Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

[afbeelding]

Hier beghint dat eerste boeck Esdre

¶ Cyrus der Persen Coninck gheeft oorlof den Ioden te Ierusalem te trecken, ende die stadt weder te timmeren.

Dat .I. Capittel.

1

Ga naar margenoot+INden eersten iaer Cores, Ga naar margenoot+ des conincx van Persen op dat dat woordt des HEREN veruullet soude worden, door den mondt Ieremie ghesproken, so verwecte dye HEERE den gheest Cores des Coninckx in Persen, dat hi liet wtroepen door alle sijn conincrijc, ooc door scriften ende segghen.

2

So spreect Cores dye coninck in Persen, Die HERE die God vanden hemel, heeft mi alle conincrijcken inden landen gegeuen, ende heeft mi beuolen hem een huys te timmeren te Ierusalem in Iuda.

3

Wie nv onder v van sinen volc is met dien si die HERE sine God, ende trect op te Ierusalem in Iuda, ende timmert dat huis des HEREN God Israhel, Hi is dye God dye te Ierusalem is.

4

Ende wye noch ouergebleuen is, in allen plaetsen daer hi vreemdelinc is, dyen helpen die lieden zijnder plaetsen, met siluer ende gout, goet ende beesten, wt vryen wille totten huyse Gods te Ierusalem.

5

Doen maecten hen op die ouerste vaders wt Iuda ende BenIamin, Ga naar margenoot+ ende die priesters ende Leuiten, ende alle diens gheeste God verweckte op te trecken, ende dat huys des HEREN te timmeren te Ierusalem,

6

ende alle die rontsomme hen waren, stercten haer hant, met silueren ende gulden gereetschap, met goet ende vee ende cleynodien, behaluen dat si vriwillichlic gauen.

7

Ende dye coninc Cores bracht wt dye vaten des huys des HEREN, dye NebucadNezar wt Ierusalem genomen, ende in sijns Gods huys gedaen hadde

8

Mer Cores die Coninc in Persen, brachtse wt door Metterdath den schatmeester, ende teldese ouer Sesbazar den vorst Iuda, ende dit is haer getal,

9

dertich gulden beckens, ende duysent silueren beckens, neghenentwintich messen,

10

dertich gulden bekers, ende der ander silueren bekers, vierhondert ende thien, ende ander vaten duysent.

11

Also dat alle der vaten, beyde gulden ende silueren waren, vijfduysent ende vierhondert. Alsoo brachtse Sesbazar alle op met dyen, die wt der geuangenissen van Babel optrocken te Ierusalem.

¶ Hier worden bescreuen dye van Babilonien te Ierusalem op reysen.

Dat .I. Capittel.

[pagina *]
[p. *]

1

Ga naar margenoot+DIt sijn die kinderen wt den lande, die op trocken wt der gheuanghenisse die NebucadNezar die Coninck te Babel tot Babel hadde geuoert, ende weder te Ierusalem, ende in Iuda quamen, elc in sijn stadt,

2

ende quamen met Serubabel, Iesua, Nehemia, Seraia, Reelia, Mardochai, Bilsan, Mispaer, Bigeuai, Rehum ende Baena.

3

Dit is nv dat getal der mannen des volcx Israel, die kinderen Parees, twee duysent, hondert ende .lxxij.

4

Die kinderen Sephatia .ccc. ende .lxxij.

5

Dye kinderen Arah, seuen hondert vijuentseuentich.

6

Die kinderen Pahath Moab, onder dye kinderen Iesua Ioab .ij. duysent .viij. hondert ende .xij.

7

Die kinderen Elam duysent twee hondert ende vierenvijftich.

8

Die kinderen Sathu .ix. hondert ende vijuenveertich.

9

Die kinderen Sacai .vij. hondert ende tsestich.

10

Die kinderen Bani .vij. hondert ende .xlij.

11

Die kinderen Bibai .vi. hondert .xxiij.

12

De kinderen Asgad, duysent twee hondert ende tweentwintich.

13

Die kinderen Adonikam ses hondert ende .lxvi.

14

Die kinderen Bigeuai .ij. duysent ende .lvi.

15

Die kinderen Adin, vier hondert ende vierenvijftich.

16

Die kinderen Ater van Hiskia .xviij.

17

Dye kinderen Besai drie hondert ende .xxiij.

18

Die kinderen Iorah, hondert ende .xij.

19

Die kinderen Hasum, twee hondert .xxiij.

20

Dye kinderen Gibbar vijuentneghentich.

21

Die kinderen Bethleem, hondert ende .xxiij.

22

Dye mannen Nethopha, sessenvijftich.

23

Ga naar margenoot+Dye mannen van Anatoth, hondert ende .xxviij.

24

De kinderen Asmaueth tweenveertich.

25

Die kinderen van KiriathIearim, Caphira ende Beeroth .vij. hondert ende .xliij.

26

Die kinderen van Rama ende Gaba, ses hondert ende .xxi.

27

Die mannen van Michmas, hondert ende .xxij.

28

Die mannen van Bethel ende Ai, twee hondert ende drientwintich.

29

Die kinderen Nebo .lij.

30

Die mannen van Madbis, hondert ende .lvi

31

Die kinderen des anderen Elam, duysent twee hondert ende .liiij.

32

Die kinderen Harim, drie hondert ende twintich

33

Die kinderen Lod Hadid ende Ono, seuen hondert ende .xxv

34

Die kinderen Ieriho, drie hondert ende vijuenveertich.

35

Die kinderen Senaha, drie duysent, seshondert ende dertich.

36

Die priesteren die kinderen Iedaia, vanden huyse Iesua neghen hondert ende .lxxiij.

37

Die kinderen Immer, duysent ende .lij.

38

Die kinderen Passhur, duysent twee hondert ende seuenenveertich.

39

Die kinderen Harim, duysent ende seuenthien.

40

Ga naar margenoot+Die Leuiten, die kinderen Iesua, ende Kadmiel, vanden kinderen Hodauia, vierentseuentich.

41

Die sangers, die kinderen Assaph, hondert ende achtentwintich.

42

Die kinderen der poortiers, Die kinderen Sallum, die kinderen Ater, die kinderen Talmon. De kinderen Akub,

43

Die kinderen Hatita, ende die kinderen Sobai, altesamen hondert .xxxix.

44

Die Nethinim, die kinderen Siha, die kinderen Hasupha, die kinderen Tabaoth,

45

dye kinderen Keros, die kinderen Sieha. Die kinderen Padon,

46

die kinderen Lebana, die kinderen Hagaba, die kinderen Akub,

47

die kinderen Aghab, die kinderen Samlai, die kinderen Hanan,

48

die kinderen Giddel, die kinderen Gahar die kinderen Reaia,

49

die kinderen Rezin, dye kinderen Nekuda, die kinderen Gazam,

50

die kinderen Vza, dye kinderen Passeah, die kinderen Bessai,

51

dye kinderen Asna, die kinderen Meunim, die kinderen Nephussim

52

dye kinderen Babub, dye kinderen Hakupha, dye kinderen Harhur,

53

die kinderen Bazeluth, die kinderen Mehira, die kinderen Harfa,

54

dye kinderen Barkom die kinderen Sissera, die kinderen Thamah,

55

die kinderen Neziah, die kinderen Hatipha.

56

Die kinderen der knechten Salomo, dye kinderen Sotai, die kinderen Sophereth,

57

die kinderen Pruda die kinderen Iaela, die kinderen Darkon,

58

de kinderen Gindel, die kinderen Sephatia, die kinderen Hattil,

59

die kinderen Pochereth van Zebaim, de kinderen Ami Alle der Nethinim ende kinderen der knechten Salomo, waren te samen drie hondert ende .xcij.

60

Ende dese trocken mede op, Mithel, Melah, Thel, Harsa, Cherub, Addon, ende Immer, Mer dese en consten haerder vaderen huys, noch haer zaet nyet betoonen, oft si wt Israhel waren.

61

Die kinderen Delaia, die kinderen Tobia, die kinderen Nekoda .vi.c. ende .lij.

62

Ende vanden kinderen der priesteren, die kinderen Halbia, dye kinderen Hakoz, Ga naar margenoot+ die kinderen Barsillai, die wt de dochteren Barsillai des Galeadite een wijf nam, ende wert onder die selue namen genoemt,

63

die selue sochten haerder geboorten register, ende en vonden gheene, daerom werden si vanden priesterscap los.

64

Ende Hatirzatha sprac tot hen dat si niet vanden alderheylichsten en souden eten, tot dat een priester stonde metten Lichte ende volcomenheyt.

65

Die geheele gemeynte was, als een man tweenveertich dusent, drie hondert ende tsestich,

66

wtghenomen hare knechten ende maerten, die waren seuen duysent drye hondert, ende seuenendertich. Ende hadden twee hondert sangers ende sangerssen,

67

seuen hondert ende sessendertich peerden, twee hondert ende vijuenveertich muylen,

68

vier hondert ende vijuendertich kemelen, ende ses duysent seuen hondert ende .xx. ezelen.

69

Ende sommighe der ouerster vaderen, doen si quamen totten huyse des HEREN te Ierusalem, worden si vrywillich totten huyse Gods datment sette op sijn plaetse,

70

ende gauen na haren vermogen totten scat aent werc, eenentsestich duysent gulden, ende vijfduysent pont siluers, ende hondert priesters rocken.

71

Also stelden hen die priesteren ende Leuiten,, ende sommighe des volcx ende die sangers ende die poortiers, ende die Nethinim in hare steden, ende al Israel in sinen steden.

Dat volc vergadert te Hierusalem, die priesters stichten den outaer, si houden die feesten ende den offer, Ende si maken bereedtsel om den tempel te tymmeren.

Dat .iij. Capittel.

1

Ga naar margenoot+ENde doemen die seuenste maent vercreghen hadde, Ga naar margenoot+ ende die kinderen Israhel nv in haren steden waren, quam dat volc te samen, als een man te Ierusalem,

2

Ende het maecte hem op, Iesua die sone Iozadak, ende sine broeders die priesteren, ende Serubabel die sone Sealthiel ende sine broeders, ende timmerden den outare des Gods Israel, om brantoffer daer op te offeren soo het ghescreuen staet in die wet Mose des mans Gods,

3

Ende si stelden den outaer op sijn gestoelte (want daer was een veruaernisse onder hen vanden volcken inden landen) ende offerden den HEERE brantoffere daer op, des morghens ende des auonts.

4

Ga naar margenoot+Ende hielden der Louertenten feeste, soo het ghescreuen staet, ende deden brantoffer alle dage, na dat getal so het behoort, elcken dach sinen offere.

5

Daer na oock die dagelicsce brantoffers, ende der nyeuwer maenden, ende al der feestdagen des HEREN, die geheylicht waren ende alderhande vriwilligen offer, die si den HERE vrywillich deden.

6

Inden eersten dach der seuenster maent begonsten si den HERE brantoffer te doen, Maer dat fundament des tempels des HEREN en was noch nyet geleyt,

7

Mer si gauen gelt den steenmetsers, ende den timmerlieden, ende spijse ende dranck, ende olye dien tot Zydo ende te Tyro, dat si cederen hout van Lybanon op die zee

[pagina *]
[p. *]

tot Iapho souden brengen, na den beuele Cores, des conincx in Persen, aen hen lieden.

8

Inden anderen iaer haerder toecomste, totten huyse Gods te Ierusalem ter tweeder maent beghonst Serubabel die sone Sealthiel, ende Iesua die sone Iozadak, ende die ouerghebleuen haerder broeders priesters ende Leuiten, ende alle dye vander geuangenisse gecomen waren te Ierusalem, ende stelden die Leuiten van twintich iaren ende daer ouer, Ga naar margenoot+ om te drijuen dat werc aenden huise des HEREN,

9

ende Iesua stont met sinen sonen ende broederen, ende Kadmiel met sinen sonen ende die kinderen Iuda, als een man om te driuen dye arbeyders aenden huyse Gods, te weten die kinderen Henadad, met haren kinderen, ende haren broederen die Leuiten.

10

Ga naar margenoot+Ende doen die timmerlieden dat fundament leyden aenden tempel des HEREN, Ga naar margenoot+ so stonden dye priesters gegaruwet ofte gecleet, met trompetten, ende die Leuiten die kinderen Assaph, met cymbalen, om den HEERE te louen, met den ghedichte Dauid des conincx Israel.

11

Ende songen deen na dander, met louen ende dancken den HERE, dat hi ghoet is, ende dat sijn ontfermherticheyt eewelic duert ouer Israel. Ende allet volc riep luyde met den HERE te louen, dat dat fundament aen dat huys des HEREN geleyt was,

12

Mer vele der ouder priesteren ende Leuiten, ende der ouder vaders, die dat voorleden huys gesien hadden in sijn fundament ende dit huys voor haren ooghen was, weenden si luyde,

13

Vele riepen met blijscappen, dat dat ghecrijsch hooch clanc. Also dat dat volc nyet onderkennen en conste, dat geluyt ofte stemme met blijscappen, voor dat ghecrijsch des weenens int volc, Want dat volc riep luyde, also datmen dat gecrijsch verde hoorde.

¶ Die heydenen willen ooc met haer lieden timmeren. Ende als dat haer nyet gegont en wert, so behinderen si dat met raet ende brieuen.

Dat .iiij. Capittel.

1

Ga naar margenoot+MAer doen die wederpartijders Iuda ende BenIamin hoorden, Ga naar margenoot+ dat die kinderen des gheuanckenissen den HERE den God Israhel den tempele timmerden,

2

quamen si tot Serubabel, ende totten ouersten vaderen, ende seyden toe hen. Wi willen met v timmeren. Want wi soecken uwen God gelijc als ghi. Ende wy en hebben nyet geoffert sint ter tijt Assar Hadon, dye coninc te Assur die ons hier heeft gebracht

3

Mer Serubabel ende Iesua, ende die ander ouerste vaderen onder Israel antwoorden hen. Het betaemt ons, mer v niet dat huys ons Gods te timmeren, mer wi willen alleene timmeren den HERE den God Israel, so ons Cores die coninc in Persa geboden heeft.

4

Doen besette dat volc inden lande die hant des volcx Iuda, Ga naar margenoot+ ende veruaerdese daer af int timmeren

5

ende huerden raetgeuers tegen hen ende beletten haren raet also langhe als Cores die coninc in Persen leefde, totten Conincrijc Darios, des conincx in Persen.

6

Mer doen Ahasueros coninc wert int begintsel sijns conincrijcx screuen si een besculdinge tegen dye van Iuda ende Ierusalem

7

Ende inden tijden Arthahsasta, screef Bislam Mitherdath Thabeel ende die andere haers raets, tot Arthahsasta den coninc in Persen.

8

Dat schrift des briefs was in Sirischer talen gescreuen, ende wert in Sirischer talen wtgeleget,

9

Rehum die cancelier ende Simsai dye scriuer, screuen desen brief tegen Ierusalem, tot Arthahsastha den coninc, Wi Rehum dye Cancelier, ende Simsai die scriuer ende andere des raets van Dina, van Arpharsath, van Tarplat, van Persen van Arach, van Babel, van Susan, van Seha, ende van Elam,

10

ende dye ander volcken welcke die grootste ende beroemste Asnaphar, ouer bracht, ende hadse ghesedt in die steden Samaria, ende andere aen dese side des waters, ende in Canaan,

11

Ende dit is dat inhout des briefs die si totten coninck Arthahsastha seynden.

12

Die knechten die mannen aen dees side des waters ende in Canaan, Den Coninck si kenlic, dat die Ioden, die van v tot ons op comen sijn te Ierusalem, in die oploopinge ende boose stadt, Ga naar margenoot+ timmeren die selue ende maken haer mueren ende brengense wt den fundament,

13

Soo si nv den coninc kenlic, ist dat dese stadt getimmert wort ende die mueren weder gemaect, so en sullen si schot, tol ende iaerlijcke renten oft chijnsen niet gheuen. Ende haer voornemen sal den Coninc schade brenghen.

14

Nv wi alle die daer bi sijn, wi die den tempele verstoort hebben, so en hebben wi den smaet des conincx niet langer willen sien, Daeromme seynden wi ende laten den Coninc die wete doen,

15

Datmen laet soecken inden Croniken uwer vaders, so suldi vinden inder seluer Croniken, ende onderuinden, dat dese stadt oploopich ende schadelic is, den coningen ende landen, ende doent dat andere ooc af vallen van outs. Daeromme die stadt ooc verdoruen is.

16

Daeromme laten wy den coninc weten, dat ist dat dese stadt getimmert wort, ende hare mueren gemaect, so en suldy voor haer niet behouden dees side des waters.

17

Ga naar margenoot+Doen seynde die Coninck een antwoort tot Rehum den Cancelier, ende Simsai den scriuer, ende den anderen haers raets die in Samaria woonden, ende den anderen ouer geen side des waters, Vrede ende groete.

18

Den brief die ghi ons geseynt hebt, is opelic voor my gelesen,

19

ende het is van my beuolen datment soecken soude, ende men heuet gheuonden, dat dese stadt van oudts tegen die coninghen op staet, ende oploopen ende afuallingen daer inne geschiet sijn.

20

Ooc sijn machtige coninghen te Ierusalem geweest, dye heerscappie, ghehadt hebben ouer al dat aen geen side des waters is, ende dat hen, tolle scotte, iaerlicxse renten gegeuen worden.

21

So doet nv na desen beuele. Verbiet den seluen mannen, dat die stadt nyet getimmert en werde, tot dat van my dat beuele gegeuen worde.

22

Dus siet nv toe, dat ghi nyet onachtsaem hier in en sijt, op dat gheen scade den coninc en come.

23

Doen nv den brief des coninc Arthahsastha ghelesen wert voor Rehum, ende Simsai den scriuer ende haren raet, trocken si haestelic op te Ierusalem totten Ioden, ende si verbodent oft belettent hen metten arme ende ghewelt.

24

Doe hielt dat werc op aent huys Gods te Ierusalem, ende bleef achter tot int ander iaer Darios des conincx in Persen.

¶ Op die tijt so hebben ghepropheteert Haggeus, ende Sacharias, die timmeringhe wort haer door die Voochden verboden ende belet.

Dat .v. Capittel.

1

Ga naar margenoot+DIe propheten Hahgai ende Sacharia die sone Iddo, Ga naar margenoot+ propheteerden totten Ioden die in Iuda ende Ierusalem waren inden name des Gods Israhel,

2

Doen maecten hen op Serubabel, dye soone Sealthiel, ende Iesua die sone Iosadak, ende begonsten te timmeren dat huys Gods te Ierusalem, ende met hen dye propheten Gods dyese stercten.

3

In dye tijt quam tot hen Thatnai, dye president op dese side des waters, ende Sthar van Bosen ende haren raet, ende spraken also tot hen, Wie heeft v beuolen dit huys te timmeren ende sine mueren te maken,

4

Doen seyden wy hen, hoe die mannen hyeten dye dese timmeragie deden.

5

Maer dye ooge haers Gods quam op dye ouders der Ioden also dat het hen nyet belet en wert, tot datmen die sake aen

[pagina *]
[p. *]

Darios soude laten comen, ende datter gheen ghescrift weder af en quame.

6

Dit is dat inhout des briefs dien Thathnai die president aen dees side des waters, Ga naar margenoot+ Sthar van Bosen, ende haren raet van Apharsach, die aen dees side des waters waren, aen den coninc Darios.

7

Ende dye woorden die si tot hem seynden luyden also. Den Coninc Darios alle vrede,

8

Het si kennelic den Coninc dat wi int Iootsche lant gecomen zijn totten huyse des grooten Gods, welck men timmert met alderley steenen ende balcken leytmen in die wanden, ende dat werc gaet neerstelijck voort onder haer hant,

9

mer wi hebben den ouders geuraecht ende tot hen also geseyt. Wye heeft v beuolen dit huis te timmeren ende sine mueren te maken.

10

Ooc vraechden wi hen hoese hieten, op dat wise v cont souden doen, ende wi hebben die namen der mannen bescreuen die haer ouerste waren.

11

Ga naar margenoot+Si gauen ons sulcke woorden tot antwoorde ende spraken, Ga naar margenoot+ wi sijn knechten des Gods des hemels, ende der aerden, ende timmeren dat huys dat te voren voor vele iaren getimmert was, dat een groote coninc Israel getimmert heeft ende opgerecht,

12

mer doen onse vaderen den God vanden hemel vertoornden, so gaf hijse in die hant NebucadNezar, des conincx te Babel, des Chaldeers, die brac dit huys, ende voerde dat volck wech te Babel,

13

Mer int eerste iaer Cores, des conincx te Babel, beual die selue coninc Cores dit huis Gods te timmeren,

14

Want die gulden ende silueren vaten int huys Gods, dye NebucadNezar wt den tempele te Ierusalem nam, brachtse inden tempele te Babel, nam oock dye Coninc Cores wt den tempele te Babel, ende hi ghafse SesBazar met name, dien hi tot eenen president sette

15

ende sprac tot hen, Neemt dese vaten, trect wech ende brengtse inden tempele te Ierusalem, ende laet dat huys Gods timmeren op sine plaetse.

16

Doe quam dye selue Sesbazar, ende leyde dat fundament aent huys Gods te Ierusalem, sint dyer tijt tymmerdemen, ende en is noch nyet voleynt.

17

Ga naar margenoot+Behaget den Coninc, so late hi soecken inden scathuysen des conincx, dat tot Babel is, oft het vanden Coninc Cores beuolen si dat huys Gods te Ierusalem te timmeren, ende seynde tot ons des conincx meyninghe ouer desen.

¶ Darius die Coninck vernyeut dat beueel Cyri, hi gheeft den Ioden oorlof te bouwen den Tempel.

Dat .vi. Capittel.

1

Ga naar margenoot+DOen beual dye coninc Darios datmen soecken soude in dye cancelrie, Ga naar margenoot+ inden schathuyse des Conincx dye te Babel lach,

2

Doen vantmen te Ahmetha int slot dat in Meden leghet, een boec, ende daer stont also in een geschiedenisse gesrreuen.

3

Int eerste iaer des conincx Cores, beual dye Coninck Cores dat huys Gods te Ieusalem te timmeren in dye plaetse daermen offert, ende dat fundament te leggen, ter hoochten tsestich ellen, ende ter wijde ooc tsestich ellen,

4

ende drie wanden van alderhande steenen, ende eenen want van houte, ende den cost sal vanden huyse des conincx gegeuen worden.

5

Daer toe dye gulden ende silueren vaten des huys Gods, die NebucadNezar wt den tempele te Ierusalem genomen, ende tot Babel gebracht hadde, salmen weder geuen, datse weder gebracht worden inden tempele te Ierusalem op hare plaetse inden huyse Gods.

6

Dus maect v nv verre van hen, ghi Thathnai president deser siden des waters, Ga naar margenoot+ ende Star van Bosen, ende haren raet van Apharsach, ghi die aen geen side des waters zijt.

7

Laetse arbeyden aenden huse Gods dat der Ioden president, ende haer ouders dat huys Gods timmeren op sijn stede.

8

Ooc ist van mi beuolen watmen den ouders Iuda doen sal, om te timmeren dat huys Gods, te weten, datmen wt des conincx goeden vanden renten aen geen side des waters met neersticheyt opheffe, ende geeftse den lieden ende datmen hem nyet en belette.

9

Ga naar margenoot+Ende of zijt behoeuen, calueren, lammeren, of bocken totten brantoffer den God vanden hemel, tarwe, sout, wijn, ende olye, na der castumen, der priesters te Iherusalem, salmen hen dagelicx geuen sine behoorte,

10

ende dat sulc nyet versumelic en ghesciede, op dat si offeren tot eenen soeten ruecke, God vanden hemel, ende bidden voor des conincx leuen ende sijnder kinderen.

11

Van mi is sulcken beuele gheschiet, Ende welc mensce dese woorden verandert, van dyes huys salmen eenen balck nemen ende oprechten, ende hem daer aen hanghen, ende sijn huys sal vercocht worden om dier daet wille.

12

Die God die inden hemel woont, verdoe alle coningen, ende tvolc dat sine handt wtstrect, om te veranderen ende te breken dat huys Gods in Ierusalen, Ic Darios hebbe dyt beuolen dat het met neersticheit gedaen worde.

13

Ga naar margenoot+Doen dede met vlijte Thathnai dye president aen gheen side des waters, ende Sthar van Bosen met haren raet, tot welcken die coninc Darios gheseynt hadde.

14

Ende die ouders der Ioden timmerden, ende het ginc voort door dye prophecie der propheten Haggai, ende Sacharia des soons Iddo, ende timmerdent ende rechtent op, na dat beuele des Gods Israel, ende naden beuele Cores, Darios, ende Arthahsasta der coningen in Persen

15

Ende volbrachten dat huys tot aenden derden dach der maent Ader, dat was dat seste iaer des Conincrijcx des Conincx Darios.

16

Ende die kinderen Israel, die priesters, die Leuiten, ende die andere kinderen der geuangenissen, hielden een wijdinge des huys Gods met blijscappen,

17

ende offerden op die wijdinghe des huys Gods hondert caluers, twee hondert lammeren, vier hondert bocken, ende totten sondoffer voor geheel Israel, twaelf geyten bocken, na dat getal der stammen Israhel,

18

ende stelden dye priesters in haer ordine, ende die Leuiten in haer hoedinge, te dienen God, die te Ierusalem is, so het ghescreuen staet inden boecke Mose.

19

Ende die kinderen der geuangenissen hielden Passach inden veerthiensten daghe der eerster maent,

20

Want die priesters ende Leuiten hadden hen ghereynicht, dat si alle reyn waren, als een man, ende sloegen dat Passach voor alle die kinderen des gheuangenissen, ende voor hare broeders die priesteren, ende voor hen seluen,

21

Ende die kinderen Israhel die wt die geuangenissen waren, waren weder gecomen, ende alle die hen afgesceyden hadden vander onreynicheit der heydenen inden lande, om den HERE den God Israhel te soecken, aten

22

ende hielden dye feeste der ongesuerder brooden seuen daghen met blijscappen. Want die HERE hadse vrolic gemaect, ende dat herte des Conincx te Assur tot henwaerts ghekeert, dat hare handen ghesterct souden worden int werc, aent huys Gods die God Israhel is.

¶ Esdras wordt van Artaxerxe te Ierusalem gesonden, met een beueel aen die Voochden aen geen side des waters.

Dat .vij. Capittel.

1

Ga naar margenoot+NA dese gheschiedenisse int Conincrijcke Arthahsasta, des conincx in Persen troc op van Babel, Esra dye sone Seraia, Die sone Azaria, die sone Hilkia,

2

die sone Sallum, dye sone Zadok, dye sone Ahitob,

3

die sone Amaria, die sone Azaria, dye sone Meraioth, die sone Serahia, dye sone Vsi, dye sone

[pagina *]
[p. *]

Buki,

4

die sone Abisua, die sone Pinehas, dye soone Eleazar, die sone Aaron des ouersten Priesters,

5

welcke een bequaem schrift geleerde in die wet Mose was, die die HERE die God Israhel gegeuen hadde. Ende die Coninc ghaft hem al wat hi eyschte, na dye hant des HEREN zijns Goods ouer hem.

6

Ende het trocken op sommige der kinderen Israel ende der priesteren ende der Leuiten, Ga naar margenoot+ der sangers der poortiers ende der Nethinim, tot Ierusalem int seuenste iaer Arthahsastha des conincx.

7

Ende si quamen te Ierusalem inder vijfster maent, dat is dat seuenste iaer des conincx, want inden eersten dach der eerster maent, wert hi te rade om op te trecken van Babel.

8

ende inden eersten dage der vijfster maent quam hy te Ierusalem nae der goeder hant Goodts ouer hem.

9

Want Esra stierde sijn herte te soeckene die wet des HEREN, ende te doen, ende leeren in Israel seden ende rechten.

10

Ga naar margenoot+Ende dit is dat inhout des briefs, dyen die coninc Arthahsastha gaf Esra den priester, den scrift geleerden die een leeraer was inden worden des HEREN ende sijnder seden ouer Israhel.

11

Arthahsastha Coninc alre coninghen. Esra den priester ende schriftgeleerden inder wedt des Gods vanden hemel, vrede ende groete.

12

Van mi ist beuolen dat alle die daer vrywillich sijn in mijnen rijcke, vanden volc Israel, ende der priesteren ende Leuiten te Ierusalem te trecken dat die met v trecken

13

vanden coninc, ende vanden seuen raetsheren gheseynt, te besoecken Iuda ende Ierusalem, na die wet Gods die onder uwe hant is

14

ende mede nemet siluer ende ghout, dat dye coninc ende zijn raetsheeren vrijwillich geuen den God Israhels, welcke woninge te Iherusalem is,

15

ende alderley siluer ende gout dat ghy geuinden cont int geheele lantscap Babel, met dyen dat dat volc, ende die priesters vrywillich geuen totten huyse Gods te Ierusalem.

16

Ga naar margenoot+Alle dat selue neemt, ende coopet met vlijte vanden seluen ghelde, Ga naar margenoot+ calueren, lammeren, bocken, ende spijsoffer, ende drancoffer, datmen offert opten outaer biden huyse ws Gods te Ierusalem.

17

Daer toe wat v, ende uwen broeders met den ouergescotenen gelde belieft te doene, dat doet na den wille ws Goods,

18

ende die vaten die v ghegeuen sijn totten dienste inden huyse ws Gods, leuert ouer voor Gode te Ierusalem.

19

Oock wat meer van noode zijn sal, totten huyse ws Gods, dat v geualt wt te geuen, dat laet geuen wt der cameren des conincx,

20

Ic coninc Arthahsastha hebbe dit beuolen den schatmeesteren ouer geen side des waters dat so wat Esra van v eyschen sal, die priester ende scriftgeleerde inder wet Gods vanden hemel, dat ghi dat neerstelic doet,

21

tot .C. pont siluers toe, ende tot .C. Cor tarwen toe, ende tot .C. Bat wijns, ende tot .C. Bat olys ende souts sonder mate

22

Alle wat totter wet Gods vanden hemel behoort, datmen dat selue neerstelic doe, totten huyse Gods vanden hemel, op dat gheen gramschap en come ouer tsconincx rijcke ende sine kinderen.

23

Ende v si cont, dat ghi gheen macht en hebt, chijns tol, ende iaerlicse renten te leggen op eenigen priester Leuite, Sanger, Poortier, Nethinim, ende dienaren inden huyse des Godes,

24

Maer ghi Esra na der wijsheyt ws Gods, die onder uwe hant is, stelt rechters ende presidenten, die allet volc oordeelen dat ouer gheen side des waters is, ende al die de wet ws Gods weten ende die het nyet en weten, dyen leeret.

25

Ende alle dye niet met neersticheit die wet ws Gods, ende die wet des conincx doen en sal, die sal sijn oordeel om dyer daet wille hebben, het si totten doot, of in die verbanninghe, oft der boeten aen goet of in die geuangenisse.

26

Gelooft si die HERE onser vaderen God, dye dat den Coninc in heeft ghegheuen, dat hy dat huys Gods te Ierusalem soude cyeren.

27

Ende heeft tot my ontfermherticheit geneycht, voor den Coninc ende sine raetsheren, ende allen machtigen des conincx. Ende ick wert ghetroost na der hant des HEEREN mijns Gods ouer my, ende ic vergaderde die hoofden wt Israhel, dat si met my op souden trecken.

¶ Hier worden sommige genoemt die met Esdra op getogen sijn. Ende wat daer geschiet is.

Dat .viij. Capittel.

1

Ga naar margenoot+DIt zijn die hoofden haerder vaderen die gerekent worden, dye met my op trocken van Babel, inden tijden doen dye Coninc Arthahsastha regneerde,

2

Vanden kinderen Pinehas, Gerson, Vanden kinderen Ithamar Daniel.

3

Vanden kinderen Dauid, Hattus

4

Vanden kinderen Sechania, der kinderen Pareos, Sacharia, ende met hem mans personen gerekent .c. ende .l.

5

Vanden kinderen Pahath Moab, Elioenai, dye sone Serahia, ende met hem .cc. mans personen,

6

Vanden kinderen Sechania, die sone Iehasiel, ende met hem .ccc. mans personen

7

Vanden kinderen Adin Ebed, die sone Ionathan ende met hem vijftich mans personen.

8

Vanden kinderen Elam, Iesaia, die sone Athalia ende met hem tseuentich mans personen.

9

Ga naar margenoot+Vanden kinderen Sephatia, Sebadia die soone Michael, ende met hem tachtentich mans personen.

10

Vanden kinderen Ioas Obadia, dye soone Iehiel, ende met hem twee hondert, ende achthien mans personen.

11

Vanden kinderen Selomith, die soone Iosiphia, ende met hem hondert ende .lx. mans personen.

12

Vanden kinderen Bebai, Sacharia die sone Bebai, ende met hem .xxviij. mans personen.

13

Vanden kinderen Asgad. Iohanan die ioncste soon, ende met hem hondert ende thien manspersonen.

14

Vanden laetsten kinderen Adonicam, ende hieten also. Elipheleth, Ieiel, ende Semaia, ende met hem tsestich manspersonen.

15

Vanden kinderen Bigeuai, Vthai ende Sabud, ende met hem tseuentich mans personen.

16

Ende ic vergaderdese aent water, dat tot Aheua comt, ende bleuen drye dagen aldaer

17

Ende doe ic acht hadde opt volc ende dye priesters, so en vant ic aldaer gheenen Leuite. Ga naar margenoot+ Doen seynde ic Eliezer, Ariel, Semaia, Elnathan, Iarib, Elnathan, Nathan, Sacharia ende Mesullam die ouersten, ende Ioiarib, ende Elnathan die leeraer,

18

ende seyndese wt tot Iddo den ouersten tot Casphia, dat si ons dienaers inden huyse ons Gods souden halen. Ende ic ghaf hen in wat si spreken souden, met Iddo ende sinen broederen den Nethinim tot Casphia,

19

Ende si brachten ons nae der goeder hant ons Goods, ouer ons eenen cloecken man wt den kinderen Maheli, des soons Leui, des soons Israhel. Sirebia met sinen sonen ende broederen achthien-

20

Ende Habsabia, ende met hem Iesaia vanden kinderen Merari, met sinen broederen ende haren sonen twintich,

21

Ga naar margenoot+Ende vanden Nethinim, die Dauid ende dye vorsten ghauen te dienen den Leuiten tweehondert ende twintich alle met namen genoemt.

22

Ende ic liete aldaer aent water by Aheua een Ga naar margenoota vasten wtroepen, dat wy ons souden verootmoedighen voor onsen God, om te soecken van hem eenen rechten wech, voor ons ende onse kinderen, ende al onse haue,

23

want ic scaemde mi vanden coninc, gheleye ende ruyters te heyschen dye ons teghen dye vyanden souden helpen op den weghe. Want wi hadden den Coninc gheseyt. Die hant ons Gods is totten besten ouer al die hem soecken, ende sine stercheyt ende toornicheyt, ouer alle dye hem

[pagina *]
[p. *]

verlaten.

24

Alsoo vasten wi ende versochten dat aen onsen God, ende hi hoorde ons.

25

Ende ic scheyder twaelf wt den ouersten priesteren Serebia, ende Hasabia, ende met hen haerder broeders thien,

26

ende woech hen ouer dat siluer ende gout, ende vaten ter Heffe, den huyse ons Gods, welcke dye Coninc ende sine raetsheeren, ende vorsten, ende geheel Israel, dat voorhanden was, totter Heffe ghegheuen hadden,

27

ende woech hen ouer onder haer hant, ses hondert ende vijftich ponden siluers, Ga naar margenoot+ ende aen silueren vaten hondert pont, ende aen goude hondert pont, twintich gulden bekers, die hadden duysent gulden, ende twee goede metalen costelijcke vaten louter als gout,

28

ende sprac tot hen Ghi sijt heylich den HEERE, ende die vaten sijn ooc heylich, daer toe dat vry gegeuen siluer ende gout, den HERE uwer vaderen God.

29

Dus waect ende bewaert tot dat ghijt ouer weghet voor den oppersten priesteren ende Leuiten, ende oppersten vaderen onder Israel te Iherusalem, inden kisten des huys des HEREN,

30

doen namen die priesters ende Leuiten dat gheweghen siluer ende gout, ende vaten dat si dat souden brengen te Ierusalem totten huyse ons Gods.

31

Ga naar margenoot+Also brachten wi op vanden watere Aheua inden tweelfsten daghe der eerster maent, dat wi te Ierusalem trecken souden, ende die hant ons Gods was ouer ons, ende verloste ons vander hant onser vyanden, ende vanden gestelden lagen opten wege,

32

Ende quamen te Ierusalem, ende bleuen aldaer drie daghen.

33

Maer opten vierden dach wert dat siluer ende gout, ende vaten int huys ons Gods ghewegen, onder die handt Meremoth des soons Vria des priesters, ende met hen Eleazar den soon Pinehas, ende met hen Iosabad den sone Iesua, ende Noadia den sone Benui den Leuite,

34

na dat ghetal ende gewichte eens yegelicx. Ende dat ghewichte wert op die tijt al ghescreuen.

35

Ende die kinderen der geuanckenissen, die wt die geuangenisse ghecomen waren, offerden brantoffer den Gode van Israel, twaelf varren voor gheheel Israhel, sessentnegentich rammen, seuen ende tseuentich lammeren, twaelf bocken totten sondoffere, alle totten brantoffer den HERE,

36

Ende si ghauen des Conincx beuel ouer den officiers des conincx, ende den Grauen ouer dese side des waters. Ende si verhieuen dat volck ende dat huys Gods.

¶ Het wort Esdra te kennen ghegeuen dattet volck Gods hem met den heydenschen wijuen gemengt ende veronreynicht hadde, waeromme dat hi droeuich is, ende dat Gode claghet

Dat .ix. Cepittel.

1

Ga naar margenoot+DOen dat al was beschict, traden si tot mi die ouerste ende spraken. Dat volc Israel ende die priesters, Ga naar margenoot+ ende Leuiten, en sijn niet afgescheyden vanden volcken inden landen, na haren afgrijselicheden, te wetene der Cananiten, Hethiten, Pheresiten, Iebusiten, Ammoniten, Moabiten, Egiptenaers, ende Amoriten,

2

Want si hebben der seluer dochteren ghenomen, ende hare sonen, ende dat heylige saet gemeyn ghemaect metten volcken inden landen. Ende dye hant der ouerster ende raetsheeren, was die principaelste in deser misdaet.

3

Doe ick dat hoorde, schoorde ick mijne cleederen ende mijnen rock, ende track mijns hoofts ende baerts hayr wt, ende sadt eenlic,

4

Ende alle die des HEREN woordt des Gods Israel vreesden, om der grooter ouertredingen wille. Ende ic sadt eenlic tot aen dat auontoffer

5

Ende om dat auont offer stont ic op van mijnder allendicheyt, ende schoorde mijn cleederen ende mijnen rock, ende viel op mijn knyen, Ga naar margenoot+ ende recte mijn handen wt totten HERE mijnen God, ende sprack.

6

Mijn God, ick schame mi, ende ontsie my mijne oogen op te heffen tot v mijn God, Want onse misdaet is ouer ons hooft ghewassen, ende onse scult is groot tot inden hemel.

7

Van dyer tijt onser vaders aen sijn wi in grote schult gheweest tot op desen dach, ende om onser misdaet wille sijn wy, ende onse coninghen, ende onse priesteren ghegeuen in die hant der coninghen der landen, int sweert, in die gheuangenisse, inden roof, ende in schaemte des aensichts, ghelijc het heden toegaet

8

Maer nv is een weynich ende onuersiene ghenade vanden HERE onsen God geschiet, Ga naar margenoot+ dat ons noch wat ouerbleuen is te ontgaen, dat hi ons soude gheuen eenen nagel aen sijnder heyliger plaetsen, dat onse God onse ooghen soude verlichten, ende geuen ons een weynich leuens, daer wi knechten sijn,

9

Want wi sijn knechten, ende onse God en heeft ons niet verlaten al zijn wi knechten, ende heeft ontfermherticheyt tot ons geneycht voor den coninghen in Persen, dat si ons dat leuen laten, ende verhoogen dat huys ons Gods, ende oprechten sine verstooringe ende verderuinge, ende dat hi ons eenen thuyn soude gheuen in Iuda ende Ierusalem.

10

Nv wat willen wi segghen onse God nae desen at wi uwe gheboden verlaten hebben, Ga naar margenoot+ die ghi door uwe knechten die propheten gheboden hebt ende gheseyt dat lant, daer ghi inne gaet om te beeruen, is een onreyne lant, door die onreynicheit der volcken inden landen, ende in haren afgrijselicheden, daer mede dat si dat hier ende daer vol onreynicheden gemaect hebben,

11

So en sult ghi nv uwe dochteren nyet gheuen haren sonen, ende haer dochteren, en sult ghy niet nemen uwen sonen, ende en soect haren vrede noch goedt niet inder eewicheyt, op dat ghi machtich wort, ende eedt dat goet inden lande, ende beerue op uwe kinderen eewelic.

12

Ende na allen dien dat ouer ons gecomen is om onser booser wercken ende groter schult wille, hebt ghi onse God, onse misdaet ghespaert, ende hebt ons een verlossinge gegeuen, so het nv toegaet.

13

Mer wy hebben ons omgekeert, ende uwe gheboden laten varen, dat wi ons met den volcken deser afgriselicheden vrientscap gemaect hebben. Wilt ghi dan op ons gram sijn tot dat het geheelic met ons wt si, datter niet ouer en bliue noch geen behoudinge en si?

14

Ga naar margenoot+HERE God Israel ghi zijt gerecht, want wi sijn ouerbleuen een behoudinge, so het heden te dage toegaet. Siet wi sijn voor v in onser scult, want om dies wille en ist niet te staen voor v

¶ Si maken een verbont dat si die wijuen verlaten willen Ende welcke dese geweest sijn, die worden hier ghenoemt

Dat .x. Capittel.

1

Ga naar margenoot+ENde doen Esra also badt, ende belijde ende weende, ende voor den huyse Gods lach, so vergaderde een seer groote gemeynte van mannen, wijuen ende kinderen wt Israel tot hem, want dat volc weende seere,

2

Ende Sachania de sone Iehiel wt den kinderen Elam, autwoorde ende sprac tot Esra, wel aen, wi hebben ons aen onsen God ontgaen, dat wi vreemde wijuen wt den volcken des lants ghenomen hebben

3

Nv daer is noch hope in Israel ouer dye, so laet ons nv een verbont maken met onsen God, dat wy alle die wiuen ende die van hen geboren sijn wt wech doen nae den raet des HEREN, ende der gheender die die geboden ons Gods vreesen, datmen doe na die wette,

4

Dus staet op, want het behoort v toe, wi willen met v sijn Sijt ghetroost ende doet dat.

5

Doen stont Esra op, ende nam eenen eedt vanden

[pagina *]
[p. *]

ouersten priesteren, ende Leuiten, ende geheelen Israel, dat si na dese woorden doen souden, Ga naar margenoot+ Ende si swoeren.

6

Ende Esra stont op voor dat huys Gods, ende ghinc in die camer Iohanan des soons Eliazad, ende doen hi daer quam en adt hi geen broot, ende en dranck geen water, want hi droech rouwe om die vergrijpinge of ouertredinge der geender die geuangen geweest waren.

7

Ende si lieten wtroepen door Iuda ende Ierusalem, tot allen kinderen die gheuanghen gheweest waren, dat si te Ierusalem souden vergaderen.

8

Ende die welcke niet en quamen binnen drie dagen, na den raet der ouerster ende Ouders, dies goet soude al verbannen oft verbuert sijn, ende hy soude afgesceyden sijn vander gemeynten der gheuangenen.

9

Doe vergaderden alle mannen Iuda ende BenIamin te Ierusalem binnen drien daghen, dat is inden twintichsten dage der nyeuwer maent, ende allet volck sadt op die strate voor den huyse Gods, ende beefden om der saken wille, ende vanden reegen,

10

ende Esra die priester stont op, ende sprack tot hen. Ghy hebt v ontgaen, dat ghy vreemde wijuen genomen hebt, dat ghi der scult Israhel noch meer sout maken.

11

Dus belijdt nv den HEERE uwer vaderen God, Ga naar margenoot+ ende doet sijn welbehaghen, ende scheydet v vanden volcke des lants, ende vanden vreemden wijuen.

12

Doen antwoorde die gheheele ghemeynte, ende sprack met luyder stemmen, Het gheschiede so ghi ons geseyt hebt,

13

maer des volcx is vele, ende reegenachtich weder, ende en can niet buyten gestaen oock soo en ist niet eens oft tweeder daghen werck, want wi hebben sulcke ouertredinge te veel gemaect

14

Laet ons onse ouerste bestellen inder geheelder ghemeynten, dat alle die in onsen steden vreemde wijuen ghenomen hebben, tot ghesetten tijden comen, ende die Ouders van elcker stadt, ende hare rechters mede tot dat van ons ghekeert worde die gramschap ons Gods, om deser saken wille.

15

Doen werden gestelt Ionathan die sone Azahel, ende Iehasia, die sone Thikwa, ouer dese sake, Ende Mesullam, ende Sabthai, die Leuiten holpen hen,

16

Ende die kinderen der geuangenissen deden also. Ende die priester Esra, ende die principaelste vaders onder haerder vaderen huysen, ende alle nv genoemden sceyden si, ende si saten opten eersten dach der tiender maent om dese sake te ondersoecken,

17

Ende si volbrachten aen alle mannen die vreemde wijuen genomen hadden, inden eersten daghe der eerster maent.

18

Ende onder den kinderen der priesteren worden gheuonden die vreemde wijuen genomen hadden, te wetene onder die kinderen Iesua, des soons Iosadok ende sinen broederen, Maeseia, Eliezer, Iarib ende Gedalia,

19

Ga naar margenoot+Ende si gauen hare hant daer op, dat si die wijuen wilden wt stooten, ende tot haren schultoffer eenen ramme voor haer schult.

20

Onder den kinderen Immer, Hanani, ende Sabadia,

21

Onder den kinderen Harim Maeseia Elia Semeaia, Iehiel, ende Vsia,

22

Onder den kinderen Pashur, Elioenai, Maesia, Ismael, nethaneel, Iosabad, ende Eleasa.

23

Onder die Leuiten, Iosabad, Simei, ende Kelaia. Hi is die Klita Pethahia, Iuda ende Eliezer,

24

Onder die sangers, Eliasib, Onder die poortiers Sallum, Telem ende Vri.

25

Van Israel onder die kinderen Pareos, Rainia, Iesia, Malchia, Meiamin, Eleazar, Malchia ende Benaia,

26

Onder die kinderen Elam, Mathania, Sacharia, Ichiel, Abdi, Ieremoth ende Elia.

27

Onder die kinderen Sathu, Elioenai, Eliasib, Mathania, Ieremoth, Sabad ende Asisa.

28

Onder die kinderen Bebai, Iohanam, Hanania, ende Sabai, ende Athlai,

29

Onder die kinderen Bani, Mesullam, Malluch, Adaia, Iasub Seal, ende Ieramoth.

30

Onder dye kinderen Pahath, Moab, Adna Chelal, Benaia, Maeseia, Mathania, Bezaleel, Benui ende Manasse.

31

Onder die kinderen Harim, Eliezar, Iesia, Machia,

32

Semaia, Symeon, BenIamin, Malluch, ende Samaia.

33

Onder dye kinderen Hasum, Mathnai, Mahatha, Sabad,

34

Elipheleth, Ieremai, Manasse ende Simei,

35

Onder dye kinderen Bani, Maedai, Amram, Huel,

36

Benaia, Bedia, ende Chelui,

37

Naia, Meremoth, Eliasim,

38

Mathania, Mathnai, Iaesau,

39

Banim, Benui, Simei, Selemia, Nathan, Adaia,

40

Machnadbai, Sasai, Sarari, Asareel, Selemia, Samaria,

41

Sallum, Amaria ende Ioseph.

42

Onder die kinderen Nebo, Ieriel,

43

Mathithia, Sabad, Sebina,

44

Iaddai, Ioel ende Benaia,

45

Dese hadden alle vreemde wijuen ghenomen. Ende daer waren sommige onder den seluen wijuen die kinderen ghedraghen hadden.

¶ Hier eyndet dat boeck Esdras.

margenoot+
A vers 1
margenoot+
Dese Cores werde ooc genaemt Cyrus. Die werelt had als nv gestaen iiij.M. vi.c. ende xxxiiij. iaer, ende twas voor cristus gheboorte v.C. ende xv. iaer, ende het was .ii. iaer nae dat dye kinderen Israhel wt dat lant van Iuda geuanghen werden gheleyt tot Babylonien vanden coninc Nabuchodonosor. Dese Cyrus nae veel veruaerlike strijden die hi gehat had so werdt hi vander coninginen vanden Schiten tamiris, ghenaemt geuangen ende si dede hem sijn hooft af slaen, ende si dedet in een tonne vol van menscen bloede worpen, ende sprac, Drinct nv bloet daer ghi altijt na ghedorst hebt, ende wordet nv des menschen bloet sat iiij.re. v.

margenoot+
B vers 5

margenoot+
A vers 1

margenoot+
B vers 23

margenoot+
C vers 40

margenoot+
D vers 62

margenoot+
A vers 1
margenoot+
ij.re. viij

margenoot+
B vers 4

margenoot+
C vers 8

margenoot+
D vers 10
margenoot+
Ontrent deser tijt dode Lucresia van Roomen haer seluen om datse van des Conicx van Roomen soon vercracht was.

margenoot+
A vers 1
margenoot+
Dat rijc van egipten ginc te niete. Onder desen cores des ander cores soon gesciede die historie van Iudith, ende hy werdt daer ghenoemt na Nabugodonosor.

margenoot+
B vers 4

margenoot+
C vers 12

margenoot+
D vers 17

margenoot+
A vers 1
margenoot+
Democritus dye philosophe dede sijn ogen wt steken ende ghaf sijn goet al wech, op dat hy wijsheit soude leeren, sijn scone leeringhe vintmen spieghel hystoriael. Vincent ij.

margenoot+
B vers 6

margenoot+
C vers 11
margenoot+
Die Romeynen verlaten in deser tijt haer coningen ende stelden inder coningen plaetse raetsheren ofte Senatuers, als dye wereldt gestaen had .iiij.M. vij.c ende xxxiiij. iaer voor cristus gheboorte .cccc. ende lxv. iaer

margenoot+
D vers 17

margenoot+
A vers 1
margenoot+
Malachias de prophete was in deser tijt vermaert

margenoot+
B vers 6

margenoot+
C vers 9

margenoot+
D vers 13

margenoot+
A vers 1

margenoot+
In deser tijt quam eenen groten put int midden van Roomen, daer groten rooc ende vier wt ginc also dat vanden dampe veel menschen storuen, ende Marcus Curcius reet in sijne vol harnas dair in, ende den put slote hem terstont toe.

margenoot+
B vers 10

margenoot+
D vers 16
margenoot+
Te Roomen was in deser tijt groten dieren tijt ende pestilencie, ende Roomen wert vanden walen ghedestrueret ende verbrant

margenoot+
A vers 1

margenoot+
B vers 9

margenoot+
C vers 17

margenoot+
D vers 21

margenoota
dat vasten was die tijdt een openbaer verootmoedinghe der heelder ghemeynten, tot der bedingen Ro. vij b ii.es. i.a.

margenoot+
E vers 27

margenoot+
F vers 31

margenoot+
A vers 1
margenoot+
Die grote vermaerde strijden van athenen gheschieden in deser tijt rechte of dat tweede Troyen geweest waer.

margenoot+
B vers 5

margenoot+
C vers 8

margenoot+
Plato die seer wise philosophus Aristeles Meester was in deser tijt

margenoot+
D vers 14

margenoot+
A vers 1

margenoot+
B vers 5

margenoot+
C vers 11

margenoot+
D vers 19


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken