Musaeus. Jaargang 2
(1994)– [tijdschrift] Musaeus–
[pagina 17]
| |
De scheepsbel luidt: schaften op schepenIn 1671 verscheen bij Casparus Commelin het Aeloude en hedendaegse scheepsbouw en bestierGa naar voetnoot5, geschreven door Nicolaas Witsen. WitsenGa naar voetnoot6, geboren in 1641, verbleef toen hij vijftien jaar was in Engeland en maakte vóór zijn vijfentwintigste levensjaar al een reis naar Rusland. In 1665 kwam Witsen terug naar Den Haag en zette zich tot het schrijven van het Aeloude en hedendaegse scheepsbouw en bestier. Na de verschijning van het werk, bekleedde Witsen verschillende politieke functies. Hij werkte in commissies van defensie, verwierf een plaats in de schepenbank en was lid van de gecommiteerde raden. Witsen werd in 1692 benoemd tot burgemeester van Amsterdam en een jaar later werd hij bewindhebber van de Oost-Indische Compagnie. In het Bericht aan de Lezer voorin het Aeloude en hedendaegse scheepsbouw en bestier spreekt Witsen er zijn verwondering over uit dat over zo'n belangrijk ambacht als scheepsbouw nog niets in het Nederlands is geschreven. De handel met Indië was op gang gekomen en de scheepstocht daarheen verging de Hollander ‘zoo licht, als de naby gelegene Vlieten, en Havens te bezoecken.’ [fol *4r] De waarde van de scheepsbouw is volgens Witsen zó groot, dat niemand onwetend mag blijven: | |
[pagina 18]
| |
Het witGa naar voetnoot7 dezes werks is vermeerdering van kennis in een yegelijk, roem den Nederlantschen naem, en onderschraging der inboorlingen, die zig in deze konsten oefenen, want zonder practijk en gestadige handelingh (buyten bespiegelingh) van 't werck, zijn de schriften onnut. [fol *4v] In het eerste deel van dit lijvig werk komt de technische kant van de scheepsbouw ter sprake. Er worden wiskundige berekeningen gemaakt die bij het fabriceren van schepen te pas komen. Ook de geschiedenis van de scheepsbouw in Nederland en de omringende landen komt aan de orde. In het tweede deel wordt beschreven hoe het leven op schepen eraan toeging: welke hiërarchie men op schepen aantrof, welke plichten ieder had en hoe men zich het leven het aangenaamst kon maken. Zorgvuldig omgaan met voedsel was een eerste vereiste. In het Aeloude en hedendaegse scheepsbestuur geeft Witsen aanwijzingen voor het conserveren en consumeren van scheepskost. De verdeling van de porties moest onder scherp toezicht staan. Zelfs de kok mocht niet uit de pan snoepen! Naast de kapitein, luitenanten en chirurgijn vervulden de volgende personen een belangrijke functie op de grote vaart: | |
[p. 414] De BottelierGa naar voetnoot8 rijkt de spijze aen den kock uit; die hem de Capitein ter hant doet stellen, en het bier, of den dranck aen de matrozen. [...] Hy neemt acht op de eetwaeren, en weert de bederffenisse, zoo veel mogelijck is: van den toestant der eetwaeren heeft hy de scheeps-hoofden steets te waerschouwen, op dat by gebreck, den eet-maet * [* Noot in marge: rantzoen] langzaemlijk en niet plotzelijck vermindert wordt; verdeelt dezelve in 't byzijn van den Luitenant.[...] De VerzebalieGa naar voetnoot9 weeckt de vis, kloptze, en maekt de spijs schoon. Verlucht de stock-vis dickmael, die zulx meer nodig | |
[pagina 19]
| |
heeft, als andere spijs, eendeels om dat zy de myt zeer onderworpen is, andersdeels, om dat zy boven ligt, om voor de hant te zijn, alwaer zy de meeste beweging ontfangt, en by gevolg het meest ter verderving onderworpen is. Gort, en erweten, hoe dichter gehouden, en vaster gepackt, als maer zuiver en droogh in de tonnen zijn gedaen, hoe beter dat bewaert zullen werden. En het verluchten is niet hen niet nodigh, zoo lange de tonnen niet geopent zijn, doch als deze tonnen eens geopent zijn, moet het dickmael geschieden, anderzints loopt [p. 415] het gevaer dat zy klonteren, en verderven. Meel moet wel verzorght zijn, en dickmael gekeert: want het eerder bederft, als koorn. Het vleesch, en speck moet wel voorzien blijven van pekel: alle vaten, die lecken, moeten gedicht en voort weder opgevult werden. Geroockt speck, en broot, dat hart is, moet dicht en droog blijven; hoe minder geroert, hoe beter. [...] Het vleesch moet dickmael herpekelt worden: het broodt moet zomtijdts gedroogt en verlucht worden. Bier dat op de schepen wordt gedronken, dient wel gehopt, en in lente of Gras-maent te zijn gebrouwt. Het water moet niet zonder onderscheit aen zijn getast, maer het zuiverste dient eerst gebezigt, en het dicke moet men laeten zincken: 't geen in 't gemeen, na dat gezet, en gewerckt heeft, zijn vorige geur erlangt. Het water moet in vaten met yzere banden zijn geslagen. Erweten en boonen, die zeer hart zijn, zal men doen stampen, en zoo de Maets voorzetten. Den kranken behoort men de harde scheeps spijs te onthouden, en zaghte voetzel te geven. De Kock moet net, en reyn zijn, over de spijze, die hy koockt: hy en verdoet geen water of hout onnuttelijck, nat zijn schouw dagelijcks, schaft niet, of heeft daer bevel van den Capitein toe, treckt de bel, wanneer het volck om te eeten zich neder zal zetten: 's maendags 's morgens, schaft hy gort voor de vroegh-kost: 's middaegs witte erten, en stockvis, 's avonts weder het zelfde, en zulks tot donderdagh toe, wanneer men 's morgens gort schaft, 's middaghs speck of vleesch, en grauw-erten, 's avonts dan grauw-erten en stockvis, op vrydagh | |
[pagina 20]
| |
en zaturdagh wert eveneens geschaft, als op maendagh, zondagh 's middagh speck of vleesch, en de rest dan als op donderdagh 's morghens, geen dagh uitgezondert, altijt werdt gort geschaft. Een-en-twintigh-mael werdt gort op veel koopvaerdy-scheepen in een week geschaft: voornaemelijk op die, welck om de Oost, of Vranckrijck varen, daer speck en vleesch op gezette dagen by wordt gevoegt. Op zommige schepen van oorlogh, wert nimmer vleesch geschaft, ten ware het zelve hier of daer, aen lant versch gekocht konde werden. Speck hout men nutter als vleesch, voor de Zee- [p. 416] luiden, dit blijft beter goet, en is van beter verteringh als het oude vleesch. In zommige plaetzen schaft men aen de schepelingen, gedrooght ossen vleesch, tot stof gemalen. De drank, in de Noort en Oost-zee, is bier: op verdere tochten enkel water, of water met eeckGa naar voetnoot10 vermenght. Kaes, boter en broot, wort wekelijk by maet aen het volck uitgedeilt, boter doch niet geschaft, als in tochten, die niet verre zijn: en dan een half pont ter weeck, nevens het dubbelt van kaes. Op zommige schepen wert geschaft als volgt: | |
Sondagh, voor zes persoonen aen een Back.De vroeg-kost, een back grutten, met peeckel-haring: 's middags een back graeuwe erreten, en een pont vlees of een half pont speck, voor dien dach, voor ieder hooft: 's avonts wederom graeuwe erreten. | |
Maendag, Dingsdag, Woensdag.'s Morgens een back grutten, met de man een peeckel-haring: 's middags en 's avonts stock-vis met doop, en een back groene erreten, vooraf. | |
Donderdag.Vroeg-kost, een back grutten, met een peeckel-haring als vooren. 's Middags, een back graeuwe erreten vooraf, en een pont vlees voor dien dach, 's avonts een back graeuw erreten. | |
[pagina 21]
| |
Vrydag en Saturdag.Als gezegt is, op maendag enz. Jeder kop 5 pont hart broot ter week: een pont kaes, nevens een half pont boter: bier zoo veel zy drincken mogen. Zomwijlen wort 'er ziet-haringGa naar voetnoot11 geschaft op de vis-dagen. Eenden levendig te scheep mede genomen dienstig zijn, zy beter vleesch houden, en eieren leggen als de hoenders. De kock is gehouden, het vet of smout van 't vlees komende, zoo het etelijck is, by de grutten te doen, voor de maets. Het vuyle smeer wert aen het schip verbezigt. Hem is een Maet of Onderkock, Verzebali en een jongen, toegevoegt. |
|