| |
| |
| |
Ger Verrips
Het arrangement
De nachttrein liep even na half zeven Bahnhof West binnen. Victor wilde het bad nieuwe indrukken dat hem wachtte op zijn gemak ondergaan. Hij kocht eerst een krant en stak de hal over naar de restauratie, vluchtig het beeld in zich opnemend van haveloze mannen die tot de droesem van de nacht behoorden, hem vertrouwd in alle stations in alle grote steden, waar zij in de vroege uren van de ochtend terugtrokken naar de plek waar de meeste mensen uit het andere leven passeerden. Tijdens een ontbijt van broodjes kaas en koffie constateerde hij dat er niets van belang was te lezen; hij liet de krant, met zijn tweede, onaangeraakte bekertje koffie, achter voor een nog tamelijk jonge zwerver die aan de tafel was komen staan en hem met glinsterende ogen vanuit een dof bestaan bleef bekijken, nam zijn koffer weer op en begaf zich naar de uitgang.
Op de Gürtelring, waar het druk begon te worden, wachtend bij de voetgangersoversteek naar de Mariahilfestrasse, verrasten hem de richtingsborden voor het autoverkeer; naar links Prag naar rechts Budapest. Hij besefte aan de grens van West-Europa te zijn beland; hij had niet het minste verlangen nog verder zuidof oostwaarts te gaan. Wenen leek de enig juiste plek op dat moment.
Nadat hij zijn hotelkamer had betrokken en een eerste wandeling door het centrum achter de rug had, streek hij neer in het even buiten de Innere Stadt gelegen Café Museum. Pas toen hij er de internationale pers had doorgebladerd, de ober hem een tweede melange had gebracht en de leggers door een andere gast waren overgenomen vroeg hij zich af waarom geen enkel ander reisdoel in hem was opgekomen.
Totdantoe was Wenen in zijn wereldbeeld een vaag begrip van keizerlijke bombast en operettegedoe gebleven, de plek waar Adolf Hitler volwassen had moeten worden, en een fascinerend knooppunt in de intellectuele historie van het oude continent.
| |
| |
Hij kende er niemand.
Even drong een wonderlijk, oud verlangen door dat hem er een bijzondere verrassing wachtte, maar hij probeerde niet zich daar iets bij voor te stellen. Elke dag enkele uren in cafés zitten, lezend, schrijvend, elke dag iets in de stad bezien, niet aan thuis denken, simpel genieten van een mooie nazomer, van parken, pleinen, vreemden, kunst, en zich ondertussen moeiteloos op zijn werk concentreren, dat was alles dat Victor zich voornam toen hij zich in de trein had gezet.
Voor hij besloot elke gedachte aan thuis uit te bannen, voegde hij Stella toe: ‘Je moet zelf gelukkig willen worden. Ook zonder mij.’ Hij nam zijn treinlectuur nog eens ter hand, slechts die passages herlezend die hij erin had aangestreept.
‘Wie medelijden heeft met anderen, heeft medelijden met zichzelf.’ ‘De hel, dat zijn de anderen.’ Akkoord, maar het paradijs, dat zijn ook de anderen. De vrienden van de waarheid bezitten vrienden. Meer tekst hield hij niet over aan Spelen met stof, selectie uit de Carnets van Henri de Montherlant.
Een zelfportret?
Van wie dan wel?
Enkele ogenblikken lokte het idee zich de waarheid en niets dan de waarheid te realiseren. Maar hij geloofde niet dat het kon.
Tegen het einde van de middag, na een bezoek aan het slot Belvedere, onder een lichtbewolkte hemel op weg naar het plein rondom de Stephansdom, viel het Victor pas op dat hij nergens graffiti had gezien. Ook de kleding van veel Oostenrijkers deed hem terugdenken aan de jaren van voor de spuitbussen en viltstiften, spijkerbroeken en jongerenrevoltes, en misschien wel van voor de doorbraken van auto en tv.
Oesterreich muss vorn bleiben bleek de leus van de regerende sociaal-democraten te zijn. Oesterreich muss Oesterreich bleiben leek heel de politiek in deze zeer met zichzelf ingenomen Alpenrepubliek te bepalen.
In het postkantoor, voor het loket waar hij geld opnam, werd hij
| |
| |
getroffen door de stille, efficiënt werkende vrouw erachter; ze was begin dertig, had stroblond haar, grote lichtblauwe ogen, nauwelijks te onderscheiden platte borstjes en lange, blote, stakerige armen. Irmtraut Humpel las hij op het bordje; zelfs haar naam deed hem even sensueel aan.
Toen ze eenmaal tweehonderd Schilling voor hem had neergeteld, bleef hij haar onwillekeurig nog enkele seconden staan opnemen; zonder op te zien boog ze zich wat opzij, een vragende blik naar de klant die achter hem stond.
Op het terrasje tegenover de Stephansdom dwaalden Victors gedachten terug naar de indrukken die hij in Belvedere had opgedaan.
Van Kokoschka was hem een vermoedelijk wat saaie, in elk geval zachtaardige, zeer overtuigend geschilderde man in een bruin pak bijgebleven, mogelijk een ambtenaar, evenals het verkrampte, rooddooraderde gezicht van Der Rentmeister. Geen verwende aristocratische bezitters, geen armoedige, primitieve boerenstand, maar typen uit de tussenlaag van bestuurders: beklemd, meestal wat verwrongen - om te bezien wel zo interessant.
Lachender Mann, een zelfportret van Richard Gerstl, leek een leerzame mislukking: bijna oprecht ontspannen, maar niet in staat de twijfel daaraan op te heffen. Een wijdopen mond rijmde niet met rust, maar duidde, hoe gering ook, op agressie.
Het sterkst was hem Egon Schieles portret van Edith opgevallen, een vrouw die zonder enige sensualiteit warm en vertrouwd aandeed, een doek dat hij elke dag weer zou willen zien. Niet zonder teleurstelling realiseerde hij zich dat ze niet meer bestond en hij slechts kon raden of ze inderdaad zo open en ondubbelzinnig was geweest als hem hier voorkwam.
Wat hem in Schiele het meest trof, was dat de man de niet weg te denken ondoorgrondelijkheid van zijn vrouw had kunnen weergeven als een vanzelfsprekendheid - haar niet dieper leek te hebben willen peilen. Of verbeeldde hij zich dat allemaal maar in zijn onophoudelijk bespiegelen over wat hij met Stella aanmoest?
| |
| |
Er vormde zich een zin in zijn gedachten; hij had geen idee waar ze vandaan kwam. ‘Vroeg of laat wordt elk huwelijk er een uit berekening. Huichelen helpt niet.’ Hij stond op, hij kon beter maar naar een restaurant gaan.
Wachtend op de soep voegde hij Stella toe: ‘Ik weet dat je op me gesteld bent. Maar je houdt niet van me, omdat ik ben wie ik ben...’
Het ergerde hem dat hij zelfs zo ver van huis niet eens kon nalaten zich woordenwisselingen met haar in te denken. Wat deed het er nog toe of zij al dan niet van hem hield?
Na de soep, weer op de ober wachtend, al wat afstandelijker, kwam hij erop terug: ‘Zij houdt niet van mij, omdat ik ben zoals ik ben... Hou ik soms van haar, omdat zij is zoals zij is? Ik zou liegen als ik daar ja op zou zeggen.’
Had hij ooit van haar gehouden, omdat ze was zoals ze was?
‘Heb ik ooit geweten dat ze was zoals ze nu blijkt te zijn?’
Had hij het ooit willen weten?
‘Heb ik het ooit kunnen weten?’
Later, door verlaten straten op weg naar zijn hotel, zei hij nog: ‘Ik wil best verder leven met jou. Maar dan eerlijk, openhartig. Niet dit: Als dat ook teveel is gevraagd...’ Maar Stella zweeg en hijzelf maakte zijn zin ook dit keer niet af.
De volgende ochtend, op zoek naar een plek waar hij ongestoord zou kunnen zitten werken, realiseerde hij zich pas toen hij voor de voetgangersoversteek stond die bij de ingang van Café Museum uitkwam, dat hij als vanzelfsprekend was teruggekeerd naar waar hij ook de eerste ochtend in Wenen neerstreek.
Het was er tamelijk donker, er werd onsmakelijk veel taart aangeboden en de tafeltjes waren klein; toch nam hij zonder meer aan dat hij vooral daar goed zat. Wat achteraf in een hoek begon hij, meteen nadat hem de koffie was gebracht, het stuk te lezen dat hij er wilde herschrijven.
Na de eerste bladzijde al bekroop hem de neiging op te stappen, alles te laten zoals het was, het dikke pak betikte foliovellen in de
| |
| |
ongetwijfeld niet toevallig juist op dat moment voorbijtrekkende vuilniswagen te schuiven en zo snel mogelijk ook elke herinnering eraan kwijt zien te raken.
Wat een verspilling van tijd en moeite... En hoe geestdriftig had hij, idioot, er een half jaar eerder nog aan zitten werken! Verslagen borg hij het stuk weg en dronk zijn koffie uit. Was hij daarvoor naar Wenen gereisd?
Hij zocht een paar krantenklappers bij elkaar. Die Presse en vooral de Neue Zürcher Zeitung maakten hem niet minder naargeestig, na Le Monde ging het al wat beter, na de New York Herald Tribune voelde hij zich weer de oude. Toch kon hij er niet toe komen zichzelf opnieuw met zijn stuk onder ogen te komen; hij diepte, vaag nieuwsgierig, een cahier uit zijn tas en zocht naar zijn notities over Chandler Speaking.
Victor wist waar hij zijn moest voor Chandlers verdediging van Hemingway tegen de kritiek op diens Across the River and into the Trees.
Obviously he was not trying to write a masterpiece; but in a character, not too unlike of his own, trying to sum up the attitude of a man who is finished and knows it, and is bitter andangry about it... Feeling the way that he felt these primping second-guessers who call themselves critics wouldn't have had the guts to write anything. I'm damn sure I wouldn't. That's the difference between a champ and a knife thrower. The champ may have lost his stuff temporarily or permanently, he can't be sure. But when he can no longer throw the high hard one, he throws his heart instead. He throws something. He doesn't just walk off the mound and weep.
Maar hij had geen messen gegooid, hij had, juist in dit stuk, geprobeerd iets uit zijn hart te halen.
Victor kreeg het er benauwd van. Hij moest even in beweging kunnen zijn, buitenlucht ademen, de zon in.
In de draaideur begon hij zich al af te vragen wat Chandlers vergelijking met een baseballpitcher voor zin kon hebben.
Eenmaal buiten vielen hem telkens weer vrouwenblikken op die niet wegdwaalden als hij terugkeek. Hij raakte gefascineerd
| |
| |
door de borstjes die in tientallen vormen en maten langs hem deinden - de kleintjes ontroerden hem, de groten boezemden hem, voor het eerst voor zover hij zich kon herinneren, geen afkeer in. Af en toe leken grote bruine tepels zich door de tule heen rechtstreeks tot hem te richten. Alleen onder de toeristen zag hij meisjes zonder bh.
Victor kon het stuk niet zonder meer wegdoen; hij moest kunnen geloven, al was het maar even, dat hij zich vergiste en er best nog iets viel te redden en dat het werk dat hem eraan wachtte te doen was. Hij liep ergens binnen waar hij bier zag drinken, nam een glas, ontspande, en bestelde er nog een. Misschien hielp alcohol zijn hersenen soepeler met nieuwe invallen te laten spelen.
Een uur later, in de inmiddels toch al vertrouwd aandoende hoek in Café Museum, heropende hij het script. Op elke bladzijde wel een paar zinnen overslaand, in feite alleen nog geïnteresseerd in passages die goed leken, ging hij er nog eens doorheen. Toen hem, over het midden al, voor de vierde of vijfde keer een scène onverwacht pakte, legde hij de resterende tekst ongelezen weg en bezon zich op de vraag wat hem in het laatste fragment zo had kunnen verrassen.
Hij maakte een paar vel los, schrapte nogal wat, met vaste hand het soortelijk gewicht opvoerend, vulde om dezelfde reden een enkele keer met een paar woorden iets aan, probeerde enkele passages puntiger te krijgen, en herschreef een uur later ten slotte alles woord voor woord op de achterkanten.
‘Grüss Gott. Bitte, Sie wünschen?’
De serveerster die de dienst van de ober bleek te hebben overgenomen, leek hooguit twintig.
Ja, wat viel er te wensen?
‘Orangensaft,’ bestelde Victor.
Hij keek haar niet na toen ze zich van hem verwijderde. Niets en niemand mocht hem afleiden.
Maar hij had ondertussen wel bemerkt dat op de rode kokosloper in het gangpad tussen de tafeltjes, enkele meters van hem vandaan, iemand naar hem stond te kijken.
| |
| |
Zodra hun blikken elkaar kruisten, straalde ze.
‘Nita...’ Onwillekeurig schoof Victor zijn tafeltje weg, hij kwam overeind.
Het zag er even naar uit dat ze zou blijven aarzelen, maar ze naderde met snelle stappen en sloeg haar armen om zijn hals.
Ze lieten zich zwijgend aan weerskanten van zijn tafeltje in de stoelen zakken, intens genietend van elkaars glimlach.
Dit moest een van de wonderen zijn waarmee alleen zeer sterke verlangens wel eens worden beloond.
Victor vond dat ze er jonger uitzag dan hij zich kon herinneren. Ze was haar wijduitstaande kastanjebruine haar kwijt, ze had zich een modieuzer, kortgehouden kapsel laten aanmeten - haar trekken leken minder scherp, de lichtgrijze ogen groter en kinderlijker geworden.
‘Morgen vertrek ik weer. Ik heb hier alles gezien. Behalve de Donau, het Prater en de Heurigen. Daar hoort iedereen vanzelf van.’
Ze bleek voor een dagblad een serie te verzorgen over wat er in toeristencentra in Europa gaande was.
‘De binnenstad is charmant, overdag tenminste. 's Avonds is Wenen een dorp. Men gaat met de kippen op stok, om elf uur is het werkelijk uitgestorven. Er is wel veel meer kunst te zien dan ik verwachtte. Veel meer... Hoe staat het met je werk?’
‘Gaat wel. Ik zit te schrappen. Het geeft je niet het idee dat je opschiet. Maar 't hoort erbij.’
‘Je moet hier naar de Akademie für Bildende Künste! Een heel bijzondere verzameling! Vlamingen, Hollanders, Jeroen Bosch... Ik heb er een portret van een jonge vrouw gezien van Paulus Moreelse, niet te geloven! En een zelfportret van de nog jonge Van Dijck... Klein formaat. Zo'n geïnteresseerde, zelfbewuste, afstandelijke blik. Opzij kijkend. Zelden van iemand, zo jong, zo iets zuivers te zien!’
‘Hoeveel tijd hebben we voor elkaar?’
‘Vanavond moet ik naar een voorstelling van Die Csardasfür- | |
| |
stin. Vanmiddag had ik nog willen proberen een interview te arrangeren. Iets waar een beetje meer eer mee valt te behalen. Nu ik hier toch eenmaal ben. Een heel gecompliceerd man. Mystiek. De betrouwbaarheid van onze kennis. De helderheid van het denken. Dat soort dingen.’
De naam, Cioran, zei Victor niets.
‘Een Roemeens-Franse schrijver. Over de zeventig al. Vorige week las ik, op Documentatie, waar ik moest wachten, bladerend in een oude jaargang van de nrc, een interview met hem.’
‘Smalle basis voor een vraaggesprek.’
‘Ik moet roeien met de riemen die ik heb. Ik heb inmiddels ook een boek van hem bijna uit... Wat vind jij van mystici?’
‘Ach, als je maar een beetje blijft doorvragen komt hun verhaal er altijd al gauw op neer dat Het Onbegrijpelijke werkelijk onbegrijpelijk is. Maar dat wisten we al. Kafka heeft dat ooit mooi bondig onder woorden gebracht.’
‘Kafka wilde dat zijn werk na zijn dood zou worden vernietigd, niet dat het werd uitgegeven.’
‘Zelfmoord was zonde geweest, moord een misdaad, waar het werk als het zijne betreft.’
‘Cioran zegt: Om te schrijven moet men het vermogen hebben illusies te koesteren; geloven dat het echt belangrijk is wat men schrijft.’ Ze citeerde hem uit het hoofd.
‘Als hij weinig illusies koestert over het belang van wat hij schrijft, waarom schrijft hij dan... Illusies zijn er genoeg, te kust en te keur.’
‘Hij schrijft niet meer! Hij heeft de pen voorgoed neergelegd! Daarom leek hij me juist voor een interview eens wat anders. Daarom kan het toch ook niet zo erg zijn als ik weinig van hem heb gelezen?’
Victor zweeg sceptisch.
‘Maar ik bel hem niet meer op. Ik laat hem schieten. Kunnen wij straks samen eten.’
Ze dineerden vroeg, opdat Nita zich nog voor het theater zou kunnen omkleden, in een wat duurder restaurant dan Victor
| |
| |
voor zich alleen zou hebben genomen, zonder muziek en met weinig gasten om hen heen.
Toen de aperitieven tussen hen stonden bleven ze elkaar een poosje stil zitten aankijken.
‘Er ging een rilling door me heen toen ik je vanmiddag zo opeens voor me zag.’
‘Je gezicht staat ernstig maar je stem klinkt veel vrolijker.’
‘Het liefst zou ik een paar uur zo maar zonder iets te zeggen tegenover je willen blijven zitten.’
‘Een paar uur is me te lang.’
Het kwam Victor al bijna weer als vanzelfsprekend voor dat ze elkaar ontmoetten - na zo lange tijd zonder enig contact beiden op een en dezelfde plek, op een en hetzelfde moment.
Men kon alleen gelukkig worden als men bereid was zijn lot aan het toeval over te laten... Hij sprak de gedachte niet uit; de betovering zou breken zodra een woord of gebaar hun gedachten naar de feiten, naar de kortstondigheid van hun samenzijn leidde.
Ze hielden het gesprek veilig gaande door over Wenen te praten en soms over hun werk.
‘Ik besloot alle schilderijen met scènes, landschappen en stillevens over te slaan en uitsluitend op portretten te gaan letten.’
‘Het allermooist vind ik wat je in de Albertina ziet.’
‘Een vast patroon... De eerste versies zijn te lang, de tweede blijken te rommelig, de derden beginnen pas te lijken op wat ik voor me zou willen zien.’
‘Het is leuk zo te reizen. Alles wordt voor je betaald. Maar ik probeer wel interessanter werk te krijgen. Bij een weekblad. Meer vastigheid, hoop ik. Meer vrijheid.’
Victor wachtte haar na de voorstelling buiten voor het Raimundotheater op en nam haar mee naar de enige bar in de buurt waar ze nog een halfuur konden zitten praten.
Nita had zich opvallend uitgedost: een lichte, zandkleurige cape met Moorse motieven in blauw erop, een zachtrode bloes, een zwarte harembroek en rode schoentjes.
| |
| |
‘Ik dacht... Wenen! Theater! Laat ik me maar eens van mijn gekke, vrolijke kant laten zien! Maar daar heb ik me op verkeken... Hoe diep je bij ons in de provincie ook komt, het is er een wereldstad vergeleken met wat je hier meemaakt. De ene blubberende trut in corset na de andere. En die ogen van ze, die verbeten trekken om hun mond als ze een loslopend geval zien als ik... Pas op jij! Dit ist meine Pappi! Daar blijf jij van af!’
‘Eén keer in mijn leven heb ik een operettevoorstelling meegemaakt. Dat was tijdens de militaire dienst, met bijna alleen mannen in de zaal.’
‘Onvoorstelbaar is het! Puur lol voor gefrustreerde Lebemannen. Twee keer anderhalf uur achter elkaar op één avond! Ik had het nog nooit meegemaakt. Je wordt er lichtelijk krankzinnig van... Hoogtepunt voor de pauze! Een of andere als ober verklede figuur uit de hoge adel, de grote zingerd in het geval, tilt de geliefde op. Een meisje uit de goot. Uiteraard... Houdt haar op beide armen voor de borst. Opdat ze er een beetje knap bij kan liggen. Moet dan het grote duet met haar zingen. Maar kon haar nauwelijks tillen... Oostenrijks-Hongaarse kampioenschappen gewichtheffen. Negentig kilo trekken en drukken in jacquet... Als je dan ook nog al die verrukte gilletjes in de zaal hoort, als je merkt dat de dikkerd in de stoel voor je het werkelijk in haar broek doet van het lachen... En als je dan opeens bedenkt dat die zeulers daar op het toneel het er misschien nog wel om doen ook, zo... Je kunt niet eens meer onder de stoel kruipen van ellende. Met al die viezigheid.’
Victor stond op. ‘Zal ik een sliwowitsj voor je halen?’
Nita hapte even naar adem, slaakte een zucht, lachte en streelde even Victors hand. ‘Ik hou op... Graag! Een sliwowitsj... Hè, ja.’
Toen ze een poosje stil tegenover elkaar hadden gezeten, hoorde Victor, haar stem even versluierd als tijdens hun laatste afscheid zeggen: ‘Ik zou je zo veel willen zeggen, dat ik heel de avond tijdens de voorstelling heb geprobeerd te bedenken waarmee ik zou moeten beginnen. Ik kom er niet achter... Ik heb de moed maar opgegeven.’
| |
| |
‘Waarom zouden we het ons moeilijk maken? We zijn weer bij elkaar... Als er wat valt te bepraten, kan dat morgen, bij de koffie, als we helder zijn. Als ik je naar het station zal brengen.’
Op weg naar Victors hotel spraken ze echter toch over Stella.
‘Soms overvalt me een hevige angst. Ze is zo onberekenbaar. Ze vermoordt je nog eens, zomaar... In je slaap.’
Victors stem klonk koeler dan hij zou willen.
‘Ik kan niet bij haar weggaan. Ze overleeft zo iets niet.’
Nita klemde zijn arm dichter tegen zich aan.
‘Ze zal er best naar aan toe zijn.’
‘Ik begrijp niet wat er aan de hand is. Nog steeds niet. Is ze ooit gelukkig geweest? Dat vraag ik me meer en meer af.’
‘Ik vraag me wel eens af of ze ooit gelukkig heeft willen zijn... Maar ik zal wel bevooroordeeld zijn.’
‘Ze heeft het nu eenmaal niet getroffen.’
‘Jij blijft heel lief voor haar. Denk je dat alle anderen gemeen tegen haar zijn?’
‘Kunnen we het niet over iets anders hebben?’
Victor wilde dat alles zou verlopen als vroeger en ze de volgende ochtend vredig, vriendelijk en vertrouwd bij elkaar zouden ontwaken.
‘Zullen we het er ooit over hebben?’ vroeg Nita.
Victor zweeg.
‘Sorry... Mijn hoofd zit nog zo vol. Ik kom er niet uit. Maar nu zouden we het er niet over hebben. Morgen, misschien...’
Ze danste onverwacht om een lantaarnpaal heen, botste tegen hem aan, streek haar handen langs zijn gezicht omhoog en kuste hem. ‘Kom ik zal je gezicht eens optrekken.’
Toen hij Nita met slechts een wit slipje aan, benen en rug en borsten verrassend gebruind, de badkamer uit zag komen, slaagde Victor erin nog slechts te verlangen naar haar gladde huid en geurige haar, haar rusteloze lijf, haar lange, sterke benen dansend onder zich.
Er kwam weinig slaap tussendoor.
| |
| |
‘Het kan me niet schelen of ik gelukkig ben,’ zei Nita. ‘Als ik me maar niet ongelukkig voel. Echt... Ik heb zoveel werk tegenwoordig. Ik mis je wel eens. Als me dat nu maar niet al te vaak overkomt...’
Ze verzweeg hoe ze erover doordacht.
‘Als ik tegen mezelf zou kunnen zeggen... Dan en dan zal ik je weer zien, weer horen, weer voelen, weer aanraken,’ hervatte ze. ‘Werkelijk... Het zou voldoende zijn.’
Ze sloeg veel over.
‘Het is nog steeds datzelfde idee,’ klonk het berustender. ‘Het idee... Dit is de man op wie ik altijd aan kan! Dat gaat bij mij heel diep... Het is nog steeds dat gevoel dat het leven me toch een droom heeft gebracht. En waarmee ik mezelf altijd overal doorheen zal kunnen helpen. Een droom van een droom... Maar ik kan ook heel nuchter over je denken, hoor! Toch, die droom is er, nog steeds.’
Ze kwam overeind, haar blik bleef voor hem langs naar het venster gericht waar het ochtendlicht binnendrong.
‘Ik kan dit, ik kan elk leven blijven leiden, zolang ik weet dat me dit, gisteren, nu, weer kan, weer zal overkomen.’
Maar ook daar ging Victor niet op in.
Nita stond op en maakte toasts en druivesap klaar. Even later haalde ze een kopie van het interview met Cioran tevoorschijn; enkele passages waren aangestreept. Ze bleef met het ontbijt en het interview op de rand van het bed naast Victor zitten en keek of hij bereid was te luisteren.
‘Over waarom hij stopt met schrijven... Men kan zich Christus en Boeddha niet als schrijvers voor stellen... Maar Shakespeare bijvoorbeeld, als hij schrijft is dat een compromis met de wereld, een zekere middelmatigheid... Wat vind je daarvan?’
‘Zo op de vroege ochtend, vind ik daar niks van... Schrijvers zetten alles zelf zwart op wit, naam en toenaam erbij. Christus en Boeddha moest in de loop der eeuwen van alles worden toegeschreven. Door lui die er niet hun eigen naam en toenaam bijzetten. Die lijken me dan toch in elk geval onder de middelmaat.’
| |
| |
‘Maar die vergelijking met Shakespeare?’
‘Een mens die zich tot andere mensen richtte... Niet, als de aanhangers van godsdiensten, tot denkbeeldige, machtige Iemanden die niet alleen ons maar ook hun eigen verstand te boven gaan... Wat moet je daarmee!’
‘Nog even...,’ hield Nita aan. ‘Misschien maak ik er wel een interview met jou van! Men moet niet met illusies sterven. Maar de meeste mensen kunnen niet buiten illusies.’
‘Hoe stelt zo'n man zich het denken van stervenden voor? Weet hij veel...’
‘Is dat alles?’
‘Hij maakt zich illusies over zijn eigen illusies. Is dat beter?’
‘Ja. Het gaat erom begrepen te hebben... om niet als idioot te sterven, als een naieveling, als medespeler. Men moet niet met illusies sterven. Zo is het completer. Spreekt je daarin ook helemaal niets aan?’
‘Laatste vraag!’
‘Eerst deze beantwoorden.’
‘De mens leeft zestig, zeventig, tachtig jaar. Sterven duurt een seconde tot hooguit een paar dagen. Zal iemand dat poosje door drugs, dromen of illusies verdoofd zijn geraakt... Laat meneer Cioran zich er liever druk om maken dat we ons die zestig, zeventig, tachtig jaar voor we aan sterven toe zijn niet te veel illusies maken.’
Het bleef even stil.
‘Mogen we ons geen enkele illusie maken?’ vroeg Nita.
Victor koos de meest neutrale reactie die hij kon bedenken.
‘Als je weet dat het illusies zijn. Als je ze zelf hebt gekozen. Als je weet waarom... In alle andere gevallen heb je een goede kans dat je je vroeg of laat pijn zult doen.’
Nita vertrok naar de badkamer.
Pas bij de tweede espresso, ergens in de Mariahilfestrasse, dicht bij het Station, bracht Victor zelf maar de toekomst ter sprake; het was te stil geweest om het nog langer te kunnen uitstellen.
| |
| |
‘Stella sluit zich steeds meer af. Haar gevoelens, haar gedachten, je kunt er slechts naar raden. Ze wandelt almaar wezenlozer rond, ontoegankelijk. Ik weet soms echt niet meer wat ik ermee aan moet.’
‘Heb je er wel eens aan gedacht dat het ook allemaal domweg gezeur van haar kan zijn?’
Het was de eerste keer dat hij Nita haar grieven hoorde uiten met venijn erin.
‘Ik zeg het niet om mezelf,’ voegde ze er op nadrukkelijk koele toon aan toe. ‘Maar heb je er wel eens over nagedacht wat je, eenmaal los van haar, zelf allemaal zou kunnen doen?’
Toen ze werkelijk antwoord van hem bleek te verwachten, gleden Victors blikken afwezig langs haar; soms bekroop hem de vrees dat ze door het grote verschil in leeftijd altijd vreemden voor elkaar zouden blijven.
‘Sorry...,’ zei Nita. Hij zag dat ze tranen wegdrong. ‘Maar je kunt me toch niet kwalijk nemen, dat ik wel eens denk... Als jullie elkaar zo teleurstellen, wat heeft het dan nog voor zin? Wat gaat er dan nog verloren als jullie wel uit elkaar gaan?’
Victor antwoordde haar om iets te zeggen dat in elk geval hemzelf zou kunnen overtuigen.
‘Zolang zij mij niet wil teleurstellen, zolang ik haar niet wil teleurstellen... Zolang kunnen wij toch niet uit elkaar gaan zonder er voorgoed een knagende pijn aan over te houden? Wie is daarmee gediend?’
Nita's blikken dwaalden van hem af, haar gezicht kreeg een trek van lichte verbittering. Opeens wendde ze zich weer oog in oog tot hem.
‘Verwacht je dat ik daar wat op zeg? Wat kan ik erop zeggen? Jij moet kiezen. Ik kan alleen maar zeggen... Ja, wat zal ik zeggen? Dat moet je toch kunnen begrijpen. Ik denk toch ook wel eens... Hoe zou het ook kunnen zijn?’
‘Ik moet eerlijk blijven. Ik mag het niet anders voorstellen dan het is... Ik kan het niet over mijn hart verkrijgen haar achter te laten.’
| |
| |
‘Je laat me zelfs niet de illusie dat het ooit anders wordt!’
‘Wil je dat?’
Nita stond al op, ze deed alsof zijn laatste woorden niet meer tot haar waren doorgedrongen. Victor herhaalde ze niet.
Buiten, onder de aanduiding Bahnhof West, namen ze afscheid - woordloos en met bijna uitdrukkingsloze gezichten.
Opnieuw zag hij haar zonder omzien van hem vandaan wandelen. Sterker nog dan een klein jaar terug leek het erop dat ze elkaar nooit meer zouden zien.
Maar misschien ging Stella dood. Misschien ging Stella bij hem weg. Er was ook een andere regeling denkbaar.
Victor realiseerde zich dat hij niet om Nita's nieuwe adres had gevraagd. Zij gaf hem dat niet uit zichzelf.
Victor dwaalde terug naar de Innere Stadt, ervan overtuigd dat hij er goed aan deed wat te werken, en als het kon zelfs hard te werken, al zou hij zich van het resultaat ervan niet te veel moeten voorstellen.
‘Je verlangt teveel van me zolangzamerhand!’ beet hij Stella toe. Een halve straat verder bedacht hij: ‘Ik ben toch haar gevangene niet...’
In de Kartnerstrasse ging hij een kleine, diepe boekhandel binnen die naar de etalage te oordelen een breed assortiment had te bieden.
‘Jij probeert mij steeds op oneerlijkheden te betrappen, maar dat komt alleen maar omdat jijzelf altijd alles voor mij verbergt!’
Bij de kast Literatur slaagde hij erin er een streep onder te zetten en zijn aandacht blijvend op wat anders te richten. Hij zocht naar iets waarin niet werd gejerimieerd over de lasten van de wereld - naar kunsten die een mens wat meer zin in het leven zouden kunnen geven.
Zijn tweede greep leek de gelukkige: Woody Allen's Side effects; zijn oog was gevallen op de zin: Jacobelli is an extremist. He wants to call your attention to the absurdities of life.
Geen kolossale opeenhopingen kunst in koninklijke en keizer- | |
| |
lijke paleizen, gewoon een 1$ pocket op een bankje buiten in de zon kan genoeg zijn. God is silent, now if we only can get Man to shut up.
Geen pogingen al dan niet ondoorgrondelijke vrouwelijke persoonlijkheden te peilen, maar de man te volgen die had been projected in an old textbook, Remedial Spanish, and was running for his life over a barren rocky terrain as the word tener (to have) - a large and hairy irregular verb - raced after him on its spindy legs.
Geen leerzame mislukkingen meer in een toch net te ernstig lachend gezicht, maar Modern man aan het woord, here defined as any person born after Nietzsches edict that ‘God is dead’ but before the hit recording ‘I wanna Hold Your Hand’.
Summing up, it is clear the future holds great opportunities. It also holds great pitfalls. The trick will be to avoid the pitfalls, seize the opportunities and get back home at six o'clock.
Hij meed Café Museum, hij zette zich met zijn script in een veel lichter Wiener Café aan het raam en schrapte met vaste hand meer dan een derde van de tekst van het eerste bedrijf.
De open viltstift liet een geur vrij die als een drug op hem werkte; hij ontdekte het, was verrast, genoot van het idee dat teksten zelfs door zoiets bepaald konden zijn, en liet zich nog gewilliger gaan, tot hij, te moe inmiddels, wachtend op een tweede kop koffie, in de nieuwe editie van Die Presse las, dat een onderzoek van de universiteit van West-Berlijn had uitgewezen, dat de levensverwachtingen nergens in Europa zo somber waren als voor Oostenrijkse mannen.
Oesterreich blieb nicht vorn. Bier, meelspijzen, frustrates, wat wilden ze nog?
Hij zag het bordje Irmtraut Humpel weer voor zich en nam aan dat ze die avond een snotterende Weense beambte van circa vijfenvijftig - die net had gelezen dt hij volgens de statistiek niet meer dan tien jaar had te gaan - troostend over zijn dikke buik zou aaien, en besloot de eerstvolgende nachttrein huiswaarts te halen.
| |
| |
‘Niet blij dat ik er nu alweer ben?’ informeerde hij toen Stella hem haar lange gezicht bleef laten zien.
‘Je weet nooit waar je op aan kunt met jou.’
Victor was zelf wat verrast over de innerlijke rust die hij erbij wist te bewaren. Zijn stem klonk lakoniek.
‘Wat ik ook doe, goed is het nooit.’
‘Dat zeg ik niet!’
‘Je zegt het niet, maar dat je het bedoelt is heel duidelijk. Altijd...’
‘Hoe kom je erbij?’
‘Je spreekt het niet tegen. Nee... Heb je ooit zelfs maar geprobeerd het te ontkennen? Nooit.’
Stella ging koffie voor hem halen; toen ze uit de keuken terugkwam begon ze over iets anders. Over een tante die al twintig jaar dood was, over vissen die elkaar hadden opgevreten - van woede, van verveling, wist hij veel. Hij kon het zich voorstellen! Over de melkboer, over...
Waarom ging ze er niet mee naar de buurvrouw, naar de man achter de counter in de coffeeshop even verderop? Waarom nam ze geen hond of een kanariepiet?
Hij luisterde niet meer, hij hield het niet uit.
Als ze dan toch niet gelukkig wilde zijn, wat kon hij er dan nog aan doen? Waarom bleef ze niet zeuren bij anderen? Waarom bad ze niet?
Want dat was het maatschappelijk rendement van een geloof in God: minder mensen vielen hun medemensen lastig met zaken waar toch niemand iets op wist te bedenken. Gratis, voor niets...
‘Je luistert niet!’ onderbrak Stella hem. ‘Waar ben je met je gedachten? Bij Nita?’
‘Nee, bij de melkboer,’ antwoordde hij.
‘Hoezo, de melkboer?’
‘Ik vroeg me af wat zo'n man van alle kanten samen op één dag allemaal aanhoort, hoe hij dat verwerkt, welke types er het geschiktst voor zullen zijn... Hoezo Nita?’
‘Begrijp je dat niet?’
| |
| |
‘Hoe zou ik kunnen begrijpen hoe jij op dit moment op Nita komt?’
‘Jullie zijn samen in Wenen geweest!’
Victor werd heel kalm.
‘Dat is zo.’
‘Waarom vertel je dat niet?’
‘Het was zuiver toeval. We hadden niets afgesproken.’
‘Dat toeval heb je dan wel een handje geholpen.’
‘We hebben niets afgesproken! Maar als we elkaar bij toeval tegenkomen gaan we elkaar niet uit de weg.’
Victor las angst in Stella's ogen.
‘Er is niets aan de hand. Ik heb je gezegd dat ik niet bij je weg ga. Daar hou ik me aan.’
‘Waarom ben je dan naar Wenen gegaan? Je wist dat ze er was!’
‘Dat wist ik niet.’
‘Jullie zijn met elkaar naar bed geweest...’
‘Als dat al zo is gaat dat niemand anders iets aan.’
Ze had geen enkele make-up verzorgd. Ze had een jurk aan die ze allang had willen wegdoen. Maalde ze er niet meer om hoe hij haar zag?
‘Nita en ik zien elkaar niet meer. Ik weet haar nieuwe adres niet eens. Zelfs nu niet...’
‘Je wist dat ze in Wenen zou zijn.’
‘Dat wist ik niet!’
Had hij tranen in haar stem gehoord?
‘Het stond in de krant. Een paar weken terug. Ze kondigden reportages aan over toeristische attracties. Haar naam stond er ook bij. Wenen, cafés, musea... Als je het niet met haar samen zo hebt gearrangeerd dat jullie met z'n tweeën konden zijn dan heb je het zonder haar zo gedaan. Maar probeer me niet wijs te maken dat het toeval is geweest.’
Victor werd er wee van. Hij had het bericht inderdaad gezien... Hij moest het, met zijn verlangen, hebben verdrongen.
Pas toen hij zich weer beheerste, zei hij met een wat verstikte stem: ‘Misschien ben ik inderdaad niet toevallig naar Wenen ge- | |
| |
gaan. Hoe het zij, het is onbewust gebeurd. Ik heb het niet willen weten.’
Stella snoof verachtelijk. Hij hoorde geen enkele traan meer.
‘Heb je liever dat ik smoesjes verzin?’ probeerde Victor nog. ‘Het anders voorstel dan het is...’
Hij vroeg zich af of er nog wel goede wil in haar was.
‘Ik wil dit huwelijk tot een goed einde brengen. Ik doe er werkelijk mijn best voor. Maar...’
Hij zweeg. Hij had willen zeggen: ‘...je moet niet te veel van ons gaan vragen.’
Ons.
Stella, die hem argwanend gadesloeg, zei koel: ‘Ik ook. Ik wil ook dat we bij elkaar blijven. Maar wat bedoel je met dat... tot een goed einde brengen?’
Victor reageerde traag.
‘Het einde, het natuurlijke einde, van alle huwelijken. Dat bedoel ik... Tot een van beiden dood gaat.’
Hij was intens moe opeens.
Midden in de nacht werd hij dromend wakker.
‘Ik probeer haar te begrijpen.’
‘Ze wil niet worden begrepen.’
Hij hoorde de stem van Kokoschka's man in het bruine pak - nu pas vielen hem diens waterige ogen weer in. Of was hij het zelf?
‘Niemand heeft ooit genoeg geduld met haar gehad.’
‘Jij wel. Te veel...,’ zei Nita.
Droom van een droom.
‘Als ze bij jou niets dan narigheid en ergernis meemaakt, waarom zoekt ze haar geluk dan niet eens ergens anders?’
Ineens drong het tot Victor door waarvan hij wakker werd. Stella lag, met haar rug naar hem toe, zachtjes te huilen.
‘Ze heeft er de moed niet toe, ze kan het niet aan,’ zei hij nog.
Hij kwam voorzichtig, scherp luisterend overeind.
‘Is er wat?’ fluisterde hij.
| |
| |
‘Ik ben zo verkouden,’ liet Stella weten.
Ze snifde, pakte een zakdoek en snoot krachtig haar neus leeg.
‘Ik dacht dat je huilde.’
Ze lagen een poos stil en roerloos.
‘Ik zal proberen het je uit te leggen,’ begon Victor.
Stella draaide zich om.
‘Ik heb liever niet dat je het me uitlegt. Ik heb liever dat je me in je armen neemt.’
Voor de neiging het bed uit te stappen het won van zijn verlangen dat zij tevreden met elkaar zouden zijn, viel Victor in dat hij weer eens een week alleen in Parijs zou willen zijn.
Daar zou hij een beter arrangement kunnen bedenken voor wat er in het volgende bedrijf stond te gebeuren.
|
|