niet ontreynighen aen eenich cruypende dier dat opter aerden hem beruert,

45

want ick ben die HEERE die v wt Egipten lant gheleyt heb, om dat ick v God sijn soude, daerom suldi heilich zijn, want ick ben heylich.

[pagina *]
[p. *]

46

Dit is die wet vanden dieren, ende vanden vogelen ende van alderley sielen der beruerender dieren des waters, ende alderley sielen die opter aerden cruypen,

47

op dat ghi onderscheyden muecht, wat reyn is ende onreyn is, ende welc dier men eten ende niet eten en sal.

margenoot+
A vers 1

margenoot+
B vers 8

margenoot+
C vers 13

margenoot+
D vers 21

margenoot+
E vers 27

margenoot+
F vers 41


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken