Musaeus. Jaargang 3
(1995)– [tijdschrift] Musaeus–
[pagina 27]
| |
![]() | |
[pagina 28]
| |
Een maskerade met een droevig eindDe geschiedenis van Douwe Sydses die hiervoor is weergegeven, vormde de aanleiding tot twee publicaties in 1681. BaggermanGa naar voetnoot13 noemt beide titels: Pertinent en warachtig verhaal, van 't geen opmerckens weerdigh geschiet is tot Bolswart [...] wegens het verbranden van Douwe [...]. Amsterdam, 1681 en Een oprecht verhaal van 't gene tot Bolswart in Vrieslandt is geschied, ontrent het verbranden van Mr. Douwe, metselaar (door den drank), den 5 july Ν.-st. 1681. Dit laatste pamflet is geschreven door J. Rieuwertsz. en verscheen in Amsterdam in 1681. De auteur van het eerste pamflet gaat ervan uit dat de duivel Douwe Sydse in brand heeft gestoken. Hij gaat uitgebreider dan Bekker in op de droom die Douwe Sydses had. In de droom had koning Karel VI tot veler vermaak een gemaskerd bal georganiseerd, waarbij de koning zelf als leeuw verkleed met kleding van vlas ten tonele verscheen. Hertog Lodewijk van Orleans kon zijn ogen niet geloven en naderde de koning met een kaars in de hand. Een vonk sloeg over ‘waardoor dit schouwspel van vreugt veranderden in een schrickelijk spectakel van vuur.’Ga naar voetnoot14 Douwe werd wakker van zijn eigen geschreeuw: ‘Ik brand, ik brand!’ Douwe kreeg de droom doordat hij te intensief had gelezen in werken van Simon de Vries (1628-1708) uit Utrecht. In het voetspoor van zijn vader gaf De Vries compilatiebundels uit. Deze bloemlezingen van anekdotes, historische en zeldzame gebeurtenissen, novellen en vlot beschreven ‘weetjes’ werden niet beschouwd als hoogstaand drukwerk, maar verkochten goed. De Vries die tot 1669 een boekhandel dreef, schreef al op zeventienjarige leeftijd. Hij huwde in 1647 met Anna van der Kaan, die evenals Simon uit een welgestelde familie kwam. Simon volgde geen academische opleiding, maar had voldoende financiële armslag voor een schrijverscarrière. De Vries speelde in op de smaak van een breed publiek. De verzamelbundels worden gekenmerkt door een eenvoudige schrijfstijl en een grote diversiteit aan thema's. De ene bundel na de andere verscheen in de periode 1680 tot 1688. Daarnaast verrichtte De Vries vertaalwerkzaamheden en schreef hij gedichten. In 1692 verscheen een bundel verhalen over spokerij en duivelskunsten, getiteld De Satan in sijn weesen, aert, bedryf en guichelspel. Met dit boek raakte hij verwikkeld in de polemiek die rond Bekkers boek De betoverde Weereld was ontstaan. De Vries moest niets hebben van Bekkers moderne ideeën en in zijn voorwoord trekt hij fel van leer tegen Bekker. Deze reageert op alle beschuldigingen en brengt De Vries naar voren als een schrijver van pulplectuur. De Vries verdiende volgens Bekker zijn brood met sterke, op sensatie beluste verhalen. Een voorbeeld daarvan vinden we in het verhaal over de maskerade. Tot tweemaal toe vinden we een beschrijving van een gemaskerd bal bij Simon de Vries. In 1660 beschreef De Vries in zijn eerste geschiedwerk getiteld Historische cronyck, een gemas- | |
[pagina 29]
| |
kerd bal dat gehouden werd bij koning Carel VI. Bij hem zijn de gemaskerde mannen niet verkleed als leeuwen en beren, maar als satyrs. Het verhaal is geïllustreerd. In D' Eedelste Verlustigingh Der Leer- en Leesgeerige Gemoederen, Of Groothistorisch Schouw-Tooneel uit 1682 treffen we een gelijksoortig verhaal aan, dat hieronder is weergegeven.
Een erbarmlijck Treurspel heeft sigh in 't Jaar 1570. te Waldenbergh toegedraegen, alwaer eenige Graven van Hogenloo, vergeselschapt van sommige andere Edellieden, haeren Oom Graef Eberhard in den Vastenavonds-tijd quamen besoecken. In dese Bacchusvreughd wildense de Vrouwen en Jonckvrouwen een tijdkorting veroorsaecken; en stelden derhalven een Mommen-dans aen. Sy maeckten sigh toe gelijck Satyrs, of Wilde-Mannen; overtreckende haer gantsche Lichaem met Vlas en Werck, wel gepeckt, en met Hars vermengd. Terwijl men nu in 't beste van 't Speelen, Danssen en Mommen was, soo is eenen deeser vermomde yets ontvallen. Seeckere Kneght, op deselve wijs toegerust, nam een Kaers in de hand, om 't welgevallene te soecken en op te beuren; doch stack sigh selven door dit light in brand. Graef Eberhard, door medelijden geparst, liep toe, om den noodlijdenden Dienaer te hulp te koomen, doch wierd van hem oock aengestoocken. Binnen een seer korte tijd deed den eenen den anderen in vlam staen; soo datse gesaementlijck van een woedend Vyer waeren aengetast. De Graef had, door een sonderlinge voorsightigheyd, voor heenen een groot Vat met water in de Kamer doen neerstellen, om in soodaenigh een geval te mooghen gebruycken. Doch daer by koomende, vond men 't Water verdweenen. Eenen quam met een groot Becken vol aenloopen: Maer sigh haestende om in de sael te treden, soo struyckelde hy, en al 't vocht ging te loor. Dat dit niet soo by geval, maer door een bysonder Oordeel Godts geschiedede, blijckt soo uyt het voorgaende, als uyt 't volgende. Eenen anderen sneldede sigh heenen, om een Emmer met Water te gaen haelen, doch in 't aenkoomen viel 'er den Bodem uyt. Ondertusschen verhief sigh een gantsch erbarmlijck geschreeuw; en men moest aenschouwen, dat drie uyren tijdts in deesen Brand op 't jammerlijckste haer leeven verlooren. Waer door dan deese onbetaemelijcke vrolijckheyd sigh veranderde in een erbarmlijcke droefheyd. Bronnen: A. Baggerman: Een drukkend gewicht. Leven en werk van de zeventiende-eeuwse veelschrijver Simon de Vries. Amsterdam, 1993. [Atlantis 7]. |
|