Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

¶ Nehemias verwerf oorlof vanden coninck te Ierusalem te trecken.

Dat .ij. Capittel.

1

Ga naar margenoot+INder maendt Nissan, des twintichsten iaers des Coninckx Arthahsastha daer wijn voor hem stont, hief ic den wijn op, ende gaft den coninc, ende ic en was niet vriendelic voor hem.

2

Doe sprac die coninc tot my. Waerom siet ghy so suerlic of droeflic? ghi en zijt ymmer nyet cranc, dat en is nyet, mer ghi sijt swaermoedich.

3

Ic vreesde zeer ende sprac totten coninck Dye coninc leue eewelic. En soude ick nyet droeflick sien? die stadt daer dat huys der begrauinghe mijnder vaders is, leyt woest, ende haer poorten zijn met vier verbernt,

4

Doe sprack dye coninc tot my. Wat heysschet ghi dan? doen badt ic den God vanden hemel

5

ende sprac totten Coninck, Beuallet den coninc, ende uwen knechten voor v dat ghy my seyndet in Iuda, totter stadt der begrauinghe mijnder vaders, dat icse timmere.

6

Ga naar margenoot+Ende die coninc sprac tot my, ende die coninginne die neffens hem sadt. Hoe lange sal v reyse dueren? ende wanneer sult ghi weder comen? Ende het beliefde den coninc, dat hi mi derwaerts seynde,

7

ende ic sette hem eenen gesetten tijt, ende sprac totten coninc. Behaghet den coninc, so gheue hi my brieuen totten lantgrauen ouer geen side des waters dat si my ouer leyden, tot dat ic in Iuda come.

8

Ende brieuen aen Assaph den hout vorste des conincx, dat hi my hout geue tot balcken der poorten aent paleys, Ga naar margenoot+ die inden huyse, ende aender stadtmueren zijn, ende totten huyse daer ick in trecken sal.

9

Ende die Coninc gaf my na dye goede handt mijns Gods ouer my Ende doen ic totten lantgrauen aen gheen side des waters quam, soo ghaf ick hen des Conincx brief. Ende dye Coninc seynde met my dye hooflieden ende ruyters.

10

Doe dat hoorde Saneballat dye Heronite, ende Tobia der Amoniten knecht, verdroot hen zeere dat een mensch ghecomen ware, dye goet sochte voor dye kinderen Israel.

11

Ende doen ic te Ierusalem quam ende drye dagen daer geweest had, stont ic snachts op ende luttel mannen met mi,

12

want ic en seyt geenen mensche wat mi God in ghegeuen hadde te doen aen Ierusalem, ende daer en was gheen dier met my, dan daer ic op reet.

13

Ende ic reet der dalpoorten wt, byder nacht, ende voor die draecfonteyne, ende aen die mestpoorte, ende brac mi in die mueren Ierusalem, dye gheschoort waren, ende dye poorten met vier verbernt,

14

ende ghinc ouer totter fonteynpoorten, ende tot des conincx waterganc, ende daer en was gheen ruymte mijnen diere dattet onder my hadde connen gheghaen.

15

Doen trock ic byder nacht door die beke ende brac my in die mueren, ende keerde om ende quam ter dalpoorten weder thuys.

16

Ga naar margenoot+Ende dye ouersten en wisten nyedt werwaerts ick ginck, of wat ic maecte. Want ic en haddet tot dye tijt toe den Ioden, ende den priesteren, den raetsheeren, ende den oversten, ende den anderen, dye aent werck arbeyden niet geseyt,

17

ende sprac tot hen. Ghy siet dat ongheluck daer wi in sijn, dat te Hierusalem woest leghet, ende hare poorten zijn met vier verbernt. Coemt, laet ons dye mueren timmeren te Hierusalem, op dat wi niet meer eenen lachter en zijn.

18

Ende vercondichde hen dye hant mijns Gods, dye goet ouer my was Daer toe dye woorden des conincx, die hi my ghesproken hadde. Ende si spraken, so laet ons op zijn, ende wi timmerden, ende haer handen werden getroost tot goede.

19

Mer doen dat Saneballat dye Horonite, ende Tobia der Ammoniten knecht, ende Gosen die Araber hoorden, bespotten si ons, ende verachteden ons, ende spraken, wat is dat, dat ghi doet?

20

Wilt ghi weder vanden coninc af vallen? Doe antwoorde ic hen, ende sprac Die God vanden hemel salt ons wel laten gelucken, want wi, sine knechten hebben ons op gemaect, ende timmeren, mer ghi en hebt gheen deel, noch recht noch gedenckenisse in Hierusalemr

margenoot+
A vers 1

margenoot+
B vers 6

margenoot+
C vers 8

margenoot+
D vers 16


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken