ten, oock uyt spot gemeynelijck schilderden met een seer grooten bril, die hem den Heere van Lumme/ van achter op sijnen neus quam setten: waer van sy een spreeck-woordt hadden, den neus met glase oogen te behangen, en den mont met den toom te breydelen, ghelijck of sy spots-wijs te kennen gaven, dat Albaes wreedtheyt nu ghetemt, en hem een bril op den neus gestelt was.
In de loop van de tijd is de uitdrukking waarbij Alva ‘bebrild’ werd, verdwenen, waarschijnlijk omdat dit toch niet krachtig genoeg het verlies uitdrukte dat Alva geleden had. Als laatste nu nog een klein fragment waarin beide versies naast elkaar voorkomen. Het is afkomstig uit het eerste deel van de Oud Heeden van Zaan-Land Stavoren Vronen en Waterland door Henrik Soeteboom (Amsterdam, 1702).
[p. 446] Hier van is breedt te lesen in [...] Pieter Bor, Dirck Pers, en andere schrijvers van desen handel, en van de wreedtheyt van den Hertog van Alba, die het soo stelden, dat achter na de Ballingen, tot wraake genegen, alle hunne macht te samen brochten, en hem sochten te wederstaan: den Prins van Oranjen aan d'eene zyde deede zyn best, en aan de ander zyde uytter Zee de lieden die men Water-geuzen noemden, roofden en namen al wegh datse krygen konden, en met veertig Schepen versterckt zynde, [...] bemachtigden zy den BRIEL, in het jaar 1572, den eersten April, daar Duc d'Alba genoegsaam mede gebrilt wierdt; men voerde doen een spreeck-woordt: Op den eersten dag van April, verloor Duc d'Alva zynen Bril.