Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

¶ In dit Capittel is die somma der predikinghen, die de Propheet Hieremias totten heydenen ghedaen heeft

Dat .xlvi. Capittel.

1

Ga naar margenoot+DIt is dat woort des HEEREN dat tot den propheet Hieremiam gheschiet is, tegen alle heydenen

2

Tegen dat heyr Pharao Necho des conincx in Egipten, dwelcke lach aen dat water Phrat, tot Charcemis, dat die Babilonische coninc NebucadNezar versloech, inden vierden iare Ioakims, des soons Iosie, des conincx Iuda.

3

Bereet den schilt ende die spiesse, ende trect ten strijde, sadelt die paerden,

4

ende laet die ruyters daer op sitten. Settet die helmen op, ende brengt voorwaerts die spiessen, ende trect panssiers aen,

5

Mer hoe comet dat icse versaecht sie? ende die vlucht geuen? Waerom worden haer Ruesen also verslagen? Si vlieden ooc also dat si niet omme en sien, veruaernisse heeft haer rontom beuangen, spreect die HERE.

6

Die snelle en can niet ontulieden, noch die stercke en can niet ontloopen. Tegent noorden aenden water Euphrat, sijn si geuallen, ende ter neder gelegen,

7

Waer is nv die ghene, die daer op tooch ghelijc een waterstrome? Ende sine goluen verhieuen haer, gelijc eenen wateruloet?

8

Egipten tooch op ghelijc eenen wateruloet, ende sine baren verhieuen haer, ghelijc als eender riuieren Ende sprac. Ic wil henen op trecken, dat lant bedecken, ende die stadt bederuen met den ghenen die daere inwoonen.

9

Wel aen, sidt op die peerden, rollet daer henen met die wagens. Laet die Ruesen hervoor treden, die Mooren, ende die Libyers, ende schutters wt Lydia,

10

want dit is den dach des HEREN, Gods der heyrscharen, eenen dach der wraken, dat hi hem aen sine vianden wreke, Daer dat sweert verslinden sal, ende van haer bloet vol ende droncken worden sal, want si moeten den HERE God der heyrscaren eenen slachoffer worden, inden lande tegent Noorden aenden water Euphrat.

11

Gaet henen op tot Gilead, ende haelt salue der dochteren wt Egipten, Mer het is om niet, dat ghi veel meestert, want ghi en sult doch niet ghenesen worden.

12

Dijne schande is onder die Heydenen verclaert, ende dat lant is vol van dijn huylen, want deen Ruese valt ouer den anderen, Ende si ligghen beyde met malcanderen ter neder.

13

Ga naar margenoot+Dit is dwoort des HEREN, dat hi totten Propheet Hieremiam sprac, doen NebucadNezar die Babiloonsche coninck daer henen tooch, om Egipten lant te slaen.

14

Vercondiget in Egipten, ende segget tot Migdal. Laet wtroepen tot Noph ende Taphnis, ende spreect, stelt v ter weere, want dat sweerdt sal verslinden, so wat daer ontrent v is.

15

Hoe comet? dat dye stercke ter aerden vallen? ende en mogen niet blijuen staen Die HERE heeftse ter neder gestooten,

16

Hi doetet dat si vallen, Ia dat deene met den anderen daer henen valt. Doen spraken si, Wel op, Laet ons weder tot onsen volcke trecken in ons vaders lant voor dat sweert der Tyrannen,

17

Aldaermen hen nae roepe, Pharao die coninc van Egypten die leghet, hi heeft sijn tenten achterghelaten

18

So warachtelic als ic leue, spreect die Coninck die die HERE der heyrscharen heet, Ga naar margenoot+ Hy sal derwaerts also hooch trecken, als den berch Thabor onder den bergen is, ende ghelijc als Carmel aent meyr is,

19

O du dochter die in Egipten lant woonste, schict v dat ghi wandelt Want Noph (oft Memphis) sal woest ende verbrant worden, datter ooc nyemant in woonen en sal

20

Egipten is ghelijck een seer schoon kalf, Maer sinen slager comt van dat noorden,

21

ende die dachlooners (oft versoute crijschknechten) die daer woonen, dye sijn ooc gelijck als ghemeste calueren, Maer si moeten haer nochtans keeren, ende alle tsamen vluchtich worden, ende en sullen niet mogen blijuen, Want den dach haers ongeuals sal ouer haer comen.

22

Te weten, die tijt haerder versoeckingen, Si ruysschen daer henen dattet harnasch clast, ende comen met heyrs cracht, ende si brenghen

[pagina *]
[p. *]

aexen (oft bijlen) met haer ghelijck als dye houthouwers.

23

Dye selue sullen alsoo haer wout afhouwen, spreect dye HEERE, datment niet ghetellen en sal connen, Want haerder sal meer sijn dan der sprinchanen, datse nyemandt ghetellen en can.

24

Die dochter Egypti staet met schanden, want, si is den volcke van den Noorden inden handen ghegeuen.

25

Ga naar margenoot+Dye HERE der heyrscharen God Israels seyt Siet, ic wil versoecken dat werckvolck van Nor (oft Alexandrien) ende Pharao, ende Egypten, tsamen met sinen Goden ende coninghen. Ia ooc Pharao, ende met alle den ghenen die haer op hem verlaten,

26

op dat ickse inden handen gheue den ghenen, die haer na haren leuen staen, ende ooc inden handen NebucadNezars des Conincx tot Babel, ende zijnder knechten. Ende daer na sulstu weder bewoont worden, gelijc in voorleden tijden, spreect die HERE

27

Maer O du mijn dienaer Iacob en veruaerdt v niet, Ende O du Israel en zijt niet versaecht, Want siet, ic wil v wt verre landen, ende dijn zaet wt den lande sijnder gheuangenissen helpen. Also ooc dat Iacob weder comen sal, ende sal rusten, ende genoech hebben, Ende niemandt en sal hem veruaren.

28

Daerom en verscrict v niet O du mijn knecht Iacob, seydt die HEERE, Want ic ben bi v. Ic wil een eynde maken met allen heydenen, derwaerts ick v verstroyt hebbe. Maer met v so en wil ic gheen eynde maken. Nochtans wil ic v castijen, maer met bescheydenheydt, op dat ick v ooc niet onghestraft en late.

margenoot+
A vers 1

margenoot+
B vers 13

margenoot+
C vers 18

margenoot+
D vers 25


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken