Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

¶ Iudas Machabeus maect een verbont metten Romeynen

Dat .viij. Capittel

1

Ga naar margenoot+ENde Iudas hoorde van dye van Romen, dat si machtich waren van cracht, ende dat si goetwillich waren, met alle den ghenen, die met haer lieden een verbont maecten, ende hen vereenichden.

2

Ende si hoorden haer strijden, ende haer groote macht die si deden in Hallacien, want sise verwonnen, ende dedense onder tribuyt.

3

Ende hoe groote dingen si deden int rijck van Spaengien, daer si alle metael, van goude, ende van siluer in haer macht hadden.

4

Ende datse al die steden besaten met haren raet, ende met haer ghehoorsaemheyt, die steden die verre van hen waren, ende hoe si die coninghen tonder gedaen hebben, dye op hen gecomen waren, vanden eynden der werelt, ende si sloegense met grooter plagen.

5

Maer dander geuen hen alle iaer tribuyt, ende si deden tonder inden strijde Philippum van Persen, den coninc Cheteorum, ende dander die tegen hen wapenen droegen, ende si bleuen bouen,

6

ende den grooten Antiochum den coninck van Asien, die op hen vochte.

Ga naar margenoot+ Ende die hadde hondert ende twintich eliphanten, ende gheredenen, ende wagenen, ende een herde groot heyr,

7

hoe dat si hem verwonnen, ende want si hem vingen leuende, so setten si hem, dat hi ende die ghene die na hem regneren soude, dat si den Romeynen tribuyt souden gheuen

8

bedwongen, ende daer voor goet pant, ende borge gheuen moest, ende bouen alle dat, namen si hem sijn beste landen, Indien, Meden, Lydien, ende hebben die Emuno den coninc ouergegeuen.

9

Ende want die ghene, die waren te Eladam, wouden gaen ende nemense hem,

10

ende si vernament ende seynden tot hen eenen prince, ende volchde tegen hen, ende daer vielder vele van hen lieden, ende si leyden dier wijuen ende kinderen met hen gheuangen, ende si beroofdense, ende besaten haer landt, ende destrueerden haer mueren. Ende dedense tonder, tot dienstknechten, tot in desen dach

11

Ende die ander rijcken, ende die eylanden, dye sulcke tijt tegen hen staken, die destrueerden si, ende dedense on-

[pagina *]
[p. *]

der haer macht.

12

Maer met haren vrienden, die vrientscap met hen hadden, daer hielen si vrientscap mede, ende si behielden die rijcken, die bi ende verre waren, want so wie haren naem hoorden, ontsagense.

13

Ende wien si te hulpen wesen wouden, dat si regneren souden, die regneerden, Ende dien si wouden, namen si dat rijc. Ende si waren seer verheuen.

14

Ende in al desen en droech niemant croone, noch en cleede hem met purpur, dat hi daer in verheuen wesen soude.

15

Ende want si een parlement ghemaect hadden, ende dagelicx hadden si raet met drie hondert ende twintich mannen, ende deden altoos der meester menichten raedt, om dat si doen souden dat gherecht was.

16

Ende elcx iaers beualen si eenen man die meesterschap, dat hy dan bouen alle die werelt soude regneren. Ende si waren dien al euen gehoorsaem, ende onder hen en was haet noch nijt,

17

Wt welcken allen Iudas beweecht sijnde, sandt hi Eupolenium Ioannis sone, die Iacobs soon was, ende Iasonem Eleazars sone te Romen, om met hen te maken gheselschap ende verbont,

18

op dat si van hen lieden souden keeren der griecken ouerlast, die si den Ioden deden, want si sagen dat si dat rijc van Israel tonder souden doen in dienst.

19

Ende si toghen wech te Romen waert, harde veel weechs, ende gingen int parlement, ende seyden.

20

Iudas Machabeus, ende sijn broederen, ende die Ioden hebben ons tot v gesonden, om met v gheselscap te maken, ende vrede, datmen ons scriuen sal, uwe vrienden ende gesellen.

21

Ende dese redenen genoechden den Romeynen seer wel.

22

Ende dits dwederscrijuen dat si ons weder screuen in een coperen tafele, ende sondense in Ierusalem, om datter een ghedencken wesen soude des vreden ende des gheselscaps.

23

Ga naar margenoot+Eewelic moet wel wesen dien van Romen, ende den Iootschen volcke inder zee, ende opt lant, ende tsweert, ende vianden moeten verre van hen wesen.

24

Coemt dye van Romen eerst strijt aen, oft al haren gesellen in al haer heerscappie, dan salt volc vanden Ioden succoers brenghen met volmaecter herten, also dien tijt eysschen sal.

25

Ende si en sullen den ghenen, die ten strijde comen niet geuen, noch voorsien met tarwe, noch wapene,

26

noch ghelt, noch scip, alsoot die van Romen gelieft, ende si sullen houden datmen hen beuelen sal, ende niet van hen ontfaen.

27

Ooc ist dattet volc vanden Ioden eerst strijt gevalt, so sullen hen die van Romen helpen, met herten, alsoot die tijt eyscht,

28

ende den ghenen die hen helpen, en sullen si niet gheuen, noch tarwe, noch wapen, noch ghelt, noch schepen, alsoot die van Romen genoecht, ende si sullen haer geboden wachten, sonder loosheyt.

29

Na dese woorden, so instelden die Romeynen den volcke vanden Ioden.

30

Mer geuallet na dese woorden, dat dese oft die ghene na desen toedoen oft afdoen willen, dat sullen si doen wt haers selfs opsedt, ende al dat si daer afdoen oft toedoen, dat sal vast wesen.

31

Maer van tquaet dat die coninc Demetrius tegen hen gedaen heeft, so hebben wi hem gescreuen, ende gheseyt. Waerom hebdy uwen dienst verswaert op den Ioden onse vrienden, ende onse gesellen, daerom geuallet dat si weder comen ons clagen, ende dat ouer di, so sullen wy hen dan recht doen, ende dan met v vechten ter zee ende te lande.

margenoot+
A vers 1

margenoot+
B vers 6

margenoot+
C vers 23


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken