Het moet be-leefd zijn, en de ge-bo-den van zij-ne Ou-ders gehoor-zaam wee-zen.
Een zoet Kind zal steeds on-der-da-nig zijn aan zij-nen Meester.
En ij-ve-ri-ge Kin-de-ren be-min-nen.
Niet den-ken, dat hij veel weet, en be-ter kan spel-len of lee-zen, dan de an-de-re Kin-de-ren,
Zin-de-lijk zijn, op zij-ne Kle-de-ren en Boe-ken.
[p. 16]
Niet gaan spee len, voor dat het zijn les ken.
En gee ne spe len be min nen, noch zich met Kin de ren be
moeien, voor dat het zulks zij ne Ou ders of Mees ters ge vraagd heeft.
Want sleg te spe len en stou te kna pen zijn scha de lijk.
Be spot gee ne ou de lie den, noch ge brekke lijke Men schen.
Als Va der of Moe der of de Meester U iets ver bie den, moet
gij het laa ten, of gij wordt van hun niet be mind.
Maar zoo gij braaf leert, dan wordt gij beloond en ge pree
zen; Lui heid im mers baat U niet.
Gij moet niet ra vot ten of gee ne on ge re geld he den doen.
Wees be leefd, als gij in 't School komt en 'er uit gaat.
[p. 17]
Wees ook beleefd buiten het School, tegen elk, voor al
die ouder is dan gij, al zijn het allerarmste Lieden.
Geef altoos gaarn iets aan arme Menschen.
Wanneer uw Makker straf ontvangt, moet gij niet blijde, maar
veel eer bedroefd zijn.
Wordt niet ligt boos, en wees bang voor slaan of vegten.
Kwel of plaag vooral de beesten niet, dit is ondeugend en dikwijls gevaarlijk.
Als gij dit alles doet, kunt gij een braaf Mensch worden.
Bron:
Spel- en lees-boekjen voor eerstbeginnenden uitgegeeven door 't Edamsch genootschap, tot nut van 't algemeen. Tweede druk. Amsterdam, 1786. [Exemplaar UBL 1193 G 41]