Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Noch vander dwaesheyt der geenre die die afgoden eeren ende vander macht ende wijsheyt Gods. Van die straffinge der beeldenmakers ende diese eeren. Ende waer wt inden beginne die beelden op gecomen sijn. Die eere der beelden is een oorsake van alle boosheyt, ende beghin ende eynde.

Dat .xiiij. Capittel

1

Ga naar margenoot+WEderom een ander denckt te scepe te varen, willende reysen door die wreede stroomen, so aenroept hy om hulpe, een veel broosscher hout (te weten een houten Goyken, dan dat hem draecht

2

dat wel die geltgiericheit des constenaers versiert heeft, ende hi heuet met sijnder const ghemaecht.

3

Mer o vader, uwe voorsienicheyt regeert alle dinck van beghinne, want ghi hebt eenen wech in die zee gegheuen,

4

ende tusschen die vloeden den alder vasten wech thoonende, want ghi zijt machtich van allen te genesen al ghinck ooc yemant sonder schip ter zee.

5

Mer op dat die wercken uwer wijsheit niet ydel wesen en souden, Ga naar margenoot+ soo hebt ghi een Arcke doen maken, ende om dyes wille, betrouwen die menscen haer sielen, ooc eenen cleynen houte, ende die zee ouer varende met eenen schepe, werden si verlost.

6

Mer ooc van beginne als die houerdige ruesen verghinghen, so gebuerdet, dat die gene die die werelt meerderen souden, int schip gingen, ende behielt also der werelt saet der geboorten, dat welc door v hant geregeert wert.

7

Want dat hout is gebenedijt daer inne gherechticheyt gheschiet.

8

Mer den afgodt die met handen ghemaect wert, is selue veruloect, ende die dien ghemaect heeft, want het is wel waer, dye heuet gewracht, mer dat beelt hoe wel het broosch is, wert God genaemt,

9

God haetse gelijc den godloosen, ende sijn ongodlicheyt,

10

Want datter gemaect is, sal pijne lijden, metten genen diet gemaect heeft

11

Om dies wille en sal geen aenschouwen inden afgoden der heydenen zijn, want die creatueren Godts zijn tot hate ghemaect, ende tot tentatie der menscen sielen ende der onwijser voeten, tot een valstricke.

12

Want dat beghinne der hoerderien, is dat versoecken der afgoden, ende haer vindinge, is verderuinge des leuens.

13

Wandt si en waren van beginne niet, noch si en sullen niet eewelic zijn.

14

Want grote ydelheyt ende curioosheyt der menschen heeftse vonden in dat aertrijcke, Ga naar margenoot+ Ende daerom is haer einde ydel geuonden

15

Want die vader rouwich sijnde met bitter weeninge, maect hi haestelijc zijns ontructen kints beelde, ende die doen als een doot mensce was, dyen begonste hi nv te dienen als god, ende hi bestelde onder zijn knechten heilige oefeninge ende offerhanden te doen.

16

Hier na als eenen tijt hier tusschen verliep, ende die oude ghewoonte die ouerhant nemende, so is dese dolinge als een wet bewaert, ende men diende den gemaecten beelden midts der tyrannen gebot.

17

Dese die die menschen niet int openbaer en mochten eeren, om dat si verre waren, also is haer figure van verre

[pagina *]
[p. *]

gehaelt, ende maecten des conincx gelijcke beelt, dyen si eeren wilden, op dat si dien als tegenwoordich, die daer niet tegenwoordich en was, souden dienen, mits haerder sorchfuldicheyt

18

Ende die sonderlinge nersticheit des constenaers brachtse tot desen dienste, dese die nyedt en wisten.

19

Want die willende meer behagen den genen die hem daer toe genomen heeft, daerom arbeyde hi met zijnder conste, dat hi dat beelt ten alder besten soude maken.

20

Maer die menichte der menscen, afgeleyt door die schoonheyt des wercx hem die voortijts, als een mensce geeert was, hebben si nv als God geschat

21

Ende dit was des mensceliken leuens bedrieginghe Ga naar margenoot+ want die menscen haerder gheneygentheyt dienende, ende den coningen behagende, soo hebben si den naem Godts die niemanden gemeyn en is, den houte ende den steenen toe ghescreuen.

22

Ende het en was hen lieden niet ghenoech, dat si ghedoolt hadden in Godts kennisse,

23

mer leuende in so grooten oorloge der onwetentheyt, heeten si also vele ende also grote quaden, vrede te zijn.

24

Oft haer kinderen offerende, oft duyster offerhande doende, oft hebbende wakingen vol raserien en bewaren si nv noch leuen, noch reynen houwelijc,

25

maer deen doot den anderen door nidicheit, Ga naar margenoot+ oft bedroeft hem ouerspel doende,

26

ende alle dingen sijn onderminghet, bloet, dootslach, diefte, geueynstheyt, scendinghe ende ongetrouwicheit, verstooringe, ende meyneedicheyt, oploop, verghetenheyt der goeden Gods, besmettinge der sielen, veranderinge der geboorten, ongestadicheyt des houwelicx, ongheordineertheit des ouerspels ende der onsuyuerheyt.

27

Want den dienst der onsprekender afgoden, is een oorsake van alle quaet, beginsel ende eynde Want die die afgoden eeren,

28

Ga naar margenoot+Si rasen als si verbliden, oft si voorseggen valsche dinghen, oft si leuen onrechtueerdelijc, oft si sweeren meynedelijc, oft si vergaen haestelijc.

29

Want als si betroumen in afgoden, die sonder verstant ende sonder siele zijn, qualijck sweerende, hopen si hen seluen niet te letten.

30

Daerom ouercomen hen te recht grote straffingen, want si geuoelden, qualijck van Gode, Ga naar margenoot+ aenmerckende den afgoden, ende si swoeren onrechtueerdelick inden afgod, versmadende die rechtueerdicheyt.

31

Want het en is geen cracht der swerender mer die pijne der sondigender, door wandelt altijt der onrechtueerdiger ouertredinge.

margenoot+
A vers 1

margenoot+
B vers 5

margenoot+
C vers 14

margenoot+
D vers 21

margenoot+
d.. xviij Ier. vij.

margenoot+
E vers 28

margenoot+
ex. xxiij


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken