Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

¶ Die reden Agur, des soons Iake.

Dat .xxx. Capittel

1

Ga naar margenoot+DIt sijn die woorden Agur des soons Iake, Leeringhe ende redene des mans Leithiel, Leithiel ende Vchal.

2

Want ic ben die alder sotste, ende menschen verstant en is niet bi mi,

3

Ic en hebbe gheen wijsheyt gheleert, ende die kennisse der heylighen en weet ick niet.

4

Wye climt op ten hemele, ende daelt daer af, Wye vaet den wint in sijn handen, Wie bindet die wateren in een cleet, Wye heeft alle eynden der werelt gesticht, Hoe heet hi, ende hoe heet sine soon, weet ghi dat?

5

Alle dye woorden Goods sijn doorloutert, ende sijn eenen schilt den ghenen, die daer op betrouwen,

6

En doet niet tot sinen woorden, op dat hi v nyet en straffe, ende wert lueghenachtich beuonden.

7

Ga naar margenoot+Twee dinghen bid ick van v, die en wilt mi nyedt weygheren eer ick sterue.

8

Ydelheyt ende lueghen laet verre van mi sijn, Armoede ende rijcdomme en gheeft mi niet, Mer laet my mijn bescheyden deele daer af nemen,

9

Ick mocht anders, waert dat ic te sadt worde, verloochenen ende segghen, Wie is dye HERE, Oft waert dat ick te arm worde, mochte ic stelen, ende my aenden name mijns Gods ontgaen.

10

En verraet den knecht niet tegen sinen heere, Hy mocht v vloecken, ende ghi soudt v besondighen.

11

Het is eenen aert die haren vader vloect, ende hare moedere niet en seegent.

12

Eenen aert die hem reyn dunct, ende en is nochtans van sinen dreck niet gewasschen.

13

Eenen aert, die sine oogen hooch draecht, ende sine oochschele opwaert hout.

14

Ga naar margenoot+Eenen aert die swaerden voor tanden heeft, Dye met haren kaectanden ete, ende verslint die allendighe inden lande, ende die arme onder die lieden.

15

Den Eghel heeft twee dochteren, bringt herwaerts, bringe herwaerts.

Drie dinghen en sijn niet te versaden, ende dat vierde en seyt niet, het is ghenoech.

16

Die helle, Der vrouwen buyck, Die aerde en wert niet waters sadt Ende dat vuer en seyt niet, Het is ghenoech.

17

Een ooghe dat den vadere bespottet ende veracht die moeder te hooren, dat moeten die rauens aen die beken wt picken, ende die ionghe aernen eten.

18

Drie dinghen sijn mi te wonderlick, ende dat vierde en weet ic niet,

19

Des aerns wech inden hemel, der slanghen wech opten steen, Des schips wech midden in de zee ende eens mans wech, aen een meysken,

20

Ga naar margenoot+Also is ooc den wech der ouerspeelderssen, die verslint ende wischt haren mont, ende seyt, Ic en hebbe geen quaet gedaen.

21

Een lant wert door drie dinghen onrustich, ende dat vierde en macht niet verdraghen,

22

Een knecht, ist dat hi coninck wert, een sotte, als hi te sadt broots is.

23

Een viantlijcke vrouwe als si ghetrout wert, ende een maerte als si haerder vrouwen erfgenaem wert.

24

Vier cleyn opter aerden, ende voorsieniger dan die

[pagina *]
[p. *]

wijse.

25

Die myere een amachtich volck, Nochtans bereyden si haer spijse inden somer,

26

Canijnen een onsterck volc, Mer het stelt sijn huys in steenrootsen,

27

Sprinchanen en hebben gheenen coninc, Sy trecken nochtans wt geheelijc met hoopen,

28

Die spinne hechtet haer met haren handen, ende is inder coninghen palleysen

29

Drie dinghen hebben eenen fijnen ganck, Ende dat vierde gaet wel.

30

Die leeuwe machtich onder die dieren, Ende en keeret niet omme voor yemanden.

31

Eenen hasenwinde van goeden lendenen, ende eenen ramme, Ende die coninc teghen welcken hem nyemant en derre setten.

32

Doet ghi sottelic, ende verheft v, ende neemt quaet voor, so legt die hant opten mont.

33

Want alsmen melck stootet, soo maectmen boter daer wt. Ende wie de nuesen druct, die dwingt daer bloet wt. Ende wie die toornicheit verwect, die dwinghet daer twist wt.

margenoot+
A vers 1

margenoot+
B vers 7

margenoot+
C vers 14

margenoot+
D vers 20


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken