Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Een prekinghe waer in die propheet den Coninck ende alle tvolck straft. Daer en bouen bewijst hi ooc hoe God die Heydenen straffen sal.

Dat .xxv. Capittel.

1

Ga naar margenoot+DIt is dat woordt, dwelcke tot Ieremiam geschiede ouer dat gansche volc Iuda, inden vierden iare Ioakims, des soons Iosia des Conincks Iuda, dwelcke is dat eerste iaer NebucadNezars, des Babilonischen conincx,

2

dat welcke Hieremias sprack totten ganschen volcke Iuda, ende tot alle borgers tot Hierusalem, Ende seyde,

3

vanden derthienden iare aen Iosia des soons Amon, des Conincx Iuda tot op desen teghenwoordighen dach toe, is dat woordt des HEEREN tot my gheschiet. Ende hebbe v nv drientwintich iaren met neersticheyt gepredict, mer ghi en hebt mi niet willen hooren.

4

Desghelijcx soo heeft dye HERE oock tot v lieden ghesonden alle sine knechten, dye propheten met groter neersticheyt, Mer ghi en hebt niet willen hooren, noch uwe ooren toeneygen, dat ghi haddet ghehoort, doen hi sprack,

5

bekeert v, een yeghelijc van sinen boosen wech, ende van uwen boosen voornemen so sult ghi inden lande, dat dye HERE v ende uwen vooruaders ghegheuen heeft, altoos ende eewelick blijuen. Ga naar margenoot+

6

En volcht geen vreemde Goden dat ghy haer dient ende aenbedet, op dat ghy mi niet en vertoornt, door die wercken uwer handen, so en wil ic v niet straffen,

7

maer ghi en hebt mi niet willen hooren seyt dye HERE, mer ghi hebt my wel getort metten wercken uwer handen, v tot een groote straffinghe.

8

Ga naar margenoot+Daeromme seyt dye HERE der heyrscaren,

9

Om dat ghi dan mijne woorden niet hooren en wilt, Siet, so wil ic wtseynden, ende roepen alle volcken die tegent Noorden woonen, spreect die HERE. Ooc wil ick mijnen knecht NebucadNezar den Babylonischen Coninck beschicken, ende ic wilse brenghen ouer dit lant, ende ouer die ghene die daer in woonen, ende ouer alle dit volck, datter rontsomme leget, ende ic wilse verbannen ende verwoesten, ende tot eenen spot ende eewiger eensaemheyt maken.

10

Ende ic wil daer wt nemen alle Ga naar margenoota stemmen van genoechten, die stemme des bruydegoms ende der bruyt, dye stemme des molenaers oock dye toortschen,

11

alsoo dattet gansche landt verwoest ende verdestrueert ligghen sal. Ende si sullen desen voorseyden volcken ende den coninc tot Babel dienen tseuentich iaer.

12

Wanneer die tseuentich iaer om sijn, dan wil ick den coninc tot Babylonien ooc besoecken, ende alle dit volc, seyt dye HERE, om haerder misdaets wil Daer toe oock dat landt der Chaldeen, ende ick wilt tot eender woestijne maken,

13

Also wil ick ouer dat selue landt brenghen alle mijne voornemen dat ic tegen haer voorgenomen hebbe. Ia alle dat in desen boeck ghescreuen staet, Dwelcke Ieremias gepropheteert heeft van alle volcken,

14

Ende si sullen ooc dienen veel nacien van volcke, ende groote coninghen, Wandt ic wilt haer vergelden, na haren verdiensten, ende na die wercken haerder handen.

15

Want die HERE God Israels spreect tot my also. Neemt desen beker wijns die tot gramschappe verwect van mijnder hant, Ende schenct daer wt allen volcken, tot den welcken ick v seynden sal,

16

op dat als si ghedroncken hebben, Ga naar margenoot+ woeden ende dulle worden, als dat sweert comen sal, dwelck ic onder haer seynden wil

17

Ende ic nam den beker vander handt des HEREN, ende schencten allen volcken, totten welcken my die HERE sandt,

18

te weten Hierusalem, den steden Iuda, haren coninghen ende vorsten, dat si souden worden tot eender verstooringe, woestijne, spot, ende vloecke, ghelijc als wijt op desen dach van huyden sien.

19

Oock Pharaon den Egipschen coninck, met sinen dienaren, sinen vorsten, ende sinen ganschen volcke,

20

Allen landen teghen Westen, Allen Coninghen inden lande Vtz, Alle coninghen der Philistinen lant met Ascalon, Gazam, Akaron, Ende den ouerghebleuene tot Asdod,

21

den Idumeen, den Moabiten, ende den Ammoniten,

22

Allen den coninghen Tyri ende Sydons, den Coninghen inden eylanden, aen geen side des meyrs, dyen van Dedan,

23

dien van Thema, dien van Bus, Ende alle den princen inden hoecken (oft den beschorenen Ismaeliten)

24

Allen Arabische coninghen, Allen coninghen teghen dat westen, die inden woestinen woonen,

25

Allen coninghen in Simri, Allen Coninghen in Elam, Allen Coninghen der Meden,

26

Allen Coninghen tegen Noorden, beyde na ligghende oft verre, Eenen yegelijcken met sinen naghebueren, Ende alle Conincrijcken die daer sijn opter aerden, ende die opten gansschen aertbodem zijn. Die Coninc Selach sal ooc met haer drincken.

27

Ende hi sprac tot haer, Also seyt die HEERE der heyrscharen God Israels, Drinct, dat ghy vol wordt spiedt, kidst, braect, Ga naar margenoot+ ende nederuallet dat ghi nymmermeer opstaen en moget, vanden sweerde dat ic onder v seynden wil.

28

Ende in dien si dien beker van dijnder handt niet nemen ende drincken en willen, So segt tot haer, also spreect die HERE der heyrscharen.

29

Nv drinct gheringhe, want siet, Ick beghinne te plaghen die stadt, die na mijnen name ghenoemt is. Meynt ghi dan dat ick v onghestraft sal laten? Ghy en sult sonder straffinghe niet sijn, Want ic roepe dat sweert ouer alle dye ghene die opter aerden sijn, spreect dye HERE der heyrscharen.

30

Ende du sult alle dese woorden tot haer segghen, ende spreect tot haer. Dye HEERE sal van bouen af brullen ende donderen ende sine stemme laten hooren van sijnder heyliger wooningen. Hi sal brullen bouen sine stallen, Hi sal een liedt singhen ghelijck die wijntreders (oft wijnpluckers) ouer alle die opter aerden wonen,

31

Ende dien clanc sal tot aen die eynden der werelt clincken, Want die HERE sal een ghericht (oft oordeel) houden metten Heydenen, Ende hi wil met allen vleessche een vonnisse houden, ende den godloosen sal hy den sweerde ouer gheuen spreect die HEERE.

32

Want also spreect die HERE der heyrscharen, siet, daer sal een plaghe comen vanden eenen volcke tot-

[pagina *]
[p. *]

ten anderen. Ende een groot onweder sal hem verheften van allen eynden der aerden. Ende inden seluen daghe sullen dye verslaghene vanden HEERE ligghen van den eenen eynde der aerden totten anderen eynde toe, haerder gheen en sal beclaecht worden,

33

nyemandt en sal tsamen ghedraghen, ende nyemandt en sal daer begrauen worden. Maer si sullen opten aertbodem liggen gelijc messe.

34

Ga naar margenoot+O ghi herders huylt ende schreyt, wentelt v inden asschen. O ghy rammen (oft ghewaldighe) dye voor dye cudde gaest. Want die tijt is hier, dat ghy geslagen ende ghedeelt sult worden, ende in stucken vallen moet ghelijck als vaten dye costelijcken ter wellusten ghemaect zijn.

35

Ende dye Herders en sullen niet ontulien moghen. Ende dye ghewaldighe der cudden en sullen niedt ontloopen,

36

Dan sullen dye Herders grouwelijcken roepen, ende dye rammen der cudden huylen, om dat dye HEERE hare weyde soe verwoestet heeft,

37

ende hare beste beemden sullen stille zijn, voor den grammighen thoorne des HEREN.

38

Sy sullen hare wooningen verlaten, gelijc als eenen iongen leeuwe. Want haer lant sal woest worden om der gramscappen wille des verderuers, ende van weghen zijns grammighen verbolghentheyts.

margenoot+
A vers 1

margenoot+
Ie. xviij iij.regum. xvij.

margenoot+
B vers 8

margenoota
Biden stemmen van genoechten wordt verstaen alle weluaert ende oueruloedicheyt der tijtliker goeden, ende oock de onwetentheit des woorts Goods, dwelcke de swaerste plage ende straffinge gods is. Ie. xiiij

margenoot+
C vers 16

margenoot+
D vers 27

margenoot+
E vers 34


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken