Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel– rechtenstatus



¶ Menigherley schoone leeringhen ende onderwijsinghen.
Dat .vij. Capittel
1 Ga naar margenoot+EN wilt geen quade dingen doen, ende si en sullen v niet beuaen.
2 Gaet wech vanden ongerechten, ende die quade dingen sullen van v gebreken,
3 Mijn kint en saeyt geen quade dingen inden voren der ongerechticheyt, ende ghi en sultse nyet weder seuenuondich oogsten.
4 En wilt geen heerscappie vanden mensche soecken, noch vanden coninck den stoel der eeren.
5 En rechtuerdicht v niet voor God, want hi is een bekenner der herten, ende byden coninc en wilt niet wijs gheacht werden. Ga naar margenoot+
6 En wilt niet soecken rechter te werden, het en si dat ghi met cracht die ongherechticheden moecht breken, op dat ghi niet misschien des machtigen aensicht en ontsiet, ende also niet te recht en ordelste.
7 En sondicht niet in die menichte der stadt, noch en werpt v niet int volc, noch ghi en sult niet dubbel sonden tsamen binden,
8 wandt ghi en sult niet in een sonde ongestraft blijuen.
9 Ga naar margenoot+En wilt niet cleynmoedich sijn, in uwen gemoede, En misgont niet te bidden, ende aelmoesse te doen En segt niet.
10 God sal aenschouwen, in die menichte mijnder hauen, ende als ic den alderhoochsten God sal offeren, so sal hi mijne ghiften ontfaen.
11 En bespot gheenen mensche in die bitterheyt sijnre sielen,
12 Want God die alle dinghen siet, hi ist, die vernedert ende verhoocht.
13 En wilt die luegen tegen uwen broeder niet beminnen, noch en doet tegen den vrient des ghelijcx ooc niet.
14 En wil niet willen liegen eenige luegene, want haer gestadicheyt en is niet goet.
15 En wilt niet veel clappen, als ghi bi die ouders, ende bi die voorbarichste sijt.
16 En versmaet geen arbeydelike wercken, ende dat ackerwerck, dat vanden alderhoochsten gescapen is.
17 En beroemt v niet, in die veelheyt uwer scalcheyt.
18 Ghedenct der gramscappen, want si en sal nyet vertoeuen, daerom verootmoedicht uwen gheest seer,
19 Want die wrake des vleeschs des godlosen, is vier ende ghewormte.
20 En wilt niet ouertreden tegens den vrient die tghelt vertrect, noch en versmaedt uwen alderliefsten broeder niet, om ws gouts wille.
21 Ga naar margenoot+En wilt niet wech gaen, van een wijse ende goede vrouwe, die v te deele is geuallen inder vreesen des HEREN, want die gratie haerder eerbaerheyt is bouen alle gout.
22 En quetst den knecht niet v werckende in trouwen, noch den huerlinc die v wel doet.
23 Een welgesinde knecht si van v bemint als v siele, ende en ontrect hem die vriheit niet, noch en laet hem niet arm.
24 Hebt ghi beesten, Ga naar margenoot+ hebt daer ghemerck op, ende zijn si v orbaerlic, so laetse bi v volherden.
25 Hebt ghi sonen so onderwijstse, ende buychtse van haerder kintsheit op
26 Hebt ghi dochteren, bewaert haer lichaem, ende en toont v aensicht niet vrolic te haerwaerts.
27 Besteet v dochter, ende ghi hebt een groot werck gedaen, ende gheeftse eenen welghesinden man.
28 Hebt ghi een wijf na v siele, en verwerptse niet, ende en betrout v der boser niet, in alle uwer herten,
29 Eert uwen vader, ende en vergeet uwer moeder suchtingen niet, en ghedenct
[pagina *]
dat ghi niet en waert, en waert ghi niet door die geboren,
30 ende gheeft hen weder, so si v hebben ghedaen.
31 Ga naar margenoot+Vreest God in alle uwer sielen, ende sine dienaers hout in groter eeren.
32 Hebt hem lief, in alle uwe cracht die v gemaect heeft, ende en verlaet sijn dienaers nyet,
33 vreest God wt alle uwer sielen, ende eert die priesters ende reynicht v metten armen, Geeft dyen het deel der eerster vruchten, ende der suyueringe, gelijc v geboden is, ende van uwer onachtsaemheit suuert v met luttelen,
34 Ghi sult den HEERE offeren die gaue uwer armen, ende die offerhanden der heylichmakinge, totten beghinne der heylighen,
35 ende den armen reyct v hant, op dat die versoeninghe ende v benedictie volbracht werde, Ga naar margenoot+ ende die ghenade der gheuinge is int aenschouwen alles leuendens,
36 ende den doot en verbiet die ghenade niet,
37 En gebreect den screyenden niet, in troostinge, ende wandelt metten roudraghenden.
38 En laet v niet verdrieten den crancken te versoecken, want wt desen suldi in die liefde vast ghemaect werden,
39 In alle uwe wercken ghedenct uwer wtersten, ende ghi en sult inder eewicheyt niet sondighen.	margenoot+ A vers 1 margenoot+ ps. cxlij. Ecc. vij. Iob. ix. margenoot+ B vers 9 margenoot+ C vers 21 margenoot+ deu xxv margenoot+ C vers 31 margenoot+ Lu. ix f

Vorige Volgende

Dat .vij. Capittel

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

12

13

14

15

16

17

18

19

20

21

22

23

24

25

26

27

28

29

30

31

32

33

34

35

36

37

38

39