Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

¶ Hieremias wordt in scherper ende swaerder gheuanghenisse gheleyt

Dat .xxxviiij. Capittel.

1

Ga naar margenoot+ENde Sephatia dye sone Mathan, ende Gedalia die sone Pashur, ende Iuchal dye sone Selemia, ende Pashur dye sone Malachie, hoorden dye redenen dye Hieremias tot al den volcke sprac ende seyde,

2

also spreect dye HERE. So wie in deser stadt blijft, die sal door tsweert, honger, ende pestilencie steruen moeten. Ende so wie wt gaet totten Chaldeen, die sal leuende bliuen, ende die sal zijn leuen voor een buete daer van ghewinnen.

3

Want also spreect die HEERE, dese stadt sal ouergheleuert worden den heyre des conincx tot Babel, ende die sullense ghewinnen.

4

Doen spraken die vorsten totten coninck. Laet doch desen man dooden Wandt in deser manieren sal hi die selue crijschlieden dye noch inder stadt gebleuen zijn omsetten. Ende desgelijcx oock dat ganssche volc, aenghesien dat hy sulcke woorden tot haer seydt, want dese man en soect nyet des volcx vrede, Mer dat tot ongheluc dient.

5

Die coninc Zedekias sprac, siet, Hy is in uwen handen, want die coninck en mach v lieden niet weerseggen.

6

Doen namen si Hieremiam, ende worpen hem inden cuyle Malachie, des soons Hamalech dye inden voorhof des kerckers woonde, Ende si lieten hem met zeelen af inden putte, Ga naar margenoot+ daer gheen water, mer enckelen modder (oft drec) was, Ende Hieremias sonck inden drec.

7

Ende als nv EbedMelech dye Moor een camerlinc in des coninckx huys hoorde, datmen Hieremiam hadde inden putte doen werpen, Ende dye coninc sadt doen effen inder poorten BenIamin.

8

Doen ghinck Abedmelech wt des conincx huys, ende sprack metten coninc, ende seyde

9

Mijn heere coninck, dese mannen gaen fellic om metten

[pagina *]
[p. *]

prophete Hieremia, want si hebben hem inden cuyle gheworpen, daer hi van honger steruen moet, want daer en is ooc geen broot meer inder stadt.

10

Doen beual die coninck EbedMelech den Moor, ende sprack. Neemt dertich mannen van desen met v, ende treckt den Prophete Hieremiam wt den putte, eer hi sterue.

11

Ende Ebedmelech nam die mannen met hem, ende ghinck in des conincx huys, onder dye schatcamer, ende nam aldaer verschoorde, vuyle, oude lijnen doecken (oft sletteren) Ende lietse aen een zeel af, tot Hieremiam inden cuyle.

12

Ende EbedMelech dye Moor sprac tot Hieremiam. Legt dese verschoorde, verrotte, ende oude vodden onder dijne ocxelen ende tusschen dat zeel. Ende Hieremias dede alsoo,

13

Ende si toghen Heremiam wt den putte aen dye stricken, Ende Hieremias bleef also inden voorhof der gheuangenissen.

14

Ga naar margenoot+Ende dye coninck Zedekias sandt henen, ende liet den Propheet Hieremiam halen tot hem, inder derder cameren inden huyse des HEREN. Ende dye coninck sprack tot Hieremiam, Ic wil v wat vraghen, Lieue en verbercht doch voor my nyet.

15

Hieremias sprack tot Zedekiam, In dyen ict v segghe, soo doot ghy my, Ende gheue ick v eenen raet, so en hoort (oft ghelooft) ghy mi niet.

16

Doen swoer dye coninck Zedekias Hieremie heymelick eenen eedt ende sprac. So warachtelic als die HERE leeft, die ons dese siele gescapen heeft, so en sal ick v niet dooden, noch den mannen inden handen gheuen die uwen doot begheeren.

17

Ende Hieremias sprack tot Zedekiam. Also spreeckt dye HEERE, dye God der heyrscharen, God Israhels. Ist sake dat ghi wt ghaet totten Vorsten des conincx tot Babel, so sult ghy leuendich blijuen, Ende dese stadt en sal niet verbrant worden, Maer du ende dijn huysghesinne sullen tleuen behouden

18

Ende in dyen dat ghy nyedt wt en gaet totten Vorsten des Babiloonschen coninckx, so sal dese stadt den Chaldeen inden handen worden ghegeuen, ende si sullense metten viere verbranden, Ende ghi en sult ooc haren handen nyet ontloopen.

19

Die coninck Zedekias sprac tot Hieremiam Ick sorge, dat ic den Ioden, dye tot Chaldeen geuallen zijn, mocht ouergheleuert worden, ende dat si dan mijnder spotten.

20

Ga naar margenoot+Hieremias sprack. Men en sal v niet ouerleueren, Lieue weest doch der stemmen des HEEREN ghehoorsaem, die ick v segghe, So salt v wel gaen, ende ghy sult leuendich blijuen,

21

Maer ist dat ghi nyedt wt en gaet, So is dit dat woordt, dat my die HERE gheopenbaert heeft.

22

Syet, alle dye wijuen dye daer noch voor handen zijn inden huyse des conincx Iuda, dye sullen van hier wt moeten totten Vorsten des conincx Babel, dye selue sullen dan segghen. Ach dijne troosters hebben v verraden ende verleyt, ende inden modder geleyt, ende nv laten si v daer in steken.

23

Ende also sullen dan alle dijne wijuen ende kinderen hier wt moeten totten Chaldeen Ende ghi selfs en sult haren handen niet ontgaen, Mer ghi sult vanden coninck tot Babilonien gheuanghen worden, Ende dese stadt sal metten viere verbrant worden.

24

Ende Zedikias sprack tot Hieremiam. Syet toe, dat dese redene niemandt en verneme, so en sult ghi niet steruen.

25

Ende oftet die Vorsten vernamen, dat ick met v ghesproken heb, ende quamen tot v, ende seyden. Segt ons wat hebt ghi metten coninck ghesproken? En liecht ons nyet, so en sullen wi v niet dooden, Ende wat heeft die Coninck met v ghesproken?

26

So segt, Ic hebbe den coninck ghebeden, dat hi my niet en soude wederom laten leyden inden huyse Ionathas, want ick mocht aldaer steruen.

27

Doen quamen alle dye Vorsten tot Hieremiam, ende vraechden hem. Ende hi seyde haer, ghelijc als hem die Coninck beuolen hadde. Doen verlieten si hem, Wandt si nyedt en costen vernemen.

28

Ende Hieremias bleef inden voorhof der gheuanghenissen, totten daghe toe dat Hierusalem ghewonnen wert.

margenoot+
A vers 1

margenoot+
B vers 6

margenoot+
C vers 14

margenoot+
D vers 20


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken