Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Van die grouwelijcke ende schandelijcke daet die de Gibioniten aen des Leuiten huysurouwe bedreuen.

Dat .xix. Capittel

1

Ga naar margenoot+IN die tijt en was geen coninc in Israel ende een Leuijts man was vreemdelinc, aen die side des geberchs Ephraim, ende hadde een concubine tot eenen wiue genomen van Bethleem Iuda,

2

Ende doen si neffens hem had geboeleert, liep si van hem tot haers vaders huys tot Bethlehem Iuda, ende was daer vier maenden lanc

3

Ende haer man maecte hem op, ende troc haer na, dat hi vriendelic met haer soude spreken, ende haer weder tot hem halen, ende had eenen knape, ende ooc een paer ezelen met hem, ende si leyde hem ooc in haers vaders huys

4

Mer doen hem der deernen vader sach so wert hi vrolijck ende ontfinc hem, ende sijn sweer, der deernen vader hielt hem dat hi drie dagen bi hem bleef, Ga naar margenoot+ si aten ende droncken ende bleuen des nachts daer.

5

Des vierden daechs maecten si hen smorghens vroech op, ende stont op ende wilde reysen. Doen sprac der deernen vader tot haren man

6

Laeft dijn herte eerste met een bete broots, daer na sult ghi reysen, ende si saten ende aten beide met malcanderen ende droncken. Doen sprac der deernen vader totten man, Lieue blijft ouer nacht dat sal uwer herten saecht doen.

7

Maer dye man

[pagina *]
[p. *]

stont op ende wilde reysen, mer zijn sweer zijns wijfs vader benoodichde hem, dat hi ouer nacht daer bleef,

8

Des morghens opten vijfsten dach maecte hy hem op, ende wilde reysen. Doen sprac der deernen vader Lieue lauet v herte, ende laet ons vertoeuen tot dat den dach neyget, ende also aten die beyde met malcanderen

9

Ga naar margenoot+Ende die man maecte hem op, Ga naar margenoot+ ende wilde reysen met sijnder concubinen ende met sinen knape, Mer zijn sweer der deernen vader sprac tot hem, siet den dach laet af, ende het wilt auont werden, blijft ouer nacht. Siet hier is herberge noch desen dach, blijft hier ouer nacht, dat sal uwer herten weldoen, morghen so staet ghi vroech op, ende trect ws weechs, tot uwen tabernakel,

10

Mer die man en wilde niet blijuen, mer hi maecte hem op ende ginc wech, ende quam tot voor Iebus, dat is Ierusalem ende sijn paer ezels geladen, ende sijn Ga naar margenoota concubine met hem.

11

Doen si voor Iebus quamen, so viel den dach seer henen, ende die knape sprac tot sinen here, Lieue trect ende laet ons in dese stadt der Iebusiten wijcken, ende ouer nacht daer inne blijuen.

12

Mer sijn Heere sprac tot hem. Ic en wil in die stadt der vreemder niet wijcken, die vanden kinderen Israhel niet en sijn, maer wi willen voorbi tot Gibea, ende hi sprac tot sinen knape,

13

Gaet voort dat wy mogen comen aen een plaetse ende ouer nacht tot Gibea, oft tot Rama blijuen.

14

Ga naar margenoot+Ende si reysden voort ende wandelden, ende die sonne die ghinc onder recht by Gibea, dat daer leyt onder BenIamin,

15

ende si weken derwaerts dat si daer inne souden comen, ende ouer den nacht tot Gibea blijuen. Doen hi daer in quam so sadt hi inder stadt straten, want daer en was nyemant diese in dien nacht in huys herbergen wilde.

16

Ende siet doen quam daer een out man van sinen arbeydt vanden velde tsauonts, ende hi was ooc vanden geberchte Ephraim, ende een vreemdelinc tot Gibea, Maer die lieden der plaetsen waren kinderen Iemini,

17

ende doen hi sijn oogen ophief ende sach den gast opter straten, Ga naar margenoot+ sprac hi tot hem. Waer so wilt ghi henen, ende van waer coemt ghi?

18

Hi antwoorde hem, wi reysen van Bethleem Iuda tot dat wi comen aen die side des geberchts Ephraim van daer ic ben, ende ben tot Bethleem Iuda ghereyst, ende reyse nv totten huyse des HEREN, ende nyemant en wilt mi herbergen,

19

wi hebben stroo ende voeder voor onsen ezelen, ende broot ende wijn voor mi ende uwe dienstdeerne, ende voor den knape die met uwen dienaers is, also dat ons niet en gebreect.

20

Die oude man sprac, hebt v wel, al wat v gebreect dat vindi bi mi, en blijft slechts ouer nacht niet opter straten,

21

ende leyde hem in sijn huys ende gaf den ezelen voeder, ende si wiesscen haer voeten, ende aten ende droncken

22

ende doen haer herte nv wel daer aen was, siet doen quamen die lieden der stadt Ga naar margenootb kinderen Belial, ende omsetten dat huys, ende clopten aen die duere, ende spraken totten ouden man den huysweert, Brenget den man buyten die in uwen huyse is gecomen dat wi hem bekennen.

23

Maer die man die huysweert ghinc tot hen wt, ende sprac tot hen. Niet mijn broeders, en doet niet so qualic na dien dese man in mijn huys gecomen is, en doet sulcke sotheyt niet,

24

siet ic heb een dochter noch een maget, ende dese een concubine dye wil ick daer buyten brengen, dat ghise te niete maect, ende doet met hen v beliefte, mer aen desen man en doet sulcke sotheit niet,

25

Mer de lieden en wilden hem niet hooren. Doen nam die man sijn concubine ende brachtse tot hen buyten, die bekenden si, ende gingen scandelic met haer om alle den nacht tot smorgens toe, ende doen die morghenstont op ginc, lieten sise gaen.

26

Doen quam dat wijf recht voor den morghen ende viel voor die duere, aen dat huys des mans, daer hare here in was, ende lach daer tot dat licht wert.

27

Doen haer heere smorgens op stont, Ga naar margenoot+ ende die duere op dede aen dat huys, ende daer wt ginc, dat hy sijns weechs reysen soude. Siet doen lach sijn concubine voor de duere des huis, ende haer handen opten dorpel,

28

Hi sprac tot haer, staet op laet ons reysen, Mer si en antwoorhem niet. Doen nam hise op sinen ezele, ende maecte hem op, ende reysde aen sijn plaetse.

29

Als hi thuys quam, so nam hi een messe, ende greep sijn concubine ende hieuse met beenen, ende met al in .xij stucken, ende seyndense in allen den palen Israel,

30

wie dat sach die sprac, sulc en is niet gesciet noch gesien in Israel, sint ter tijt dat die kinderen Israel wt den lande Egipti gereyst sijn tot op desen dach. Nv bedenct v daer op, ende gheeft raet ende geuet te kennen.

margenoot+
A vers 1

margenoot+
B vers 4

margenoot+
C vers 9
margenoot+
i.reg. xi.

margenoota
Concubine dat is hier een huysurouwe

margenoot+
D vers 14

margenoot+
E vers 17

margenootb
Kinderen Belial, dat sijn alle godlose ende boose ende ongelouighe gene. xix

margenoot+
G vers 27


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken