Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Hoe die selue sonde ghestraft wert.

Dat .xx. Capittel

1

Ga naar margenoot+DOen trocken die kinderen Israel wt, ende vergaderden een gemeynte als eenen man van dan to Berseba, ende vanden lande Gilead tot den HERE tot Mizpa,

2

ende gingen te hoope van alle winckelen allet volc van allen stammen Israel inder gemeynten Gods, vierhondert dusent mannen te voet, dye dat sweert trocken.

3

Mer de kinderen Beniamin, hoorden dat die kinderen Israel opwaerts tot Mizpa getrocken waren. Ende die kinderen Israel seyden, Segget hoe is dat beuel toegegaen.

4

Doen antwoorde die Leuite des wijfs man, dye gedoot was, ende sprac. Ic quam tot Gibea in BenIamin met mijnder concubinen, om tsnachts daer te bliuen,

5

doen maecten hen teghen mi op, dye borghers tot Gibea, ende si omringden mi int huys des nachts, ende dachten mi te dooden, ende hebben mijn concubine gescent, also dat si gestoruen is,

6

doe greep ic mijn concubine, ende stuctese oft ontledese, ende seindese in alle velt des erfs Israel, want si hebben een onduecht ende sotheyt gedaen in Israel,

7

Siet ghi kinderen Israhel, sijt hier alle tegenwoordich, hout raet, ende doet hier toe.

8

Doen maecte hem allet volc op, als een man ende sprac, nyemant en sal in sijn hutte gaen, noch in zijn huys wijcken.

9

Maer dat willen wi nv doen teghen Gibea,

10

Ga naar margenoot+Laet ons loten, ende nemen thien mannen van hondert, ende hondert van dusent, ende dusent van thien duysent, wt allen stammen Israel, dat si spijse nemen voor dat volc, dat si comen ende doen met Gibea BenIamin, na haer sotheyt die si in Israel gedaen hebben.

11

Also vergaderden hen tottet stadt alle mannen Israel als een man verbonden,

12

ende die stammen Israel seynden mannen tot allen geslachte BenIamin, ende lieten hen seggen

13

Wat quaet is dat, dat bi v geschiet is. So geeft nv die mannen ouer, die kinderen Belial tot Gibea, dat wise dooden, ende dat quaet wt Israel doen.

14

Ga naar margenoot+Mer die kinderen BenIamin en wilden dye stemme haerder broeders der kinderen Israel nyet horen

15

mer si vergaderden hen wt den steden tot Gibea, om wt te trecken tegen die kinderen Israhel, ende op dyen dach worden getelt der kinderen BenIamin, wt den steden, sessentwintich dusent mannen, die dat sweert wt trocken, sonder die borgers tot Gibea,

16

dier werden seuen hondert getelt wtgelesen mannen, ende onder allen desen volcke waren wtghelesen seuen hondert mannen die slincx waren, ende consten metter slingeren een heyr raken dat si niet en misten,

17

Mer der mannen

[pagina *]
[p. *]

Israel sonder die van BenIamin worden ghetelt, vier hondert dusent, die dat sweert vuerden, ende alle strijdtbaer mannen.

18

Ende die kinderen Israel maecten hen op, ende trocken opwaerts totten huyse Gods, ende vraechden God ende spraken, wie sal voor ons op trecken om den strijt aen te vaen tegen die kinderen BenIamin? Die HERE sprac. Iuda sal beginnen.

19

Aldus maecten hen dye kinderen Israel smorgens vroech op ende legerden hen voor Gibea,

20

ende elc man van Israel ginc wt om te strijden tegen BenIamin, ende schicten hen te strijden tegen Gibea.

21

Doen vielen die kinderen BenIamin daer wt wt Gibea, ende sloegen op dien dach onder Israel .xxij duysent te gronde.

22

Ga naar margenoot+Mer dat volc der mannen Israhel vermanden hen, ende wapenden hen noch voort te strijden in dye selue plaetse, daer si hen des daechs voorleden gewapent hadden,

23

ende die kinderen Israel trocken op, ende weenden voor den HERE tot tsauonts toe, ende vraechden den HERE ende spraken. Sullen wi meer genaken om te strijden tegen die kinderen BenIamin onse broederen? Die HEERE sprac. Trect op tot hen,

24

ende doen hen die kinderen Israel aen die kinderen BenIamin maecten des anderen daechs,

25

vielen die BenIamiten wt Gibea hen teghen des seluen daechs ende sloegen vanden kinderen Israel, noch achthien dusent daer nedere, die alle dat sweert voerden

26

Doen trocken al die kinderen Israel op, ende allet volc quam totten huyse Gods, Ga naar margenoot+ ende weenden ende bleuen aldaer voor den HERE, ende vasten dien dach totten auont toe, ende offerden brantoffer ende dootoffer voor den HERE,

27

ende die kinderen Israels vraechden den HERE (die arcke des verbonts Gods was daer doen ter tijt)

28

ende Pinehas die soon Eleazar Aaron soone stont voor hem in dier tijt ende sprac, Sullen wi meer wt trecken om te striden tegen die kinderen BenIamin onse broederen, of sal ic aflaten. Die HERE sprack trect op morgen wil icxse in uwen handen gheuen

[afbeelding]

29

Ende die kinderen Israhel stelden laghen op Gibea, rontomme,

30

ende die kinderen Israel trocken also op, des derden daechs aen die kinderen BenIamin ende si wapenden hen aen Gibea, so si tweemael te voren hadden gedaen.

31

Doe voeren die kinderen BenIamin wt den volcke tegen, ende trocken henen vander stadt, ende begonsten te slaen, sommige gewonde vanden volcke gelijc si tweemael van te voren hadden gedaen inden velde, op twee straten waer af deene tot BethEl, dander tot Gibea gaet, bi dertich mannen in Israel,

32

doe dachten die kinderen BenIamin, si sijn geslaghen voor ons als te voren, Maer die kinderen Israhel spraken, Laet ons vluchten, dat wijse vander stadt trecken op die straten.

33

Ga naar margenoot+Doen maecten hen alle die mannen Israel op van haerder plaetsen, ende maecten hen toe, tot BaalThamar, ende die achterhoede Israels quam te voorscijne aen sijn plaetse vanden hole Gaba,

34

ende quamen tegen Gibea, twintich duysent mannen wtgelesen wt alle Israhel, alsoo dat den strijdt hert wert, mer si en wisten niet, datse dat quaet raken souden.

35

Also sloech die HEERE BenIamin voor die kinderen Israel dat die kinderen Israel op dien dach, vijfentwintich duysent ende hondert mannen verdoruen in BenIamin, die alle dat sweert voerden.

36

Want doe die kinderen van BenIamin dat sagen dat si geslagen waren, so gauen hen die mannen Israel ruymte, wandt si verlieten hen op dye achterhoede die si bi Gibea gestelt hadden,

37

ende die achterhoede haestede ooc, ende quam voorwaerts tot Gibea toe, ende trock haer daer aen, ende sloech alle die stadt metter scherpten des sweerts.

38

Si hadden een teeken onder malcanderen, dye mannen van Israel ende die achterhoede, om metten sweerde ouer hen te vallen, als hen den rooc vander stadt verhief,

39

doen hen die mannen van Israhel keerden in den strijt, ende BenIamin begonst die gewonde in Israel te slaen, bi .xxx. mannen, ende gedachten, si sijn voor ons geslaghen, als inden voorgaenden strijdt,

40

doen beghonste haer een rooc calomne te verheffen vander stadt, Ende BenIamin keerde hem achter hem om ende siet doe ginc die stadt geheel op ten hemel.

41

Ende die mannen van Israel keerden hen ooc omme ende veruaerden die mannen BenIamin want si sagen datse dat quaet raken wilde, ende si keerden hen voor die mannen Israel, op den wech totter woestijnen,

42

maer den strijt volchde hen na. Daer toe dye vander stadt verdoruense midden onder hen,

43

ende si omringden BenIamin, ende veruolchdense tot Mennah, ende vertradense tot voor Gibea toe, tegen der sonnen opganc

44

Ende het vielen van BenIamin achtien duysent mannen, die alle strijdtbaer mannen waren.

45

Doen keerden si hen ende vluchten totter woestinen aen den steen Rimmon, mer opter seluer straten sloegen si vijf duysent mannen, ende volchden hen van achter na tot Gibeon, ende sloegender twee dusent

46

Ende also vielen op dien dach van BenIamin vijf ende twintich duysent mannen, die dat sweert voerden, ende alle strijdtbaer mannen waren.

47

Niedt meer dan seshondert mannen keerden hen ende vluchten totter woestijnen totten steen Rimmon, ende bleuen inden steen Rimmon vier maenden,

48

ende die mannen Israhel quamen weder totten kinderen BenIamin, ende sloegen metter scerpten des sweerts dye inder stadt waren, vanden lieden totten beesten toe, ende al watmen vant, ende al watmen inder stadt vant wierpen si int vier.

margenoot+
A vers 1

margenoot+
B vers 10

margenoot+
C vers 14

margenoot+
E vers 22

margenoot+
F vers 26

margenoot+
G vers 33


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken