Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 35(1982)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 390] Victor Vroomkoning Drie gedichten Hij houdt de trap waarop zij ramen lapt in evenwicht. Het marmer van haar benen dringt door tot in zijn tenen. Haar rok geeft grillig landschap vrij. Het knoopt zich in zijn ogen. Hij volgt stroomopwaarts de blauwe lijnen van haar leven die wijdvertakt zich uitdijen waar vroeger enkel rilling het oppervlak beroeren kon, verdwaalt nu zienderogen in haar bloedreliëf. De trap houdt hèm nu vast. Hij ziet haar niet meer staan, wijkt van haar verzuilde leden naar zijn granieten grins in de tot kristal gezeemde ruit en beraamt: een lichte windvlaag van zijn hand en ze ligt versteend aan de kant. [p. 391] Zij bladert door het album heen, waarin zij hem in leven houdt. Hoeveel hij meenam, staat nog te bezien. Tussen nagelaten fotohoeken vult zij leegte, diept zij oude beelden op uit haar herinnering, doodt zij tijd, staart zij zich blind op het verleden. Ouder worden doet hij niet. Het lijkt een open einde. Zij kijkt vanuit de stoel waarin zij achterover leunt, de doodlopende weg tot aan het water af. [p. 392] Sintels Het zal net na de oorlog zijn geweest. Mijn vader bakte brood voor Canadezen. De knechten sjouwden hout naar binnen. Ik lag half kreupel op een canapé met om een knie een lap van linnen die moeder uit een laken had gescheurd. Het is op slag van twaalven. De soep is afgeruimd, de kom met jus uit vlees staat dampend op het kleed, als daar opeens mijn zus voor het eerst als vrouw te huilen zit. Ze heeft, zegt ze, zo'n heimwee in haar buik. Terwijl mijn vader ons ontvlucht, hij moet hoognodig naar zijn oven toe, schiet hem ineens te binnen, vraagt moeder aan mijn zus wanneer het is gebeurd. Mijn knie, vol sintels van een valpartij, vergaat van vuur, ik van de pijn. Vorige Volgende