| |
| |
| |
[Acht gedichten]
Een tuil onvoorbereid
het geschenk van een dagdief
die binnen zijn glazen kooi
amok maakt maar grenzen respecteert.
voor wankelmoedige dierenvrienden.
weet je een rouwiger onderdak?
Het meest grandioze einde
struikelt nog in kettingen
verbonden met aarzelend begin
en de grief van vele handen.
| |
| |
□
het geweeg van zo'n jaar-
tal ter wille van een harpoenier
sluipwegen, interferenties,
aldus hindernis te leggen
en de som - som van handen
aan een voorloper, een turner
stadion in het hart van een
te verwachten, een later ook
| |
| |
□
de onbesuisdheid van latende reconstructies
de haperingen in het waarom van de goocheltrucs:
onverschillige gebaren in zak en as:
een mens overduidelijk bewogen
tot in de toppen van zijn vergezicht
een perfectionisme dat zich altruïstisch gedraagt,
houtworm kweekt, stillevens doodt, ponsers misleidt.
Verleden tijd is een overschat juweel
dat je draagt op snipperavonden
of wanneer minnaars kies worden,
doen of de neus van hun liefde bloedt.
de onverkwikkelijkheid van de indirecte rede
die het van horen zeggen weet,
melaatse vlekken in het koperen blazoen:
een gekortwiekt langademig vertoon
met potentiële verwikkelingen
| |
| |
□
noch onzin bindt en waardeloos
wat zij ontdekken in het korrelig veld
Wat zij zweren en in hun open hand
spreiden, koesteren, likken, geloof ze niet
want het heiligste dat zij verzuimen
eerst goed en warm genoeg voor wie
zijn aas werpt, zijn hoop verdeelt,
zijn stille dobber splijt.
Een raad misschien, een wenk
in de randgebieden [noem ze maar pedagogie]
tastend, radend naar onmacht
en gescheurde geldigheid:
een hark in deze mededeelzame,
zo liquide, zo smetstofrijke fonetiek.
| |
| |
| |
The club closes at 10 p.m.
[voor de jeugd van Lambeth Walk]
Het is een leven van heel nabij
rookkleppen ademen een tastkring
waarbinnen de veilige bedreiging loert
[het is een leven van zo nabij dat het zich gewillig plooit, plooien zal indien het niet verder kan, ten einde raad geblinddoekt de stem verheft de sleutel op elke kringloop]
zijn de anderen het uiteinde van de stemvork
binnen de afstanden verkleefd rukken zij onze dagen
tot hun deel, rukken heel nabij
[zolang maar het woord ons redt van het samenvloeien, van het samen zwijgend samenzijn, voor immer één mens, een harde blokmens zonder muren]
want wie versaagt verspeelt zijn reden der versaging
want wie vergaat in sterk en onverstoord verlangen naar ons allen
vergaat in zijn verlies niet meer te weten wat het was
| |
| |
hier de ogenblikken van vertrek
grootmoedig, met een kalkwitte gang in ons
tot hij vergeefs geworden is
hier de woede schil na schil
de handdruk ter instemming
als paniek weigert te buigen
als spoor doodloopt in spoor
als volgen of vervolgd worden de straten kantelt
[zolang wij zweven over de scheiding van gisteren en vandaag slaat de arm zich vergeefs aan stukken; zolang wij adem inhouden; zolang de ogen blind binnen de tastkring staren; zolang wij van heel nabij eigenhandig het evenwicht vergelden; zolang wij zeggen wij scanderen, zingen wij hortend samen en tegen elkaar in het gebroken, geworgde vers, zolang blijft elke binnenwaartse schok ontzenuwd].
| |
| |
| |
Voluit
het zwellen van voortekens:
de rondedans der pointillisten.
in het windstille centrum
waar een hand wordt gegroet
van kuit tot sterrenbeeld [b.v. Vega].
zin om spoedig af te ronden,
dit inspelen het doen kan
| |
| |
| |
Infrarood
1.
En waar zo'n wezen, zo'n gedrocht roept:
‘ik ook, ik ook’, een kortsluiting niettemin
en het aangieren van raven, hun snavelgevecht
het oorverdovend getrappel van gebisseerden
het herkauwen niettemin in verdoken wijken
een verzopen kanaal dat stinkt naar dril
en geeuw en parende kranen
Ach dat de leeuwen nu eerst ontstaan!
2.
Krombekken en kalverduister
een raamkozijn vol blinkend geveins
in het hol van vlees en bloed, diep
diep in het mens dat vloeibaar is
Overschot en samentelling niet gewroken
een korenbloemblauwige schim, een wolk
vol magistraal kluwen, een kever
in het kankerloos gevit [omdat
je omdat je omdat je omdat je omdat]
| |
| |
3.
Bijkomstig te ontdekken misschien
een luchtbel vacuüm in het schudden
van hun hoofden, hun drijven op wat ze
hun numeriek cursiveren noemen:
Gazon in een drukke nabuurschap,
een kwestie besproken met een modderfiguur
die almaar draalt rondom twijg en naad,
kalmte in de sferen die encefalografisch
kraters vormen, opduiken, weer verdwijnen.
| |
| |
| |
Avonturier
1.
Vanuit de grond van zijn hart
een goor verdelgend geschreeuw kunnen zijn
waren stem en het ritme van zijn karstverschijnsel
elkaar niet zo vreemd, gebeurde zijn geologische ramp
niet zover binnen het gebied der herkauwers
waar een seconde de speling van eeuwen verwerft
en elk ijllicht nog vertakkingen voorspelt.
2.
Deze naakte roep niet gehoord,
uitgesteld, samen met het uiteindelijk ineenklikken,
het driftig elkaar vinden van beeld
en schijnbeeld slechts, struikelend voorop en
in zijn doezelkleur een gevaar, een ja- en neenzeggen
op het maatgevoel van zijn invaliditeit, een onmachtig aftasten
alsof nooit meer binnen het Ogenblik
konden teruggebracht Hercules en zijn gouden lichaam.
Wim MEEWIS
|
|