Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542) (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.50 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Bybel met groter neersticheyt ghecorrigeert (Liesveltbijbel 1542)

(2010)–Anoniem Liesveltbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

¶ Hoe die Heere Iesus ses daghen voor paesschen in Bethanien quam, ende van Maria Magdalena ghesalft wert, ende van vele inwendighe gheschiedenissen ende leeren.

Dat .xij. Capittel.

[afbeelding]

1

Ga naar margenoot+SEs daghen voor Paesschen quam Iesus tot Bethanien, daer Lazarus was dye ghestoruen was, dien Iesus verwect hadde vander doot,

2

Daer maecten si hem een auontmael, ende Martha diende, ende Lazarus wasser een die met hem ter tafelen saten. Ga naar margenoot+

3

Doen nam Maria een pont saluen, van ongheualster costelijcker narden, ende salfde sijn voeten, ende droochde met haren hayre sijn voeten, dat huys wert vol vanden ruecke der saluen.

4

Doen seyde een van sinen discipulen, Iudas Symons sone Iscariothes, dye hem daer na verriet.

5

Waerom en is dese salue nyet vercocht om drie hondert penninghen, ende den armen ghegeuen?

6

Dat seyde hi, niet om dat hi na den armen vraechde, maer hi was een dief, ende hadde dye borsse, ende droech dat ghegeuen wert.

7

Doen seyde Iesus, Laet dese met vreden, si heeft dat behouden totten dage mijnder begrauinge,

8

Want ghi hebt altijt armen bi v, maer my en hebdi niet altijt.

9

Ga naar margenoot+Doen vernam veel volcx der Ioden dat hi daer was, ende en quamen niet om Iesus wille alleen, mer ooc om dat si Lazarum sien souden, den welcken hi vander doot verwect hadde.

10

Die ouerste priesters peysden daer op dat si Lazarum ooc souden dooden,

11

want om sinen wille ginghen veel Ioden ende gheloofden in Iesum. *

[afbeelding]

12

Ga naar margenoot+Des anderen daechs, veel volcx dat op die feest gecomen was, hoorden dat Iesus tot Hierusalem quam,

13

namen palmtacken, ende ghinghen wt, hem te gemoete, ende riepen, Hosianna, gebenedijt is die daer coemt inden naem des HEREN, een coninc van Israel

14

Iesus vercreech een ezellinne, ende reet daer op, so daer ghescreuen daet Ga naar margenoot+

15

En vreest niet dochter Syon, siet v Coninc coemt rijden op een ezels vuelen.

16

Doch dit en verstonden sijn discipulen te voren niet, maer doen Iesus verclaert wert, doen dachten si daer op, dat van hem was ghescreuen, ende hem dit gedaen hadden.

17

Dat volc dat met hem was, doen hi Lazazarum wt den graue riep, ende vander doot verwecte, beroemden die daet, Ga naar margenoot+

18

Daeromme so ontmoete hem ooc dat volc, om dat si hoorden dat hi sulcken teeken had gedaen,

19

Mer die Pharizeen seyden onder malcanderen. Ghi siet dat wi niet en vorderen, alle de werelt loopt na hem

[afbeelding]

20

Ga naar margenoot+Mer daer waren sommige Griecken onder dye geen die opgegaen waren, op dat si bidden souden op die feeste

21

Die ginghen tot Philippum, die van Bethsaida wt Galileen was, ende baden hem, seggende, HERE, wi souden Iesum geerne sien.

22

Philippus quam ende seide dat Andries, ende Philippus ende Andreas seydent Iesu voort. Iesus antwoorde haer ende seyde,

23

Die tijdt is ghecomen dat des menschen sone sal verclaert worden.

24

† Voorwaer voorwaer segge ic v, Ga naar margenoot+ Het en si dat dat terwe coorne in daerde valle ende versterue, so blijuet alleen, Ga naar margenoot+ Mer ist dattet versterft, so brenget veel vruchten,

25

Die sijn leuen lief heeft, die salt verliesen, Ende wie sijn leuen op deser werelt Ga naar margenoota haet, die salt behouden totten eewigen leuen.

26

Die mi dienen wil, die volge mi nae, Ende waer ic ben, daer sal mijn dienaer ooc sijn, Ende wie my dienen sal, dien sal mijn vader eeren. *

27

Nv is mijn siele verscrict, Ende wat sal ic segghen? Vader helpt mi wt deser vren, Nochtans daerom ben ic in deser vren ghecomen,

28

Vader prijst uwen naem. Doen quam een stemme wt den hemel, seggende, Ic hebben gepresen, ende wil hem weder prijsen.

29

Doen seyde dat volck dat daer

[pagina *]
[p. *]

bi stont ende toehoorde, het dondert, Die ander seyden, Een Engel spreect met hem.

30

Iesus antwoorde ende seyde, Dese stemme en is niet om mijnen wille geschiet, Ga naar margenoot+ maer om uwen wille.

31

† Nv gaet dat oordeel ouer die werelt, Nv sal dye Ga naar margenootb prince deser werelt wtgeworpen worden.

32

Ende ic wanneer ic verhoocht worde vander aerden, so wil ict al tot mi trecken,

33

Mer dat seyde hy om te kennen te gheuen welcke doot hy steruen soude.

34

Doen antwoorde hem dat volc, Wi hebben gehoort in de wet, dat Cristus eewelic blijft, ende hoe segt ghi dan, des menschen sone moet verhoocht worden? Wie is dese menschen sone?

35

Doen seide Iesus tot haer, Dat licht is noch een cleynen tijt bi v, Wandelt die wijle ghi dat licht hebt, op dat v die duysternisse niet en ouerualle, Wie in duysternissen wandelt, die en weet niet waer hi henen gaet.

36

Gelooft aent licht die wijle ghijt hebt, op dat ghi kinderen des lichts sijt.

37

Dese dingen sprac Iesus, ende ghinc wech, ende verborch hem voor haer luyden. * Ende hoe wel hi alsulcke teekenen voor hen dede, so en geloofden si nochtans nyet in hem,

38

op dat die sprake des propheten Esaie veruult soude worden, die welcke hi seyde,

39

HERE, wie ghelooft onsen preken? ende wien is den arm des HEREN gheopenbaert? Daerom en consten si niet gheloouen, want Esaias seyde weder,

40

Hi heeft haer ooghen verblint, Ga naar margenoot+ende haer herte verhart, op dat si metten ooghen niet en sien, Ga naar margenoot+ noch metter herten niet en verstaen, ende hen bekeeren, ende dat icse salich maecte.

41

Dit seyde Esaias, doen hi sijn heerlicheyt sach ende sprac van hem, Nochtans so gheloofden der ouersten veel in hem,

42

maer om der Pharizeen wil, so en beleden sijs niet, op dat si niet inden ban gedaen en souden worden,

43

Want si hadden den prijs byden menschen lieuer, dan bi Gode.

[afbeelding]

44

Iesus riep weder, ende seyde, Wie in my ghelooft, die en ghelooft niet aen mi, mer aenden ghenen dye mi ghesonden heeft,

45

Ende die mi siet, die siet den ghenen die mi ghesonden heeft.

46

Ga naar margenoot+† Ick een licht ben ghecomen in die werelt, op dat so wie in mi gelooft, nyet in duysternissen en blijue,

47

Ende so wie mijn woorden hoort, ende niet en gelooft, dien sal ic niet oordeelen, Want ic en ben niet gecomen dat ick die werelt soude ordeelen, mer dat ic dye werelt salich soude maken.

48

Wie mi veracht, ende en neemt mijn woorden niet op, die heeft alreede dye hem oordeelt. Dat woort dat ic ghesproken hebbe, dat sal hem oordeelen inden laetsten dage,

49

want ic en heb niet van mi seluen gesproken, mer die vader die mi ghesonden heeft, die heeft mi een gebot gegeuen, wat ic doen ende spreken sal,

50

Ende ick weet dat sijn gebot dat eewich leuen is, Daerom dat ic spreke, dat spreke ic also, so mi die vader gheseyt heeft.

margenoot+
A vers 1

margenoot+
Matth xxvi.a. Marci. xiiij.c

margenoot+
B vers 9

margenoot+
C vers 12

margenoot+
lu. xix c Matth. xxi.a mar. xi a

margenoot+
Esaie. xxvi.a. Za. ix.b

margenoot+
D vers 20

margenoot+
Marci. xiij.d
margenoot+
Matth xxvi.d lu. xvij.g. ende ix.e.

margenoota
dleuen haten is versmaden al dat tvleesch begeert. mat. x.d

margenoot+
E vers 30

margenootb
prince der werelt, is die duyuel. ij.co.iiij a act. viij f

margenoot+
esa. liij a
margenoot+
F vers 40

margenoot+
G vers 46


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken