Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Hoe Christus eenen mensche sijn dorre hant ghenas, ende hem twaelf iongheren vercoos, die hi noemde, ende die salicheyt vertellende, ende veel schoonder leeren leerde

Dat .vi. Capittel

1

Ga naar margenoot+ENde het gesciede op eenen achter Sabboth doen hi door dat coren ginc, Ga naar margenoot+ ende sijn discipulen trocken ayren af ende aten, ende wreuense metten handen. Somige der pharizeen seyden tot haer,

2

Waerom doet ghi dat dwelc niet georloft en is te doen op den Sabboth?

3

Ende Iesus antwoorde ende seide tot haer En hebt ghi niet ge-

[pagina *]
[p. *]

lesen wat Dauid dede doen hem hongerde, Ga naar margenoot+ ende dye met hem waren,

4

hoe hi int huys Gods ghinck, ende nam dat thoonbroot ende adt, ende gaft ooc dien die met hem waren, die nochtans niemant en moeste eten dan die priesteren alleene

5

† Ende hi seyde tot haerlieden, des menscen sone is een HERE ooc des Sabboths.

6

Ga naar margenoot+Het gesciede op eenen anderen Sabbath, dat hi ginc in die scole ende leerde, Ende daer was een mensce wiens rechter hant was verdorret,

7

Mer de scriftgeleerden ende Pharizeen wachten op hem oft hi hem ghesont maken soude op den Sabboth, op dat si een sake op hem vonden. Mer hi wist haer ghedachten,

8

ende seyde tot den mensche met der verdorder hant, Staet op, ende coemt hier voor, ende hi stont op, ende quam daer.

9

Doen seyde Iesus tot haerlieden. Ic vrage v, wat behoortmen te doene op den Sabboth, goet oft quaet? dat leuen te behouden, oft te verderuen?

10

Ende hi sachse rontom aen, ende seyde tot den mensce, Steect wt v hant, Ende hi dede dat, doen wert hem sijn hant weder gesont gemaect als die ander,

11

Ende si werden vol onsinnicheyts, ende berieden hen onder malcanderen, wat si hem doen wouden. *

12

† Ende het geschiede tot dier tijt, dat hy ginc op eenen berch om te bidden, ende hi bleef alle den nacht inden ghebede tot Gode.

13

Ende doent dach wert, riep hi sijn iongeren, ende vercoos haer twaeluen, welcke hi ooc Apostelen noemde.

14

Simon welc hi Peeter noemde, ende Andries sinen broeder, Iacob ende Ioannes, Philips, ende Bartholomeus, Matheus ende Thomas,

15

Iacob Alpheus sone, ende Simon genoemt Zelotes,

16

Iudas Iacobs sone, ende Iudas Iscarioth, die daer was dye verrader. *

17

† Ende hi clam neder met haer, ende ginc op een pleyn in dat velt, ende den hoop sijnder iongeren, ende een grote menichte des volcx, van al den Iootschen landen, ende Ierusalem, ende Tyro ende Sydon, aenden meyr gelegen,

18

die daer gecomen waren om hem te horen, ende gezont te worden van hare crancheden, ende die vanden onreynen geesten gequelt waren werden gesont,

19

Ende alle het volc socht dat si hem aenroeren mochten, want daer ginc crachte van hem, ende hi heeldese alle.

20

Ende hi sloech zijn oogen op zijn iongeren, ende seyde, Salich sijt ghi Ga naar margenoota arme, want dat rijck Gods is v,

21

Salich sijt ghi die hier hongert, want ghi sult versaet werden.

22

Salich sijt ghi die hier weent, want ghi sult lachen. *

Ga naar margenoot+† Salich sijt ghi als v die menscen haten en v afsceyden ende beschelden v, ende verworpen uwen naem als quaet, om des menscen sone wille.

23

Verhoget ende verblijt v dan, Siet uwen loon is groot inden hemel. Desgelijcken deden haer vaders den Propheten,

24

Mer daer tegen, wee v ghi rijcke want ghi hebt uwen troost al reede wech

25

Wee v die versaet sijt, want v sal hongeren, Wee v ghy die nv lachet, want ghi sult weenen ende huylen,

26

Wee v als v die menschen prijsen, want desgelijcken deden haer vaders den valscen propheten,

27

Ga naar margenoot+Mer ic segge v, ghi diet hoort, Hebt lief uwe vyanden, doet wel die v haten,

28

gebenedijt die v vermaledijen, bidt voor dien die v lijden aendoen,

29

ende wie v slaet aen deen wange, dien biet ooc die andere, ende wie v den mantel neemt, dien en weygert ooc den rock niet,

30

Wie v bidt dien geeft, ende wie v neemt dat uwe, so en eyscht dat niet weder,

31

ende so ghy wilt dat v die luyden doen sullen, also doet hen ooc desgelijcken.

32

Ende ist dat ghi liefhebt die v liefhebben, wat danc hebt ghi daer af? Want die sondaren hebben ooc lief haer liefhebbers,

33

Ende ist dat ghy v weldoenders wel doet, wat danc hebt ghi daer af, want die sondare doen dat felfde ooc,

34

Ende ist dat ghi leent, dien, daer ghi af hoopt te ontfangen, Ga naar margenoot+ wat danc hebt ghi daer af? Want die sondaren leenen den sondaren ooc, op dat si gelijc weder souden ontfaen.

35

Mer bemint uwe vyanden, ende doet wel ende leent, also dat ghy daer voor nyet weder en hopet, so sal uwen loon groot sijn, ende so suldy kinder des alderhoochsten sijn, want hi is goedertieren ouer die ondancbare ende quade menschen. *

36

† Daerom weest barmhertich, als v vader ooc barmhertich is,

37

Oordeelt niet, so en wert ghi niet geordelt, Verdoemt niet, so en wert ghi niet verdoemt, Vergheeft, so wert v vergeuen,

38

Geeft, so sal v gegeuen worden. Een volle gedructe opgehoopte ende oueruloedige mate salmen v in uwen schoot geuen, Want ghelijc, met dier maten daer ghi mede metet, salmen v weder meten,

39

Ende hi seyde haer een gelijckenisse, Can ooc een blinde eenen blinden den wech wijsen? sullen si nyet beyde inden gracht vallen?

40

Die discipel is niet bouen sinen meester. Ga naar margenoot+ Mer wie perfect wort, die sal zijn als zijn meester.

41

Wat siedi een splinter in ws broeders ooge, ende den balc in v ooge en wert ghi niet gewaer,

42

Ofte hoe condy seggen tot uwen broeder, Ga naar margenoot+ Hout stille broeder Ic wil v die splinter wt v ooge trecken, ende ghi en siet selue niet den balc in v ooge, Ghi ypocrijt werpt eerst den balc wt v ooge, ende besiet dan, ende dan trect die splinter wt ws broeders ooge, *

43

Want het en is geenen goeden boom die quade vruchten draget, Ga naar margenoot+ noch gheenen quaden boom, die goede vruchten maect,

44

Een yegelic boom wert aen sijn eygen vruchten bekent.

Want men en can niet lesen vijgen vanden doornen Ga naar margenoot+ ooc en canmen niet plucken wijndruyuen vander hagen.

45

Ga naar margenoot+Een goet mensche brenget goet voort wt den goeden scatte sijns herten, ende een quaet mensce brengt quaet voort wt den quaden scatte sijns herten, Want waer af dat herte vol is, dat gaet ouer wt den mont,

46

mer wat heet ghi mi HERE HERE, ende en doet niet dat ic v segge?

47

Wie tot mi coemt, ende hoort mijn woorden, ende doet die, dien sal ic v thoonen, wien hi ghelijc is,

48

hi is gelijc een mensche, die een huys tymmerde ende groef diep, ende leyde den gront op den herden steen, Ende doen die vloet quam, doen vloeyde den stroom op dat huys, ende en conste dat niet bewegen, want het was op den steen gefondeert.

49

Mer wie dat hoort ende niet en doet, die is gelijc een mensche die sijn huys tymmerde op die aerde, sonder gront, ende die vloet vloeyt tot hem in, ende tviel terstont, ende den val des huys is groot geworden.

margenoot+
A vers 1
margenoot+
mat. xij a mar. ij.d.

margenoot+
i.re. xiij,b

margenoot+
B vers 6

margenoota
Arme, dat sijn die oprechte Cristelike ende geloouige, te weten die niedt en betrouwen op enige tijtelijke dinghen. Amos. vi.a mat. v.g

margenoot+
C vers 22

margenoot+
D vers 27

margenoot+
E vers 34

margenoot+
mat. vij a mar iiij c

margenoot+
F vers 42

margenoot+
mat, vij c

margenoot+
mat, xij,c

margenoot+
G vers 45


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken