Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Musaeus. Jaargang 2 (1994)

Informatie terzijde

Titelpagina van Musaeus. Jaargang 2
Afbeelding van Musaeus. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van Musaeus. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.88 MB)

Scans (128.73 MB)

ebook (6.54 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/geschiedenis-archeologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Musaeus. Jaargang 2

(1994)– [tijdschrift] Musaeus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 14]
[p. 14]

Over twee vermomde dokters

‘F.L. Schröder leverde in de vorige eeuw aan het tooneel De Doctor en de Koppelaar, een kluchtspel dat niet veel om het lijf heeft.’ Dit is de enige regel die A.J. van der Aa wijdde aan Schröder in het Nieuw biografiesch, anthologiesch en kritiesch woordenboek van Nederlandsche dichters uit 1864. Toch krijgt dit kwalitatief ‘minder’ beoordeelde werk een plaats in Musaeus. Een oppervlakkig onderzoekje naar auteur en werk leverde iets meer op. Worp besteedt in de Geschiedenis van het drama en tooneel meer aandacht aan Schröder. In een paragraaf over toneelspelers staat Schröder vermeld. Hij was in 1689 aan de Schouwburg verbonden en speelde zonder dat hij daarvoor betaald werd. Zijn vrouw verzorgde de kostuums. Schröder speelde niet alleen in de Nederlanden, maar had ook een rol in Toverijen van Armida dat in 1691 werd gespeeld in Riga. Sommige toneelgezelschappen hadden geen eigen vaste schouwburg, zoals bijvoorbeeld de Haagse en Leidse gezelschappen. Deze reisden het hele land door. De directeur van het Haagsche gezelschap was Jacob van Ryndorp. Hij was Amsterdammer van geboorte en schreef verschillende soorten toneelwerken. In 1705 opende Van Ryndorp een schouwburg op het Buitenhof in Den Haag. Ook in Leiden mocht hij jaarlijks zes maanden lang vier keer in de week een voorstelling geven. Francis Schröder was één van de spelers in het gezelschap van Van Ryndorp. Zoals blijkt uit De Doctor en de koppelaar was ook Francis Schröder toneeldichter en in elk geval als speler al in de zeventiende eeuw actief. De F.L. Schröder ‘uit de vorige eeuw’ die Van der Aa in bovenstaand citaat noemt, is pas later werkzaam. Worp noemt negen titels (van Duitse origine) van deze F.L. Schröder, geschreven in de periode 1776-1831Ga naar voetnoot2.

[pagina 15]
[p. 15]

De klucht Dokter en koppelaar was te omvangrijk om in zijn geheel over te nemen. Daarom is in eigen woorden de inhoud weergegeven, afgewisseld door citaten.





[pagina 16]
[p. 16]

F. Schröder: Dokter en Koppelaar, Klucht-spel. In 's Gravenhage: gedruckt by Jacobus Gezelle, Boekverkooper in 't Achterom, op den hoek van 't Hofpoortje, [s.a.] [Exemplaar: UBL 1088 F 37]

Een zekere Barent uit Monnikendam wordt vereerd met een bezoek van zijn neef Jantje. Jantje is nogal overstuur omdat hij de confrater van zijn vader en zijn eigen baas, de linnenkoper Harmen uit Twente, heeft bedrogen. Jantje heeft van Harmen geld gestolen en zijn dochter bedrogen. Hij komt nu bij Barent om raad, want Jantje wordt gezocht door Harmen. Barent vindt dat Jantje met Harmen's dochter moet trouwen, maar dat wil Jantje niet. Zijn beschrijving van haar is niet fraai:

 
Ik zeg. 'k trouw haar myn leven niet.
 
Haar trouwen, haar gants elleweeken!
 
wil my daar nimmermeer van spreeken;
 
Al is 't zyn dochter dat je 't vat,
 
Haar neus is niet allenig plat,
 
maar scheef en krom, en dan haar koonen
 
Die somtyds groen en blauw vertoonen
 
Zyn vol met putten, daar ik zou
 
In Swemmen, als ik slechts maar wou:
 
Haar mond van 't eene oor tot 't ander
 
Die gaapt geduurig van malkander,
 
Waar door men dan acht tanden ziet
 
Zo klein als een Oostindisch ried,
 
En zwart van kleur als moriaanen.
 
Haar oogen die gestadig traanen
 
Zyn rood, blauw, scheel, geel en half blind.
 
Is zy niet waardig dat me'er mind?

Barent heeft een oplossing: Jantje moet zich vermommen. Er vertonen zich andere mensen op straat en Barent en Jantje gaan snel naar binnen. In de straat wandelen Niesje, een dienstbode, en Izabel de zus van de (dorps)dokter Arnoldus. Karel, de vrijer van Izabel en zijn knecht Jasje lopen haar tegemoet.

[pagina 17]
[p. 17]

Daar steekt dokter Arnoldus een stokje voor: zij mag niet omgaan met Karel die noch advokaat, noch dokter en dus niet fatsoenlijk genoeg is. Karel protesteert:

 
Karel
 
Zo haastig niet myn Heer, ik kwam.
 
Hier niet om voort weer te vertrekken,
 
'k zal eerst u myn besluit ontdekken,
 
Ik zal haar Schaaken met geweld.
 
Arnoldus
 
Wel vrind, uw harsens zyn ontsteld,
 
Ik zal daar goede zorg voor draagen.
 
Karel
 
Nochtans zal ik het uiterst waagen.
 
Myn min tot haar is al te vast.
 
Arnoldus
 
Laat my met vreen, jou rechte kwast.
 
't Verstand is u geheel ontvloogen,
 
Ik sluit de deur nu voor uw oogen
 
Myn zieke wachten ik moet voort;
 
wat of me al van de liefde hoort?

Karel moet nu ook een list verzinnen. Jantje en Barent weer op het toneel. De vermomming van Jantje is uitstekend geslaagd: hij lijkt sprekend op dokter Arnoldus....

Intussen zijn de linnenkoper Harmen en zijn broer Olfert naarstig op zoek naar Jantje. Olfert ziet het niet zo somber in:

 
Olfert
 
Noe wold dy nicht gramstuurig mooken
 
Doe schalts wol an dyn geld gerooken.
 
Doe bist noch nicht nokent, ont blut.
[pagina 18]
[p. 18]
 
Harmen
 
Je praat maar langs je neus, begut.
 
Niet naakt en bloot, wel 't is geen wonder
 
Het boovenst van je huis raakte onder
 
Zo 't u gebeurd was, daarom laat
 
Die woorden blyven of 'k word quaad.
 
Olfert
 
Noe brooder wier sollen nicht kieven
 
Man woor woond noe de voogd der dieven?

Op straat komen ze de vermomde Jantje tegen. Ze vragen hem waar de schout woont. Jantje herkent zijn baas Harmen en voelt zich dubbel ongelukkig als Barent hen de weg wijst en als patiënt Kees, Jantje aanziet voor dokter Arnoldus. Hoe redt Jantje zich eruit?

 
Jantje
 
Ik ben geen Dokter, weg jou reekel.
 
Kees
 
Bin ik of jy dan in de pekel?
 
Ik heb jou mienigmaal ezien
 
Tot ongzent 't huis, jae mier als tien
 
Of hondert maal, hoe kenje praeten.
 
Daerom wil dit ontkennen laeten
 
Je zay tonoch lestend, dat ik moest
 
Wa vaygen vreeten veur de hoest;
 
Waer deur ik schoonder wierd geneezen.

Pas wanneer Kees hem de vorige behandeling wil afbetalen, ‘herkent’ Jantje hem opeens en ontvangt het geld met groot plezier. Nu wil hij Kees wel even helpen: hij geeft hem een stukje kaas om de keel te smeren. Barent komt terug en stelt Jantje gerust: de schout komt pas de volgende ochtend.

[pagina 19]
[p. 19]

Karel is inmiddels geholpen met een idee van Jasje. Deze knecht zal zich als vrouw verkleden. Jasje heeft geen moeite met het bedrog:

 
Het jonge bloed ontsteld door 't minnen,
 
is meesten tyd heel buiten zinnen;
 
Zy denken altyd al te laat
 
Te koomen in den Echten staat.
 
Om nu een Dokter te begekken.
 
Ging ik dit Vrouwe kleed aantrekken:
 
Bedrog in 't minnen staat elk vry,
 
Als 't maar gelukt, het zy hoe 't zy.

Jasje veinst dat ‘ze’ vreselijke pijnen heeft, en stelt voor 14 dagen bij de dokter te wonen, dat zal haar genezen. Dokter Arno1dus vindt het prima, zo kan Jasje een oogje houden op Izabel:

 
Zy heeft een vryer die haar stil,
 
Hier uyt de stad ontschaaken wil.
 
Daarom heb ik de deur gaan sluiten:
 
Men wacht zich noit te gaauw voor guiten.
 
En nu ik toe sta uwe beê
 
Verzoek ik dat gy myne meê
 
Toe stemmen wilt; het welk is deezen:
 
Nu gy in huis by haar zult weezen,
 
Dat gy haar niet alleenig laat,
 
Maar acht geeft waar zy gaat of staat,
 
Zo zal men haar my niet ontschaken.

Barent en Jantje lessen in de tussentijd hun dorst. Kniertje, een andere patiënt komt Jantje alias Arnoldus tegen en vraagt hem naar haar urine te kijken:

 
Kniertje
 
Daar is de fles. Wilt nu eens zien,
 
Hoe dat het is.
[pagina 20]
[p. 20]
 
Jantje
 
Het zal geschien.
 
Het Brand in 't glas, en 't is zo helder
 
Als kwam het uit je mortjes kelder.
 
Daar Barent proef eens wat het is.
 
Barent
 
Komt aan Couzyn. verdort 't is pis.

‘Dokter’ Jantje heeft al behoorlijk wat gedronken en stelt voor om in het hooi:

 
Een uur drie vier myn tyd verflyten
 
Ik zou my als een Dokter kwyten
 
Och kind je zelt je zo vermaaken,
 
Als gy eens wist hoe lief en zoet
 
Een Dokter zyn viziete doet.

Kniertje wordt van al te vrije ontboezemingen verlost doordat de deur van dokter Arnoldus' huis opengaat en Niesje, Izabel en Jasje naar buiten komen. Jasje belooft zijn dokter 100 dukaten als hij ‘haar’ kwaal (zogenaamd scheurbuik) geneest. Daar heeft dokter Jantje wel oren naar. Jasje richt nog een verzoek tot Jantje, namelijk of Izabel met ‘haar’ mag wandelen. Jantje zou niet weten waarom nìet, datzelfde geldt voor een huwelijk tussen Izabel en Karel.

 
Izabel
 
Monfreer wat goedheid! ik zal u
 
Nu dat gy toestaat myn begeeren,
 
Noch meer als ooit te voren eeren.
 
Wie had gedacht, dat door 't geval.
 
Ik noch met Karel trouwen zal.
 
Hoe zal ik deeze gunst u loonen?
[pagina 21]
[p. 21]
 
Jantje
 
Dat gy uw maar zult dankbaar toonen

Karel is eveneens erg gelukkig en toont een ring als teken van trouw. Jantje neemt deze zolang in bewaring. Intussen is Harmen er achter gekomen dat Jantje in de huid gekropen is van dokter Arnoldus. Hij komt echter de echte Arnoldus tegen en beschuldigt hem. Arnoldus vlucht naar zijn huis. Daar staat Jantje in de deur:

 
Arnoldus
 
Och! help my dog gy vroome lieden.
 
Maar hie wat zal al hier geschieden?
 
Is het myn Geest? of is hy ik?

Jantje is ontdekt. Arnoldus stemt toch toe in het huwelijk van Karel en Izabel want hij heeft Karels trouw gezien.

 
Arnoldus
 
Staat op, en laat u zorge vaaren.
 
Gy zult nu ik bespeur uw min,
 
Het alles hebben naar uw zin.
 
Gy sult myn erfgenaamen weezen
 
Zo haast ik sterf; en schoon voordeezen
 
Ik geenzints dulde wilde uw trouw,
 
Zo stem ik 't nu, ik heb berouw.

Karel, die zijn geluk te danken heeft aan Jantje, springt nu voor hem in de bres en biedt hem zelfs een baan aan als hij met de dochter van Harmen trouwt. Barent, die eveneens voor bedrieger uitgemaakt wordt, wil zich vrijkopen: hij biedt aan Harmen één van zijn drie zaken aan. Jantje geeft tenslotte de ringen terug. Het kluchtspel eindigt met een advies van Barent:

[pagina 22]
[p. 22]
 
Krygt myn Couzyn geen straf voor 't kwaad
 
Volg hem niet na, dat is myn raad,
 
Want zelden ziet men het gelukken,
 
De straf te ontgaan voor schellemstukken.

EYNDE





[pagina 23]
[p. 23]

In een ander kluchtspel, De springende dokter, staat eveneens een vermomde dokter centraal. Het spel is geschreven door Pieter Elsevier (1643-1696). ElsevierGa naar voetnoot3 vestigde zich in 1667 in Utrecht als boekhandelaar. In 1675 legde hij dit werk neer en werd benoemd tot schepen en tresorier. Omdat hij zich verzette tegen de Prins-Stadhouder werd hij in 1684 uit deze functie ontslagen. Pieter Elsevier heeft verschillende kluchten geschreven. De springende dokter uit 1666 is een bewerking van Le médicin volant van Molière of Boursault.

De springende dokter begint met een gedicht van J.S. Ook nu was het spel te lang om helemaal op te nemen in Musaeus. Daarom geven we de inhoud weer in eigen woorden met enkele citaten.

[Pieter Elsevier]: De springende dokter. Kluchtspel. Gespeelt op d' Amsterdamsche Schouwburg. t'Amsterdam: By Jacob Lescaille, Boekverkooper op de Middeldam, naast de Vismarkt, in 't jaar 1666. [Exemplaar: 1091 F 432]

 
Dezen Dokter kwam in 't erste
 
In Itaalje voor den dag,
 
Daar de minsten en de meersten,
 
Met toejuiching en gelach,
 
Hem bejegende en ontfingen:
 
Trok daar na in 't Fransche land
 
Daar hy vluchtig leerde springen
 
Daar hy vele vrienden vant:
 
Eindlik trok hy uit die landen,
 
Door de lust tot Poezy,
 
En hy kwam alhier te stranden
 
Met zijn vremde boertery,
 
Zonder hoop en zonder vreeze
 
Of hy welekoom zal wezen.
 
 
 
J.S.
[pagina 24]
[p. 24]

Duifje, de dienstbode van Lukretia, vertelt Frederik dat Lukretia hem bemint maar het niet aan haar vader durft te zeggen. Lukretia doet alsof ze ziek is. Haar vader, Govert, ‘is vroegmorgen uitgegaan, Om een geleerd Doktoor voor haar te treffen aan.’ Duifje raadt aan een list te verzinnen. De knecht van Frederik, Krispijn probeert te helpen. Frederik vindt dat Krispijn zich moet vermommen als dokter.

 
Frederik
 
't Geschied o reden.
 
'k Zal mijn voornemen u van stuk tot stuk ontleden.
 
Om 't voorgenome werk te doen met goeden schijn,
 
Zo moetje heden een vermomde Dokter zijn

Govert geeft toe dat er eerder een dokter naar zijn dochter had moeten kijken en wordt nu echt bang dat Lukretia sterft. Krispijn is inmiddels vermomd, en Govert verbaast zich over deze ‘dokter’.

 
Krispijn
 
Ia Doktoor: elk moet my daar voor achten;
 
Mijn rok bewijst het; en om u het kwaad vermoên
 
t' Ontnemen, zal ik u mijn kennis blijken doen.
 
Kom breng maar in der yl uw Iuffrouws maagde water
 
Govert
 
Ga haal het met 'er vaart
 
Duifje
 
Ik ga, en vlieg binnen.
 
Krispijn
 
Maar laat ‘er Geen andre pis by zijn. mijn oordeel is gewis.
 
De oorzaak van de ziekt’ bespeur ik aan de pis.

Duifje brengt hem een glas drinken. Govert is verbaasd dat Krispijn dit opdrinkt. Duifje haalt opnieuw:

[pagina 25]
[p. 25]
 
Duifje
 
Op dat Lukreze zoo 't behoort zou pissen, dede
 
Zy hare best. dit is het al: zy kan niet meêr
 
O arme Pister! na alles gedronken te hebben
 
Govert
 
Ga haal noch wat.
 
Duifje
 
Maar, mijn heer....
 
Krispijn
 
Deez sobre Pister heeft in droogheit geen gelijken.
 
Ga, zeg haar dat ze 't glas te degen vol moet zijken
 
Duifje
 
Ik zweer, dat iuffrouw nu voor deez tijd niet meêr kan.
 
Men heeft niet in zijn macht te pissen meerder dan
 
Dezen nood wil geven, die geen dwingen heeft van noden.
 
Govert
 
Ga heen, en zeg haar dat mijn heer het heeft geboden.
 
Duifje
 
Uw dochter kan nu niet meê pissen; maar mijn heer,
 
Zy deed zo datelik een dronk, op mijn begeer;
 
Zo gy wat wachten wilt, zal zy, na dat ik gisse,
 
Ten langsten in een uur, een hopen kunnen pissen.
 
Krispijn
 
Zy heeft gelyk.

Lukretia komt aangewandeld, maar is nog steeds ziek. Krispijn gaat aan een tafel zitten en schrijft ‘met drollige potsen een ordenantie, die hy aan Govert geeft.’

[pagina 26]
[p. 26]
 
Zie daar is een recept voor krimpinge der leên,
 
Voor hoest, voor hees, voor huig, voor gicht,
 
Voor kwijl, voor zever, voor keel, voor scheel,
 
Voor reuk, voor breuk, voor long, voor lever,
 
Voor stuip, voor druip, voor pok, voor nok,
 
Voor steen, voor been, voor smart, voor hart,
 
Voor nier, voor klier, voor speen, voor teen
 
Voor hand, voor tand, voor koorts, voor alle ongedaanheit
 
En voor de gene die de ziekte van de maan heit,
 
Als ook voor 't podegra, of pijnlik flerecijn,
 
En voor de geen die van Cupydoos pijlen zijn
 
Getroffen; een recept 't welk aangenaam en zoet is,
 
En voor uw dochters kwaal noodzakelik en goed is.

Lukretia wordt van de donkere bovenkamer naar de voorkamer gebracht. De knecht van Govert, Flip, komt dan met de echte dokter aan. Govert stelt echter veel meer vertrouwen in Krispijn. Krispijn gaat uiteindelijk weg en weer omgekleed komt hij terug: hij stelt zich nu voor als de broer van ‘dokter’ Krispijn, bij wie hij schulden heeft. Er volgt nu een rappe verkleedpartij van Krispijn: dan weer is hij dokter, dan weer de arme broer. Govert sluit ‘broer’ Krispijn op in een kamer om ‘dokter’ Krispijn te halen. Dan springt Krispijn het raam uit. Flip ziet dit en vertrouwt het niet zo erg. Govert blijft echter in Krispijn geloven. Uiteindelijk wordt het Govert duidelijk dat Frederik hem bedrogen heeft, maar Frederik mag nu met Lukretia trouwen. Flip eindigt het stuk met de woorden:

 
Koom, maken we Doktoors die springen en bedriegen
 
Zo raakt de heer en knecht elk aan een schone bruid
 
Als 't bruiloft is zo kip ik ook een vryster
 
UIT
voetnoot2
De gegevens over F. Schröder en Ryndorp zijn ontleend aan J.A. Worp: Geschiedenis van het drama en van het tooneel in Nederland. Twee delen. Rotterdam, [1903-1907]. Tweede deel [1907], p. 36, p. 42 en p. 239.
voetnoot3
De gegevens over Pieter Elsevier zijn ontleend aan F.J. Hoogeveen: ‘Elsevier (Pieter).’ Int NNBW 9 (1933), kol. 240-241.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Dokter en Koppelaar, Klucht-spel

  • De springende dokter. Kluchtspel