| |
| |
| |
[Zes gedichten]
Tabletten op nachtkastje
voor Norma Jean
Je zegt dat de nacht niet bestaat
en vast geen ogen heeft -
Dromen over een blauw fluwelen bed,
aan het eind van een klimmende zandweg.
Een voetstap stoft op in de zon,
en je huilt om hulp - nauwelijks
vatbaar - als het leven nadert.
Alles wat je op de wereld wenst
| |
| |
| |
Dear mister Gable
Aan het remeinde van de slinger
zwengelend, een bots tegen het behang,
In de hoorn praat niet stoorzacht krakend
een mannestem om avances.
Het toestel ruist rouwig zwart,
enkel het signaal van de centrale.
Het meisje op de withouten keukenstoel
kijkt voorbij het ontgriefde ontbijt,
het melkglas met desemende randjes
en het karton Cornflakes,
langs het aanrecht, over het erf,
haar hand op de hoorn van de telefoon
die ze tussen haar dijen knelt.
Het is nooit de wind die rilt.
| |
| |
van haar hoop alsof ze zo maar
met de palm op tafel korstjes
en brokkels naar orde schikt.
Maar geen stem, geen woord.
In de spiegelkast hangt haar jurkje
verkreukt na het collegebal
het enkele ticket voor een weekendfilm.
Zijn foto [hij droeg een bontjas]. Geen opdracht.
‘You made me love you’, fluistert ze,
een wat dommig refrein, en met de knokkels
veegt ze onzacht de tranen
Beseft ze hoe hij niets merkt,
althans van haar, hoe hij tijdloos
zijn snor naar millimeter knipt
aan de glamour van zijn glimlach.
| |
| |
| |
Madrigalen
1.
Je slaapt, wreed van hart,
je kan best slapen, want met jou sluimert de liefde.
De winter schaatst nu zacht
langs de aangespoten oevers
van mijn herinnering: gebaren span ik
als vadems af, in beemden spring ik
en hijgend als lentekoorts. Ach nee.
Moet ik meelijden veinzen? Rechtopzitten,
gestommel dat de aandacht wekt:
een inviterende dans, soms dierlijk
Dek ik je dan bij met blauwe vierkantjes Vichy
en een kuise wens, één slechts.
| |
| |
2.
Hier ben ik tot kussen bereid
Clorinda, na het uur van muiterij
- de verwonderlijke elegantie -
onderschrijft liefde een zoete transaktie.
nijg ik het hoofd onder de roede,
de honneurs van je lichaam waarnemend.
| |
| |
| |
4. [de wol van mijn huid, kwetsbaar]
a.
Woorden gesneden als een kroonpen
prikken mijn hart, dievegge.
Uit Engelse heuvels gesponnen
[het dauwgras, de zoute winden]
de huidse tatouage van mijn dracht
de grone ruggen, het schor dialekt
op een rijtje onder het scheermes,
| |
| |
b.
Steeds staan harnassen klein van gestalte
in glazen kasten te kijk.
Dit gegeven is maar relatief,
iedere praal of roem tijdelijk:
Cornwall wordt machinaal omgespit.
Wij herinneren geen namen,
smeden en heraldische krulmotieven
enkel gespot om het grote maliënkruis,
verzamelen wij schuinsgestikte namen
van een uitwollende trui,
| |
| |
een jas, zelden een duurder hemd,
Daniel Cremieux [pour King Bury]
Jan VANRIET
|
|