Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Van die toecoemst Christi, ende des gheens die hem den wech voor bereyt heeft. Van die verwerpinghe des ouden Leuitisscen Priesterdoms.

Dat .iij. Capittel.

1

Ga naar margenoot+† SIet ic sal mijnen Engel seynden die voor mi den wech bereyden sal. Ende de HEERE dien ghi soect, sal haest tot sinen tempel comen. Ende dye Engel des verbonts daer v na verlangt. Siet hi coemt spreeckt die HERE der heyrscharen.

2

Mer wie sal den Ga naar margenoota dach sijnder toecoemst moghen lijden. Ende wye sal staende blijuen, als hi hem sal vertoonen? Want hi is gelijc dat vier eens goutsmits, ende gelijc zeep der wasscerssen.

3

Hi sal sitten ende smelten, ende dat siluer purgeren. Ia die sonen Leui sal hi louteren, sighen ende veegen, gelijcmen dat gout ende siluer doet. Dan sullen si den HERE spijsoffer brengen in gerechticheyt.

4

Ende dat spijsoffer Iuda ende Hierusalem sal den HERE welbehagen, ende aengenaem sijn, gelijc van beginne ende in voorleden tijden.

5

Ende ic wil tot v comen, ende v straffen, ende ic wil selfs een snel getuyge sijn tegen die touenaers, ouerspeelders, ende meyneedige, ende ooc tegen die ghene die ghewelt ende onrecht doen, Ga naar margenoot+ den dach huerlingen, weduwen, ende wesen, ende die vreemdelingen ende buytenlantsce verdrucken, ende mi niet en vreesen, seyt dye HERE der heyrscaren,

6

want ic ben die HEERE die niet en liecht Ende ghi kinderen Iacobs en sult niet alle vergaen. *

7

Ghi sijt van uwer vooruaders tijt aen, altijt afgheweken van mine geboden, ende en hebtse niet gehouden. Daeromme bekeert v nv tot mi, So wil ic mi ooc tot v keeren, spreect die HEERE der heyrscharen,

8

Ghi segt waer in sullen wi ons bekeeren? Ist oock recht dat een mensce God bedriecht? ghelijc ghi mi bedriecht? Ghi segt, Waer mede bedrieghen wy v, Aen die thienden, ende Hefofferen,

9

Daerom sijt ghi ooc vermaledijt. Also ooc dattet dy door die handen druypt Want ghi alle gader bedriegelic tegen mi handelt.

10

Mer brengt alle die thienden in mijn coren kisten, op dat in minen huyse spijse si. Ende proeft mi daer mede seyt de HEERE der heyrscaren, oft ic v niet die vensteren des hemels op doen en sal, ende der segeninghen ghenoech hier afstorten en sal.

11

Ick wil voor v den verslinder straffen, dat hi die vruchten opten velde niet verderuen en sal. Ende dat den wijnstoc op den acker v niedt onuruchtbaer en worde, spreeckt dye HEERE der heyrscaren,

12

also dat v alle heydenen salich prijsen sullen. Ende ghi sult een costelic lant hebben spreect die HERE der heyrscharen.

13

Ga naar margenoot+Ghi spreect hart tegen mi, seyt die HERE, Ende ghi segt, Wat spreken wy tegen v?

14

Dat ghy segt. Het is te vergeefs datmen Gode dienet, Wat batet ons dat wi sine geboden houden? ende voor den HERE der heyrscaren een strenge leuen leyden.

15

Daeromme prisen wi die verachters. Want die Godloosen gheluc ende voorspoet hebben. Sy tempteren God, ende het vergaet haer in alle dinghen wel.

16

Mer die God vreesende, troosten haer onder malcanderen, also die HEERE mercket ende hooret, ende daer is ooc bi hem een gedencsedel oft memoriael gescreuen, voor den ghenen die den HERE vreesen, ende op sinen name dencken.

17

Si sullen op dien dach seyt de HERE der heyrscharen, dien ic maken sal, mijn eygendom sijn, ende ic wil haer sparen ghelijck een man sinen sone spaert die hem dient.

18

Daer teghens siet wederomme hoedanigen onderscheet datter is tusschen den gerechten ende godloosen, ende tusschen den genen die God dient, ende eert, ende den ghenen dye hem niet en dient

margenoot+
A vers 1

margenoota
Dach sijnder toecoemst, is den dach des oordeels als Christus comen sal een rechter. Ro. ij.a

margenoot+
B vers 5

margenoot+
C vers 13


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken