Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Musaeus. Jaargang 3 (1995)

Informatie terzijde

Titelpagina van Musaeus. Jaargang 3
Afbeelding van Musaeus. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van Musaeus. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.49 MB)

Scans (222.35 MB)

ebook (9.90 MB)

XML (0.53 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/geschiedenis-archeologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Musaeus. Jaargang 3

(1995)– [tijdschrift] Musaeus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 28]
[p. 28]

Bril verloren, Al(va) verloren

Eén van de bekendste brillen uit de geschiedenis, is natuurlijk die van Alva: Op één april verloor Alva zijn Bril. Over hoe die bril verloren raakte, laten we allereerst een bekende 16e- eeuwse Nederlandse historicus aan het woord. Pieter Bor (1559-1635) schreef een zeer uitvoerig en betrouwbaar werk over de Nederlandse geschiedenis van 1555-1600. Het is vooral van betekenis door de in extenso opgenomen documenten. In het stukje dat nu volgt is hij echter zelf aan het woord.

De Watergeuzen begeven zich richting Den Briel

[p. 365 en 366] so werden sy te rade de Maes te kiesen en quamen eerst den 1 Aprilis des achter-middaegs ontrent te twe uren twe schepen de Maes in en streken voor 't Brielse Hooft. [...] daer na quamen de reste in alles sterk wesende 26 schepen [...] Die van den Briele en die van Maselandse Sluis waren seer verwondert van so veel schepen te sien inkomen/ geen ding minder denkende dan dattet de Water-geusen (so mense doe noemde) waren/ meenden eerst of het Coopvaerders waren die voor contrarie wind aldaer aen quamen/ dan werdent haest gewaer. Op Maeslandse Sluis was eenen genaemt Jan Pieterssz. Coppestok/ de welke met eenige Coopluiden soude in den Briel varen/ dese siende so vele schepen aldaer aen komen/ seide tegen de Coopluiden dattet moesten de Geusen wesen en geen Coopvaerders na hy sien konde [...]

 

Coppestok begeeft zich in een roeiboot naar de Geuzen en spreekt daar met een van de leiders, kapitein Treslong. Hij wordt gevraagd voor de Geuzen met het bestuur van de stad te gaan onderhandelen. Hij krijgt als bewijs het signet van Treslong mee:

 

komende nu op het Stadhuis daer de Magistraet vergadert was/ seide hy hoe dat de Grave van der Mark/ Treslong en d'ander Capiteinen van den Prince van Orangien hem aldaer hadden

[pagina 29]
[p. 29]





[pagina 30]
[p. 30]

belast aen hen-luiden te gaen/ en te seggen datter twe van hen-luiden souden buiten aen 't Hooft komen/ met hen-luider spreken/ sy beloofden de selve wederom vry en vrank te laten passeren sonder haer yet te misdoen/ want sy quamen daer seidense om haer te verlossen van den tienden pennink en te beschermen voor den Hertog van Alva en de Spangiaerden/ tot een sekerheid toonden hen-luiden het Signet van Treslong 't welk wel bekend was: hem werd afgevraegt hoe sterk sy waren/ hy meer uit lichtveerdigheyd dan met voorberaden gemoede seide/ datse wel 5000 sterk waren/ dit maekte terstont eenen vreesselijken schrik en vervaertheid/ niemand en wilde heen/ eindelijk daer ginker twe mede buiten in een huisinge tusschen het Hooft en de Stad. De Grave van der Mark [een van de geuzen] eischte de Stad op uiten naem van den Prince van Orangien als Stadhouder des Coninks over Holland/ en men gaffer twe uren Haer beraet en liense wederom binnen gaen: maer wat wast/ de schrik en vrese was so groot in der Stad dat niet alleen de Geestelijkheid/ maar ook de borgeren pakten en sakten alle dat sy in haest konden/ en liepen de Suytpoorte uyt met wagen en peerden/ soekende een goed heenkomen. De Geusen quamen vast op 't Land en aen de poorten/ en vraegden vast aen de borgeren/ diese opte muren sagen of mense soude in laten dan of sy haer selven inhelpen souden moeten. De antwoorde werd vast vertogen/ want de Magistraten bemerkende dat de rijkste borgerye vast verliep en dat de andere genegen waren om hen-luiden in te nemen/ verliepent mede en sagen om een goet heen komen/ sulks dat er nauwelijks vijftig borgeren in der Stad en bleven/ die van buiten geen antwoord krijgende na het gegeven respijt vreesden of sy haer mochten versterken en willen resisteren/ namen kort beraed om haer selven meester te maken/ [...]

 

Gezien het geringe aantal burgers is het niet verwonderlijk dat de Geuzen na de verstreken termijn zonder al te veel moeite de stad weten binnen te dringen. Alva, die rond deze tijd bezig was de tiende penning in Brussel in te voeren, verbeet zich natuurlijk van ergernis.

[pagina 31]
[p. 31]

Als deze tydinge nu te Brussel quam ter ooren van den hertog van Alva/ waren die van Brussel eensdeels verblijd (want hy even in den selven tijd doende was om den tienden pennink aldaer in te voeren/ so hier voren geseid is) also sy verhoopten dat hy nu ander werk soude krijgen en haer wat laten berusten. Ja men hoorde vast onder de borgeren hier en daer tot sijn spot aldus rijmen:

 
Den eersten dag van April
 
Verloos Duc d'Alva sijnen Bril.

Zoals het spreekwoord nu gepresenteerd wordt, lijkt het op de tegenwoordige versie. In eerste instantie bestond er echter ook een andere manier om de gebeurtenissen van 1 april 1572 kernachtig samen te vatten. Hierbij werd juist gezegd dat Alva de bril op de neus gezet kreeg, waardoor hij zou moeten inzien dat de Nederlanden voor hem verloren waren. Een voorbeeld van het spreekwoord in deze vorm vinden we bij Dirck Pieterszoon Pers (1580-1662). Pers was boekverkoper in Amsterdam. Daarnaast was hij dichter en een middelmatig historicus. In het fragment dat nu volgt combineert hij beide functies. Het is een gedeelte van een gedicht dat hij als inleiding bij één van zijn historische boekwerken heeft geschreven.

Inleydinge over den Onstelden Leeuw, Aen de Algemeene Staeten der Vereenighde Nederlanden

[p. xiv en xv]
 
O Nederlandsche Leeuw! uyt wiens onstelde wesen,
 
Gespeurt wort een gesucht van schrickelijcker vreese:
 
Om dat in uwe Thuyn soo meenigh is ontsielt,
 
Het platte Land verwoest en steden zyn vernielt.[...]
 
Daer was maer eene Kerck, de Roomsche Kerck alleen.
 
En al wie dese drift, met yver wou versetten.
 
Gevoelde strax de straf en 's Koninghs strenge wetten:
 
Soo datter noch geslacht, noch ouder, staet noch stam,
 
Ontvlieden kost de Beuls van swaerden, galgh en vlam,
[pagina 32]
[p. 32]
 
Noch scheen het niet genoegh te knellen de gemoeden:
 
Dies pooght men door gewelt, te tasten in de goeden,
 
Soo datter noch geslacht, noch ouder, staet noch stam,
 
Ontvlieden kost de Beuls van swaerden, galgh en vlam,
 
Noch scheen het niet genoegh te knellen de gemoeden:
 
Dies pooght men door gewelt, te tasten in de goeden,
 
Soo dat het lydsaem hert, door ongedult gedruckt,
 
Mistroostigh, 't scherpe stael uyt zyner scheede ruckt,
 
En plundert Kerck en Kluys, en past op reên noch wetten:
 
Doch dees, als sonder stier, die kost men licht verpletten.
 
De Spagniart wasser baes, en spoockt aen alle kant:
 
De Adel wiert gedood; Gesanten van het Land.
 
Daer was nu geen verblyf, Men vlucht uyt Land en Steden,
 
Nu scheen het gantsch gedaen en 't heele Land in vreede:
 
En Alva Heer en Vooghd. Een storm hem overviel,
 
Die al zyn vreughde dooft: een wonderlycke BRIEL.
 
Hier wast in rep en roer. Help houwen en help knoopen.
 
De Brill pranghd' op zyn neus en 't Land dat stont nu oopen.
 
‘Nu stutt een kleyne hond, het yslyck wilde Swyn,
 
‘Dat nu geringeloort, niet kost in ruste zyn.[...]

In het nu volgende geuzenlied wordt Alva ook geconfronteerd met een bril op zijn neus. In dit vers uit het Nieu Geuzenlied-boeck (1624) doet hij nog pogingen om hem weer af te zetten, maar dat blijkt door het optreden van de Geuzen tevergeefs.

Een ander Liedeken vanden Briel
Op de wijse: Ick roep u o Hemelsche Vader aen

[Fol. 27 recto en verso]

 
Alsmen schreef tweentseventich Jaer/
 
Den eersten Aprilis tot desen/
 
Soo namen sy in/ en dat is waer,
 
Den Briel al sonder vaer/
 
Terstont ginghense maken klaer
 
Melis tempel ghepresen.
 
 
[pagina 33]
[p. 33]
 
Ghelijck men leest in Samuel/
 
Door d'Arcke zijn ghebroken
 
Al die Afgoden alsoo snel/
 
Die Schaecker ende sijn ghesel/
 
End'oock den grooten Bel/
 
Een vyer ginghen sy stoken.
 
 
 
Duckdalve mocht verdraghen niet/
 
Den Bril op zijner neusen/
 
Uit Utrecht hy doen trecken liet/
 
Hoort al naer mijn bediet/
 
Thien vaendels Spaengiaerts siet/
 
Om te verstooren die Geusen.
 
 
 
Niet wel waeren de Spaengiaerts ghemoet
 
En Bossu bloedtgierich bevonden/
 
Sy traden in sommighe schepen onsoet/
 
Ende meenden heel verwoet/
 
Te wasschen haer handen in 't bloet/
 
Die sy inden Briele vonden.
 
 
 
Seer dapper jaechden die Geusen haer/
 
Aenden grondt die Spaengiaerts setten
 
Haer schepen/ dat is openbaer/
 
Door die klep met grooter vaer/
 
Heur Vaendels sy sleepten naer/
 
Nae Dort/ wilt hierop letten. [...]

In het volgende fragment van de historicus Strada (1572-1649) krijgt men de kans door de ogen van de andere partij te kijken. Strada was een Italiaans jezuïet, die van Alexander Farnese (Alva's opvolger) de opdracht kreeg om de Opstand in de Nederlanden te beschrijven. Farneses heldendaden worden dan ook breed uitgemeten in zijn boek. Hij schreef de oorspronkelijke versie in het Latijn, De bello belgico decades duae (1555-1590). Het nu volgende tekstgedeelte komt uit een Nederlandse vertaling uit 1666. Het ‘bebrillen’ van Alva wordt hier wel heel letterlijk weergegeven. Na de beschrijving van de verovering van Den Briel door de Geuzen, en het verzet daarna van vele andere Hollandse en Zeeuwse steden tegen Alva, wordt een beschrijving gegeven van een schilderij waar Alva op staat afgebeeld. Hij krijgt vanachter de bril opgezet.

 

[p. 510] seer nae heel Hollandt, en een groot deel van Zeelandt [is] van Alba af-gevallen, met alsulcke onvertsaeghde vermetentheyt, dat sy hem boven menigerley bittere schimpdich-

[pagina 34]
[p. 34]

ten, oock uyt spot gemeynelijck schilderden met een seer grooten bril, die hem den Heere van Lumme/ van achter op sijnen neus quam setten: waer van sy een spreeck-woordt hadden, den neus met glase oogen te behangen, en den mont met den toom te breydelen, ghelijck of sy spots-wijs te kennen gaven, dat Albaes wreedtheyt nu ghetemt, en hem een bril op den neus gestelt was.

 

In de loop van de tijd is de uitdrukking waarbij Alva ‘bebrild’ werd, verdwenen, waarschijnlijk omdat dit toch niet krachtig genoeg het verlies uitdrukte dat Alva geleden had. Als laatste nu nog een klein fragment waarin beide versies naast elkaar voorkomen. Het is afkomstig uit het eerste deel van de Oud Heeden van Zaan-Land Stavoren Vronen en Waterland door Henrik Soeteboom (Amsterdam, 1702).

 

[p. 446] Hier van is breedt te lesen in [...] Pieter Bor, Dirck Pers, en andere schrijvers van desen handel, en van de wreedtheyt van den Hertog van Alba, die het soo stelden, dat achter na de Ballingen, tot wraake genegen, alle hunne macht te samen brochten, en hem sochten te wederstaan: den Prins van Oranjen aan d'eene zyde deede zyn best, en aan de ander zyde uytter Zee de lieden die men Water-geuzen noemden, roofden en namen al wegh datse krygen konden, en met veertig Schepen versterckt zynde, [...] bemachtigden zy den BRIEL, in het jaar 1572, den eersten April, daar Duc d'Alba genoegsaam mede gebrilt wierdt; men voerde doen een spreeck-woordt: Op den eersten dag van April, verloor Duc d'Alva zynen Bril.

Bronnen:

P. Bor Christiaensz.: De Nederlandsche historien [...]. Amsterdam, 1679. [Exemplaar UBL 13 D 9]
Nieu Geusen Liet Boeck. Amsterdam, 1624. [Exemplaar UBL 1497 H 23]
D.P. Pers: De verwarde adelaer en ontstelde leeuw [...]. Amsterdam, 1647. [Exemplaar UBL 1164 F 43]
H. Soeteboom: Oud Heeden van Zaan-Land Stavoren Vronen en Waterland. Amsterdam, 1702. [Exemplaar UBL 403 G 11]
P.F. Strada: De thien eerste boecken der Nederlandsche oorloge. Amsterdam, 1666. (Exemplaar UBL 1162 H 17]
[pagina 35]
[p. 35]





Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Pieter Christiaenszoon Bor

  • Dirck Pietersz. Pers

  • beeld van Pieter Christiaenszoon Bor