Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina *]
[p. *]

Hier beghint die Propheet Iesaia.

[afbeelding]

¶ Die Propheet straft dat volck Israels, Ende hi hout haer hare Gods verachtinghe voor, ende vercondicht hare toecomende schade, ende Goods straffinghe

Dat I. Capittel.

1

DDit Ga naar margenoot+ is dat Ga naar margenoota gesichte Iesaie des soons Amoz dwelhe hy sach van Iuda ende Hierusalem, inder tijt Vsie, Iotkam, Ahas, ende Iehiskia, der Coninghen van Iuda.

2

Hoort O ghy hemelen, ende luystert toe O ghi aertrijck, Want die HEERE seyt. Ick hebbe kinderen opgheuoedt, ende verheuen, ende si vallen mi af.

3

Eenen ossche kent sinen heere, ende dye ezel die cribbe sijns meesters. Maer Israhel en bekennet niet, ende mijn volck en heeft gheen verstandt.

4

O wee des sondighen volcx, Des volcx, van grooter misdaet des booschachtighen zaets, der verderfder kinderen die den HEERE verlaten, Den heylighen in Israhel vertoornen, ende te rugge wijcken.

5

Waeromme salmen v noch meer slaen? als ghi dies niet dan te meer achterwaerts en gaet? Dat gansce Ga naar margenootb hooft is cranc, dat geheele hert is mat.

6

Vanden voetsolen aen totten hoofde toe, en isser niet ghesonts aen hem, maer wonden, stramen, ende etterbuylen, die niet vermaeckt noch verbonden noch met olye vercoelt en sijn,

7

Dijne landt is woest, uwe steden sijn met vier verbrant die vreemde verteeren uwe ackers voor uwen oogen, Ga naar margenoot+ ende is woest, alsoo dattet die vreemde omkeeren,

8

Ende soo wat daer noch ouerghebleuen is vander dochter Zion, dat is gelijc als een hutken in eenen wijngaert, als een waeckhuysken inden stoppelen, als een stadt die gewonnen is.

9

In dien ons die HERE Zebaoth niet een weynich ouerblijfsels en hadde gelaten, so waren wi als Sadoma, ende als Gomorra

10

O ghi vorsten van Sodoma, hoort des HEEREN woordt. Ghi Gomorrijsche volc aenmerckt ons HEREN gheset.

11

Wat doet die menichte dijnre offerhanden? spreect die HERE. Ic ben sadt vanden brantofferen der rammen, Ga naar margenoot+ ende vanden vetten der ghemesten. Ende ic en hebbe ghenen lust totten bloede vanden verren, lammeren, ende bocken.

12

Als ghi in comt ende v vertoont voor mi. Wye eyscht sulcx van uwen handen? Om dat ghi oock mijnen voorhof soudt vertreden?

13

En brenghet niedt meer spijsoffer te vergheefs, Vwe ruecwerck is mi eenen grouwel.

14

Dye nyeuwe maenden ende Sabbathen diemen wtroept, en vermach ic niet, want si sijn Ga naar margenoota moeyte ende bedwanc Mijn siele is viandt uwer nyeuwer maenden ende iaerghetijden, bouen maten sijn mi die selue verdrietelijc, ick en can niet ghelijden.

15

Ende al steect ghi dijne handen wt, soo keere ic nochtans mijne ooghen van v, Ende al bidt ghi veel, so en verhoore ic v doch niet, want uwe handen sijn vol bloets

16

Ga naar margenoot+† Wascht v, reynicht v, doet uwe boosch wesen van mijnen ooghen. Laet af van tquaet, ende leert goet doen, denckt op tghene dat recht is.

17

Helpt den verdructen, doet den weeskens recht, ende helpt der weduwen saken.

18

Coemt dan, ende laet ons van tstraffen spreken, spreeckt die HEERE Al waren uwe sonden bloet root, soo sullen si nochtans sneeu wit worden. Ende oft si als roosen verwe root waren, soo sullen si nochtans ghelijck als witte wolle sijn.

19

Indien ghi mi hooren wilt, so sult ghi des lants goeden ghenieten

20

Mer ist dat ghy v weygert, ende sijt onghehoorsaem, Ga naar margenoot+ soo sult ghy vanden sweerde ghegheten worden. Want den mont des HERE seytet.

21

Hoe gaet dat toe? dat die vrome Stadt een Ga naar margenoota hoere gheworden is? Si was vol rechts, Die gherechticheyt woonde daer, maer nv moordenaers Ga naar margenootd

22

Dijn siluer is schuym gheworden, ende dijnen dranc met water ghemengt.

23

Dijn vorsten sijn afuallighe, ende der dieuen ghesellen. Si ontfanghen alle gheerne gheschencken ende dencken op ghiften. Den weeskens en doen si gheen recht, ende der weduwen saken en comen niet voor haer

24

Daeromme spreect die HEERE Zebaoth, dye Machtighe in Israhel. O wee ick moet my troosten door mijne vianden, ende mi wreken door mijne vianden,

25

ende moet mijne handen teghen v keeren, ende dinen schuym op dalder suuerste vaghen, ende alle dijn tin wech doen,

26

ende v weder Rechters gheuen, gelijc te voren gheweest sijn, ende Raedtsheeren ghelijck int beginne. Als dan sulstu een stadt der gherechticheyt ende een vrome stadt heeten.

27

Ga naar margenoot+Zion moet door dat recht verlost worden, ende haer gheuanghen door gherechticheyt,

28

op dat die ouertreders ende sondaers tsamen met malcanderen te nyeute gaen, ende die den HERE verlaten, vernielt worden.

29

Want si moeten te schande worden, vanden eycken daer ghy dijne ghenoechte in hebt gehadt, ende beschaemt worden van die houen die ghi v vercoren hebt.

30

Wanneer ghi sijn sult ghelijck een eycke met dorre bladeren, ende gelijc als eenen hof sonder water.

31

Als uwe bescerminghe sijn sal ghelijck als werck (oft vlasch( ende haer doen ghelijck een voncke, ende alle beyde tsamen aenghesteken worden, dattet nyemandt en sal connen gheblusschen

margenoot+
de. xxiij Hie. iij. Mala. i Ozee. xi
margenoota
Ghesichte der propheten betekent meestendeel een inwendige openbaringe van dingen diemen te vooren niet gheweten en heeft, daer om heeten die propheten sienders

margenootb
Hooft dat sijn die princen ende die predicanten ende leeraers Rom. ix

margenoot+
B vers 7

margenoot+
Hie. vij. Psal. l. Ro. xij.

margenoota
Moeyte dat is, ghi doetet sonder lust, ende met quader consciencien

margenoot+
C vers 16

margenoot+
Deu. xi.

margenoota
By de hoorderie verstaetmen afgoderie.
margenootd
Dat is, ghy hebt dat woordt Goods gheualscet ende valscen Godsdienst aengenomen ende gheleert

margenoot+
D vers 27


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken