Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

¶ Passhur die ouerste prediker slaet Hieremiam, ende legget hem in die gheuanghenisse, Dien voorseyt die propheet wat straffinghe hem aenstaende is van God den HEERE, Die propheet thoont oock wat hem die swacheyt sijns vleeschs dicke aenghedaen heeft

Dat .xx. Capittel

1

Ga naar margenoot+ALs Passhur dye priestere een sone Immers, dye tot een ouerste inden huyse des HEREN geset was, Hieremiam hoorde sulcken woorden predicken,

2

soo sloech hi den propheet Ieremiam, Ga naar margenoot+ ende leyde hem inden stock, onder die hooge poorte BenIamins, welcke aen dat huys des HEREN is,

3

alst dach wert, so haelde Passhur Ieremiam weder wt den stock. Doen seyde Ieremias tot hem. Die HERE en sal v voort aen niet Passhur (dats eenen heerlijcken ende opgaenden edelinc) heeten, maer Magor (dat is veruaerlijc ende versaecht) rontsomme.

4

Want also spreect die HEERE, Siet, ick wil v met alle dijnen vrienden tot eender vreese brengen, ende si sullen vallen door tsweert haerder vyanden, ende dat sult ghi met dijnen ooghen sien, Ende ic wil dat ganssce Iuda ouer geuen in die hant des conincx tot Babel die salse wech voeren tot Babilonien, ende metten sweerde dooden

5

Daer en bouen wil ic oock alle dat goet van deser stadt, met alle tgene dat si bearbeyt hebben, ende alle cleynodien ende schatten der coningen Iuda, geuen in haerder vyanden handen, dat si die selue beroouen, nemen ende tot Babilonien brenghen.

6

Ende du Passhur

[pagina *]
[p. *]

sult met alle dijnen huysgesinne gheuangen tot Babilonien comen, ende aldaer sult ghi steruen ende begrauen worden, met allen dijnen vrienden, Ga naar margenoot+ den welcken ghi loghenen ghepredict hebste.

7

Och HERE ghi hebt mi verleyt, ende ick hebbe my laten verleyden. Du bist mi te sterc gheweest, ende ghi hebt mi verwonnen,

8

Maer ick ben daeromme daghelicx tot eenen spot gheworden, ende alle man beghect mi Want sint dat ic ghesproken, gheroepen, ende gepredict hebbe van die plaghe ende verwoestinghe, so is my dat woordt des HEREN tot eenen spot ende verwijt gheworden daghelicx.

9

Doen dacht ic, Wel aen. Ic en wil sijnder niet meer ghedencken, ende nyet meer in sinen name prediken. Maer (des HEREN woordt) wert in mijnder herten, ende in mijne ghebeenten, gelijck bernende vier, also dat ick niet gelijden en conde, ende ic was by na van mi seluen ghecomen.

10

Want ick hoore dat mi veel menschen bekijuen, ende ic moet mi ouer al wachten, Ia mijn vrienden ende gesellen seggen. Huy, besculdicht beclaecht hem. Wi willen hem aenbrenghen oft wi hem bi auontueren veruaren, Ga naar margenoot+ ommekeeren, bedragen, ende hem bi comen mochten, dat wi ons aen hem wraken,

11

maer die HERE was bi mi, als een stercke ruese. Daeromme sijn mijne veruolgers ondergheuallen, ende en hebben mi niet verwonnen, mer si sijn bouen maten beschaemt gheworden, om dat si so sottelijcken haer hadden. Die scande sal eewich sijn, Ia datmense niet en sal vergheten.

12

Ende nv O HERE der heyrscharen, ghi die de oprechte proeft, ghi dien die nieren ende herten bekent sijn Laet doch mi dijne wrake aen haer sien, Wandt ick mijn sake di beuolen hebbe.

13

Singet den HEERE, looft den HERE, dye des allendigen siele (oft leuen) vander hant der gheweldigher verlost.

Den dach moet veruloect sijn, inden welcken ick gheboren ben,

14

Vermaledijt moet den dach sijn, op den welcken mi mijn moeder voortbracht.

15

Veruloeckt si die mensche, die mijnen vadere een blijde bootschap bracht, ende sprack, ghi hebt eenen ionghen sone dat hi hem verblijden soude,

16

Het moet den seluen mensche vergaen, gelijc den steden, die de HERE omghekeert heeft sonder bermherticheyt, Ende hi moete des morgens hooren een geschrey, ende des middaechs een huylinge.

17

Och dat ic niet ghedoot en ben, so haest als ic wt mijns moeders lichaem quam, oft dat mijn moeder niet selfs mijn graft gheworden en is, dat die gheboorte niet voort ghecomen, maer in haren lichame ghebleuen ware.

18

Waeromme ben ic doch wt moeders lichame ghecomen? Dat ick sulcken arbeyt ende smerte soude proeuen? Ende dat ick mijn leuen met schande soude toebrenghen.

margenoot+
A vers 1

margenoot+
act xxiij Ia. xviij

margenoot+
B vers 6

margenoot+
C vers 10


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken