O Heer! Douwe, du biste immers so tebrand; so antwoordde hy daar op: dan heeft de Duivel my ingevoerd. Sy hier van temeer verschrikkende, so was sy uitgelopen, om de geburen aan te spreken, wanneer haar in 't inkomen haar man in de gang ontmoette, seggende, ik wil my vermoorden.
In aller ijl wordt de chirurgijn gehaald. De verklaring van deze autoriteit is eveneens opgetekend:
Mr. Salvius Rolwagen, Chirurgijn tot Bolsward &c. verklaarde, dat hy op voorleden saterdagh, 's morgens ontrent 3. uren is gehaald by Douwe Sydses, dien hy gevonden heeft, sittende in de voorkamer; zynde zeer beschadigd door brand, so aan sijn gesighte, (de vrow seit dat ook het hair ten merendeele van het hoofd gesengd was) als rug, buik, handen en beenen, en voorts het heele lichaam, exempt onder de beenen en de voeten. Zynde voorts bevonden, dat het hemd op de rug geheel was, exempt een klein gat aan de eene zyde; en echter de geheele rug van brand beschadigd. Ook was de reghter scheen boven gebrand; niet tegenstaande de hoos geheel (behalven een klein gatje aan het kuit, seit de vrow) en bovengebonden was. Van gelijken was het met de arm en de mow gelegen.
De chirurgijn ondervraagt Douwe nader over het vuur. Dat was geen gewoon vuur, aldus Douwe. Kijk maar, de as is rood en anders van kleur dan de haardas in de ‘heerddobbe’ . Het kan niet anders: de duivel speelde hier voor piromaantje!
Hoe reageert Bekker op deze geschiedenis? Allereerst kan hij niet nalaten te zeggen dat ‘dese man een reukeloos en godloos leven heeft gevoerd’ . Douwe belooft wel beterschap, op z'n hartgrondig ‘ere’ woord, maar komt z'n belofte niet na en raakt geobsedeerd door de duivel. Vervolgens analyseert Bekker de getuigenverklaringen. Er zijn vier getuigen: de waard, Douwe, zijn vrouw, en de chirurgijn. De eerste vertelt niets over de brand, alleen over Douwes beschonken toestand. De drie rechtsgeldige verklaringen behandelen twee aspecten van de brand: het ontstaan en de uitwerking. Over het eerste spreekt alleen Douwe een dronkemansgetuigenis. Gesteld dat de rest van het verhaal wel klopt, wat is er dan onnatuurlijk aan?, vraagt Bekker zich af:
De man van sterken drank, en Sonderling van Brandewijn, dus overladen, so loopt hem die ten neus en monde uit in slaap: een glimmende tabaxpijp kan dien wel hebben aangesteken. In 't smeulen, namelik, eer dat de swavel was geraakt, de herssenen, beswalkt zijnde van den rook: so krijgt d' inbeeldinge den indruk van die fransche maquerade, aleer van hem gelesen in De Vries. Mits opgestaan, word door 't bewegen ook die stoffe gaande waarin meest de swavel was; en aangesteken, brengt hem aanstonds in de lichte vlam.
Douwe staat niet lang in lichterlaaie, omdat brandewijn snel vervluchtigt. Douwes uitroep - een dronkemans godsdienstigheid - heeft niet de gewenste uitwerking. Integendeel, nog geen twee tellen later wil Douwe zich van het leven beroven. Van een duivels vuur is absoluut geen sprake. En voor wie niet in