Musaeus. Jaargang 3
(1995)– [tijdschrift] Musaeus–
[pagina 18]
| ||||
Een therapeutisch wiegeliedDe beste Griet die men ter Waerelt vant,
Was die den Duivel op 't kussen bant.
Deze regels inspireerden een anoniem auteur tot het schrijven van het kluchtspel De Qua Grieten. In het spel komen Grietje Melis en Grietje Jans naar voren als humeurige, katterige vrouwen. Ze zijn een ramp voor de omgeving. De klucht opent met geruzie tussen Griet Melis en haar dienstmeid Aal, die per ongeluk serviesgoed aan diggels gooit. Aal wordt ontslagen en krijgt het advies zich in bed zó verdienstelijk te maken dat ze te zijner tijd als min haar brood kan verdienen. De klucht eindigt met gekibbel tussen Griet Jans en haar echtgenoot de notaris, die haar in een wieg legt en zo tot bedaren probeert te brengen: Griet Jans:
Jou schelm, jou vagebont ik zeg dat je me loslaat. Notaris:
Is 't kindje noch wakker, en 't hoofje noch quaat? Hy zingt. Wyze: zuye zuye zeuntie &.
Zus, ey zus, myn Lammetje,
Wilt jou hoofje buygen:
'k Zel jou dan een mametje,
't Avond laten suygen;
Ey myn Schaapjen doch wat rust,
Want dan wordje straks gekust,
Wilt 'er jou toe vuygen.
Dit wiegen van een ‘kwaaie pier’ is een bekend thema, dat al voorkomt in één van de vele schooldrama's van Cornelis Schonaeus (1540-1611) uit Haarlem. In dit schooldrama met de titel Cunae (= wieg) wordt het geduld van een nieuwbakken echtgenoot zo danig op de proef gesteld, dat hij zijn vrouw net zo lang wiegt tot ze plechtig beterschap heeft beloofd. Men meende dat zij in haar jeugd te weinig moederliefde had ontvangen. Het | ||||
[pagina 19]
| ||||
thema keert in verschillende werken terug die niet aan elkaar gerelateerd zijn. De klucht van De Qua Grieten is geen bewerking van het Latijnse schooldrama. De klucht van De Qua Grieten was vrij populair. De eerste druk verscheen in 1644, de zesde in 1729Ga naar voetnoot1. In een satirisch huwelijksdicht uit dat laatste jaar wordt ook verwezen naar de klucht van De Qua Grieten. Het gedicht verscheen anoniem; de auteur liet een ‘speuropdracht’ na:
Zoek na de maeker van dit vaers,
En vindt gy hem, zoo likt zyn aers.
Centraal in het gedicht staat het standsverschil. Een in dat opzicht onevenwichtig huwelijk zal uitlopen op een huiskrakeel zoals dat bijvoorbeeld in De Qua Grieten beschreven staat. Dat zal ieder berouwen want: ‘Een uil moet een uilin, en geen Pauwin gaen trouwen.’ Als men de natuur negeert, is twist de regel, waar dat ook maar kan. Na die woorden van Juvenalis volgt een satirisch gedicht, waaruit de eerste regels zijn geciteerd.
Satyricum op het huwelijk van den Heere J.... Sw....... Secretaris, Pontgaarder ende Substituut Schout van 't Pr........ Ende Mejuffrouw C.... M.... V.. Κ... Vereenigt den 9 van Krolmaant 1729. Si Natura negat, facit indignatio versum, Qualemcumque potest. Juven. Sat. I Daar liefde harten bint, is 't Huwelyk pryzens waert,
Wanneer een jeugdig Paer uit zuiv're min vergaert:
Dog daer het gelt alleen de lieden t'saam komt knopen,
Is niets als huiskrakeel en slagen te verhopen.
Dagt hier ons Griet eens om, zy liet haer vryer staen,
| ||||
[pagina 20]
| ||||
En sloeg aen 't blinkend gout geen grooten gekskap aan.
Een Boereschout, die uit den varkensdrek verheven,
Zig op zyn volle beurs weet zotlyke airs te geven:
Die 't wel met een boerin, schoon wat vermuft zou doen
En niet eens denken moest an Juffers van fatsoen.
Maar 'k kan hem evenwel dat vetje niet misgunnen;
Hy zal haast mee de klugt van Qua Griet speelen kunnen,
En roepen dan vaek uit: de duivel hael mijn min!
O! was de Dame weg, en had ik een boerin.
Ja Secretarisje, het zal u zeker rouwen:
Een uil moet een uilin, en geen Pauwin gaen trouwen. [...]
| ||||
Bronnen:
|