Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

¶ Een claghe teghen die valsche ongherechte ouerheeren, met vercondinghe van haerder straffinghen. Tegen den hoochmoet des Conincx van Assirien, Ende hoe hem God verootmoedighen sal, Eenen troost Israhels

[pagina *]
[p. *]

Dat .x. Capittel.

1

Ga naar margenoot+WEe den wetmakers, die ongherechte statuten maken,

2

ende Ga naar margenoota bescrijuen boose wetten, op dat si die saken der armen mogen buygen, ende tyrannie oeffenen inden rechte der slechter, onder mijnen volcke, also dat die weduwen haren roof, ende die weeskens haren buete sijn moeten.

3

Wat sult ghi doen inden daghe der besoeckinge, ende des gedruysch dat van verre comt tot wien wilt ghi vlieden om hulpe?

4

Ende waer wilt ghi dan uwe eere laten? dat si niet onder die geuangen gebuycht en werde, ende onder die verslagene en valle? In dien allen en laet sinen thoorne niet af ende sine hant is noch wtghestrect

5

O wee ooc Assiria, die een roede mijns toorns, ende eenen stoc is van mijnder grammicheydt,

6

Ga naar margenoot+Ick wil hem seynden tegen een geueynst volc, Ga naar margenoot+ ende hem beuel geuen teghen dat volc mijnder gramschappen, dat hijt berooue, ende wtdeele, ende vertrede gelijc slijc opter straten,

7

Hoe wel dat hijt also niet en meynt, ende sijn hert also niet en denct, maer sijn meeninghe is veel volcx te vernielen, Ga naar margenoot+ ende wt te roeden,

8

Want hy spreect. En sijn niet alle mijn vorsten Coninghen.

9

En is CalNo niet so licht als Arpad? En is Samaria niet so als Damascus?

10

Gelijc als mijne hant vonden heeft die afgodische conincrijcken, der welcker afgoden nochtans stercker waren, dan die gene die tot Hierusalem ende Samaria sijn

11

En soude ic niet also Hierusalem doen, ende haren beelden? gelijc ic Samaria gedaen hebbe ende haren beelden.

12

Mer als die HERE alle sijn werck volbracht heeft, opten berghe Sion ende te Hierusalem, so wil ic Ga naar margenootb besoecken die vreese des hoochmoedigen conincx van Assyrien, ende die opgeblasentheit van sine houeerdige oogen.

13

Daeromme dat hi spreeckt. Ick hebbe dit door die crachte mijnder handen gedaen, ende door mijne wijsheyt, want ic ben cloec oft verstandich, Ic hebbe die lantscappen anders gedeelt, ende haer incomen berooft, Ende gelijc als een machtige hebbe ick dye inwoonders te gronde gheworpen,

14

als eenen hoenderen nest heeft mijn hant die volcken geuonden, also dat ic alle die lantscappen tsamen gheraept hebbe, gelijcmen die eyeren op raept die verlaten waren, ende daer en isser niet een die een vederken verrueren derf den beck op doen, oft die ooc eens pijpt.

15

Ga naar margenoot+Mach ooc een aecxe oft bijl haer beroemen tegen denghenen die daer mede houwet? Oft mach een sage haer ooc beroemen tegen den ghenen diese trect? Dat waer gelijc als een roede haer verhief teghen den genen diese besiget oft drijuet, oft dat hem den stoc oprechte, als oft hi geen hout en ware.

16

Daerom sal die HERE, HERE Zebaoth onder sine vette armoede seynden, ende hi sal hare heerlicheyt aensteken, dat si bernen sal als een vier,

17

Ende dat licht Israels sal een vier sijn, ende sijn Heylige sal een vlamme sijn, Ende al sine doornen ende breemen aensteken, ende verteeren op eenen dach.

18

Ende die heerlicheyt van sijn wout ende van zijn velt sal bederuen, met siele ende lichaem, ende tsal vergaen, ende veltuluchtich worden,

19

dat ooc die ouergebleuen boomen van sijn wout ghetelt sullen mogen worden, datse ooc een kint sal mogen teekenen (oft bescrijuen)

20

In dier tijt sullen die Ga naar margenootc ouerghebleuene in Israel ende die ontcomen sijn inden huyse Iacobs, haer nyet meer verlaten op die ghene diese sloech. Mer si sullen betrouwen op den HERE den Heylighen in Israel inder waerheit,

21

Die ouergebleuene sullen haer bekeeren, Ia die ouergebleuene in Iacob tot God den stercken

22

Want O Israel al waer dijn volc gelijc als tsant aen die zee, so sullen nochtans die ouergebleuene van haer bekeert worden. Want in dyen dattet verderuen ophout, so sal daer een oueruloedige gerechticheyt comen.

23

Die HERE die HERE Zebaoth laet wel bederuen, Mer hi bestieret nochtans inder gansscher werelt.

24

Daeromme spreect die HEERE HEERE Zebaoth. En versaecht v niet, mijn volck dye tot Sion woonest voor Assur, Hi sal metten stoc slaen, ende sinen staf tegen v opheffen, gelijc als in Egipten.

25

Want het en sal niet lange sijn, die ongenade, ende mijn gramscap ouer haer onduecht sal een eynde hebben.

26

Ga naar margenoot+Als dan sal die HERE Sebaoth een gheessel ouer hem verwecken, gelijc als inden strijt tot Midian opten velde Oreb. Ende hi sal sinen staf dien hi aent meyr gebruycte, opheffen gelijc als in Egipten.

27

Op die tijt sal sinen last van dijne schouderen wijcken moeten, ende sijn iock van dijnen halse. Want dat iock sal veruuylen voor die vette.

Ic laet goet sijn,

28

Hi coemt tot Aiath, Hi treckt door Migron. Hi monstert sijn heyr in Michmas,

29

Ga naar margenoot+Si trecken voor onsen legher Geba ouer, Rama is verscrict. Gibeath Sauls vliet, O du dochter Gallim crijscht met dijnder stemmen,

30

Hoort toe Laisa Du allendige Anathoth, Madmena wijct.

31

Die borgers tot Gebim loopen daer af.

32

Men blijuet bi auontueren eenen dach tot Nob. Dan sal hi sine hant stercken tegen den berch der dochter Sion, ende tegen den hueuel Hierusalem,

33

Maer siet die HERE HEERE Sebaoth sal afhouwen den struyc met macht Ende al dat hooch opgerecht staet afcorten, dat also die hooge also vernedert worden,

34

ende die dicke bosschagien met yser afgehouwen worden, Ende Libanus sal door die machtighe vallen

margenoot+
A vers 1

margenoota
Bescrijuen bijde hebreen, is insetten oft oordineren, ende Abacuc ij. ist propheteren

margenoot+
B vers 6
margenoot+
c. xIiij.

margenoot+
Hiere. xlviij

margenootb
Besoecken is hier straffen ende castiden eze. xxix Hie. l. deu. viij

margenoot+
C vers 15

margenootc
Ouergebleuene, daer door verstaetmen sonderlinghe die wtuercoren dien God bewaert voor den duuel ende alle quade leringhe ro. ix.f. iij re. xix

margenoot+
E vers 26

margenoot+
F vers 29


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken