Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

¶ Die Prophete voorseyt den Ioden wat straffinge ouer in Egypten comen sal. Hi straftse, mer si stellen haer geweldelick tegen hem

Dat .xliiij. Capittel

1

Ga naar margenoot+DIt is dat woort dat tot Hieremiam gheschiede aen alle die Ioden, die in Egipten woonden, Te weten, tot Migdal, tot Taphnis, tot Noph (oft Memphis) ende inden lande Path Ros woonden, ende sprac.

2

Also spreect die HERE der heyrscharen Israels God, ghi hebt gesien alle dat quaet, dat ic ouer Hierusalem hebbe laten comen, ende ouer alle die steden Iuda. Ende siet heden op desen dach sijnse noch woeste, ende niemant en woont daer in,

3

ende dat om haerder boosheyts wille, die si deden, ende om dat si mi vertoornden, ende ghinghen ende wieroocten, ende dienden vreemde goden die welcke noch si, noch ghi, noch uwe vooruaderen en kenden.

4

Ende ick sandt ghestadelick tot v alle mijne knechten die propheten, ende ic dedet v vercondighen. En wilt doch sulcken grouwel niet doen, dien ic hate

5

Mer si en waren mi niet gehoorsaem, ende en neychden ooc haer ooren niet van haerder boosheyt, dat si haer hadden bekeert, ende dat si den vreemden Goden niet gewierooct en hadden,

6

Daeromme ontstac ooc mijnen thoorne ende gramscappe, ende bernde ouer die steden Iuda, ende ouer die straten te Hierusalem, also ooc datse tot eender woestijnen ende een eenlicheyt geworden sijn, gelijc alsmen heden sdaechs siet.

7

Nv also spreect die HERE, die God der heyrscaren Israels God. Ga naar margenoot+ Waerom doet ghi doch so groten quaet tegen uwe eygen leuen, daer door dat wt geroeyt wort beyde, man ende wijf, beyde kint ende suygelinc wt Iuda? ende datter van v niet ouer en blijuet?

8

ende dat ghi mi also vertoornt, door uwer handen werc, ende wierooct anderen Goden, in dat landt Egipti derwaerts ghi getogen sijt, om te woonen, op dat ghi wtgeroeyt wort, ende tot eenen vloec ende versmaetheit wordet onder alle heydenen opter aerden?

9

Hebt ghi al vergeten dat ongeluc uwer vooruaderen, dat ongeluc der coningen Iuda, ende dat ongeluc dijnre wiuen, daer toe v eygen ongeluc, ende uwer wijuen ongheluc dat v ontmoet is inden lande Iuda? ende opter straten tot Hierusalem?

10

Ende nochtans en sijn si noch niet verootmoedicht tot op desen dach toe, ende si en veruaren haer ooc niet Ende si en wandelen niet in mijne rechte wet, welcke ic v ende uwen vooruaderen gegeuen hebbe.

11

Ga naar margenoot+Daerom spreect die HERE der heyrscaren dye God Israels also. Siet, Ic wil mijn aensicht tegen v keeren tot ongeluc. Ende gansch Iuda sal wt geroeyt worden.

12

Ende ic wil die ouerghebleuene wt Iuda nemen, die haer aensicht gekeert hebben in Egipten te trecken, op dat si aldaer woonen. Daer sal een eynde afcomen met haer allen in Egipten, Want door tsweert sullen si steruen, ende door honger sullen si vergaen, beyde cleyn ende groot Si sullen door tsweert ende honger steruen, ende sullen een grouwel, vloec, versmaetheyt, ende scande worden.

13

Ende ic wil ooc die inwoonders in Egipten metten sweerde, honger, ende pestilentie besoecken, gelijc als ic tot Hierusalem gedaen hebbe,

14

Dat ooc wt den ouergebleuenen Iuda een niet ontloopen en sal, noch ouer blijuen, die welcke nochtans daeromme herwaerts ghecomen sijn, in Egypten lant te woonen, op dat si wederomme inden lande Iuda comen mochten, derwaerts si geerne wouden wederomme comen woonen, Maer daer en salder niedt een weder comen, behaluen die van hier vlieden.

15

Doen antwoorden Hieremie alle die mannen dye daer wel wisten dat hare wijuen den vreemden Goden wieroocten. Ende alle die wijuen die met grooten hoopen daer stonden, met alle den volcke die in Egipten woonden, ende in Pathros, ende spraken. Nae den woorde dat ghi inden name des HEREN ons segt, so en willen wi v niet gehoorsaem sijn,

16

Maer wi willen doen na alle die woorden die wt onsen monde ghaen.

17

Ende wi willen die coninginne des hemels wieroocken, ende der seluer drancoffer offeren, Ghelijc als wi, ende onse vooruaders onse coningen ende Vorsten ghedaen hebben in die steden Iuda, ende op die straten tot Hierusalem. Doen hadden wi lieden oock broodts ghenoech, ende het ghinc ons wel, ende wi en saghen geen ongeluc,

18

Mer sint dier tijt dat wi afghelaten hebben des hemels Coninghinne te wieroocken, ende drancoffer te offeren, so hebben wi van als gebreck ghehadt, Ga naar margenoot+ ende wi sijn metten sweerde ende hongher vergaen.

19

Ooc als wi des hemels coninghinne wieroocten, ende drancoffer offerden, dat selue en doen wy ymmer niedt sonder onser mannen consent, ende dat wi der seluer koecken backen, ende drancoffer offeren tot haren dienste.

20

Doen sprac Hieremias totten gansschen volcke, beyde mannen ende wijuen, ende alle den volcke, die hem also gheantwoort hadden, Ga naar margenoot+ Ia ic meene ooc dat die HERE sulcx wieroockens gedacht heeft, dwelcke ghi inden steden Iuda, ende op die straten te Hierusalem bedreuen hebt, met uwen vooruaderen, coningen, vorsten, ende alle den volcke inden lande.

21

Ende hi heuet ooc also ter herten ghenomen, dat hijs niet meer gheliden en conde, uwe boose wegen, ende grouwel, die ghi dedet

22

Waerom ooc v lant tot eender woestijnen, verwonderinghe, ende tot een vermaledidinge geworden is, also ooc datter niemant in en woont, gelijc alst opten dach van heden gestelt is.

23

Daerom dat ghi gewierooct hebt, ende tegen den HERE ghesondicht, ende der stemmen des HEREN niet ghehoorsaem, ende in sinen gesetten, rechten, ende getuychnissen niet gewandelt en hebt, Daerom is ooc sulcke ongeluc v gebuert, gelijc alst noch heden sdaechs schijnt

[pagina *]
[p. *]

24

Ende Hieremias sprack tot alle den volcke, ende tot alle die vrouwen. O alle die wt Iuda in Egipten lant sijt, hoort dat woort des HEREN.

25

Alsoe spreeckt die HERE der heyrscharen, die God Israels, Ghi ende uwe wiuen hebbet met uwen monde gesproken, ende met uwen handen volbracht tselue dat ghi segt. Wy willen onse geloften houden, die wi ghelooft hebben der coninginnen des hemels, dat wi der seluer wieroocken, ende drancoffer offeren. Welaen, ghi hebt uwe gheloften volbracht, Ga naar margenoot+ ende uwe geloften ghehouden.

26

Daerom hoort nv dat woort des HEEREN, O ghi alle die wt Iuda inden Egipschen lande woonet. Siet, Ic sweere bi mijnen grooten name spreect die HERE, dat mijnen name niedt meer en sal door eenichs menschen mont wt Iuda, inden gansscen lande Egipti genoemt worden, die seggen sal. So warachtelic als God die HERE leeft.

27

Siet, Ick wil ouer haer waken, tot een ongeluc, ende tot geen goet, also dat wie wt Iuda inden lande Egipti is, die sal door tsweert ende den honger vergaen, tot dattet met haer gansch gedaen si.

28

Ende die welcke den sweerde ontloopen, die sullen nochtans wt Egipten int lant Iuda weder comen moeten, Mer met cleender menichte. Ende also sullen dan alle die ouerghebleuene wt Iuda, die in den lande Egipti getogen waren, proeuen, wiens woort warachtich geworden si weder dat mine oft dat hare.

29

Ende tot een teeken spreect die HERE, dat ick v op dese plaetse besoecken wil, waer mede dat ghijt bekent, dat mijn woort waer worden sal ouer v lieden tot een ongeluc, so spreect die HEERE also.

30

Siet, ic wil Pharao Haphra den Egypscen coninck ouerleueren inden handen sijnder vianden, ende den genen die hem na sijn leuen staen, Gelijc als ic Sedekiam den coninc Iuda ouer ghegheuen hebbe inden handen NebucadNezars des conincx tot Babel zijns viants, die hem na sinen leuen stont

margenoot+
A vers 1

margenoot+
B vers 7

margenoot+
C vers 11

margenoot+
Ozee. xi deu. xiiij Ie. xliiij Sa. xiij.

margenoot+
D vers 20

margenoot+
E vers 25


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken