Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2 (1885-1886)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2
Afbeelding van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (60.12 MB)

Scans (1363.93 MB)

ebook (52.94 MB)

XML (2.92 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2

(1885-1886)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Anecdoten uit de dierenwereld.



illustratie
GEZICHTEN IN HET NIEUWE RIJKS-MUSEUM TE AMSTERDAM.
Portret van den bouwmeester Cuypers.
Voorzaal. Rembrandtszaal.
Eerezaal. Regentenkamer.
Trap. Binnenplaats der afgietsels.


trouw der vogels voor hunne jongen. - Aan de standplaatsen van den Noorder-spoorweg te Parijs bemerkte niet vóór eenige jaren, in een waggon van derde klasse, die in langen tijd niet gebruik was, een nestje van een roodstaartje, waarin vijf eieren lagen. Denzelfden dag maakte die waggon deel uit van eenen goederentrein, welke een afstand van 50 K.M. aflegde, daarop zes en dertig uren aan de statie bleef staan en na eenige omwegen aan het punt van uitgaan terugkwam.

De waggon was dus vier dagen en vier nachten onder weg geweest, en gedurende dien tijd was het nest niet verlaten, althans niet door de moeder, want bij de terugkomst vond men in plaats van vijf eieren vijf jonge vogeltjes.

De statieoverte, door dat bewijs van gehechtheid getroften, gaf bevel dat men den waggon op eene veilige plaats zou brengen; van tijd tot tijd bracht hij het nestje een bezoek en zag met genoegen dat de ouden hunne jongen voedsel brachten. Na drie dagen vlogen er drie jonge vogels uit en na vijf dagen de overige.

De conducteur van den trein, welke met die bijzonderheden onbekend was geweest, had zich wel verwonderd dat hij aan elk statie uit een der wagens een roodstaartje had zien vliegen en weer terugkomen. De groote snelheid, het gedruisch van den trein hadden het vogeltje niet verschrikt en het moederlijk instinkt had het diertje alles doen trotseeren. Hare jongen hadden warmte, beschutting en voedsel noodig, de moeder der verschafte het hun, zonder zich door eenige hindernis te laten weerhouden.

 

***

 

Wij kunnen niet nalaten bij dat voorbeeld er nog een te voegen, dat ons door den Hr. Sam. Henri Berthaud is medegedeeld.

In het begin van Mei zag iemand, die de groenmarkt te Parijs bezocht, met verwondering een roodborstje, dat rustig onder het ijzeren dak heen en weer vloog. Zonder in het minst vervaard te worden door de beweging en het gedruisch om zich heen, doorzocht het vogeltje den afval der groenten. Het liet zich in het minst niet verschrikken door de tegenwoordigheid van den nieuwsgierige, terwijl het zich juist trachtte meester te maken van een dier groote rupsen, welke men veel in de kool vindt, en die een wanhopigen weerstand bood, zich in allerlei bochten kronkelde en zich in eenen hoop bladeren liet vallen. Eindelijk greep de kleine jager zijne prooi, vloog er mede naar den groentenwagen, die een honderd schreden verder stond, en streek op een mandje met stroo neder, waaruit zich het gepiep van jonge vogels liet hooren. Men zou zijne oogen niet geloofd hebben! Op den bodem van de mand was een nestje, waarop een aardig wijfje zoo rustig zat te broeden als in een bosch.

De persoon, die dat tooneel bijwoonde, was ten hoogste verwonderd en vroeg aan eene vrouw van omstreeks dertig jaren, die op den boom van den wagen zat te breien en de eigenares scheen te zijn, hoe zij die vogels zoo mak had gekregen.

Wel, antwoordde de vrouw, glimlachend haar breiwerk ter zijde leggende, zij zijn van zelf gekomen. Dat is twee jaar geleden. Op een morgen, dat mijn man zijn wagen laadde met groenten, die naar de stad gebracht moesten worden, zag hij in die mand beide vogels bezig met het bouwen van een nestje, en gevoelde den moed niet ze te storen. En bovendien wilde hij welen, wat er van komen zou als de wagen op weg ging naar Parijs: want, ziet u, niet alleen dat mijn man veel van dieren houdt en het geringste zelfs geen leed zou doen, maar hij is nieuwsgierig ook en ik weet niet, wat hij al in onzen tuin opmerkt. Hij belaadde dus den wagen, en maakte de mand met het nestje op de plaats, waar zij nog staat, met eene touw vast. Fidéle, onze groote hond, die zich daar in de zon koestert, sprong als naar gewoonte op het stroo, waarmede wij de groenten bedekken en daarop gingen wij op weg. Het was nog nauwelijks dag en mijn man en ik sliepen spoedig in, want ons paard Cocotte

[pagina 318]
[p. 318]

weet even goed als wij den weg, dien het tweemaal daags aflegt, het goede beest! en bovendien met Fidéle bij ons hebben wij geene dieven te vreezen! Gij ziet hoe gespierd hij is; met twee beten zou hij ieder onschadelijk maken, die zijne meesters zou trachten te bestelen en zich ten koste hunner groenten verrijken. Overigens is hij zoo mak als een lam, en laat met zich sollen door de kinderen, die den geheelen dag met hem spelen; engeltjes van kinderen, het oudste wordt zes jaar. Aan de groenmarkt gekomen staat Cocotte stil, wij worden wakker en springen van den vagen; Fidéle deed hetzelfde springen van den vagen; tusschen de wielen liggen. Eerst bij het afladen onzer groenten, kwamen ons de vogels weer in de gedachte. Het voltooide nest was leeg, Die arme dieren! zei mijn man, het is verkeerd geweest, dit wij de mand hebben medegenomen. Ik had ze uit den wagen moeten nemen en in de heg moeten plaatsen.

Terwijl hij dat zeide, zagen wij tot onze groote verbazing beide vogels met strootjes en veertjes in hun bek naar den wagen toevliegen; zij begonnen weer aan hun nestje te bouwen en legden er de laatste hand aan, alsof zij in het vrije veld waren. Tegen tien ure, toen wij weer vertrokken, legden zij den weg weder met ons af, nu eens in hun nest, dan eens van den eenen boom op den anderen vliegende, dan weder hun voedsel zoekende op den weg. Het was aardig ze soms midden onder eenige menigte musschen te zien, wier bijzijn hen niet bevreesd maakte en wien zij dikwijls de beste haverkorreltjes en wormpjes uit den bek rukten. Als zij vermoeid naar het nest terugkwamen ging het wijfje er in liggen, terwijl het mannetje op den rand van de mand kwam zitten om vroolijk zijne mooiste deuntjes te zingen. Want ik weet niet, of het u bekend is, mijnheer, maar een roodborstje zingt omtrent even mooi als een nachtegaal, en ik verzeker u, men moet er veel verstand van hebben om ze te onderscheiden.

Zoo werden beide vogels gewoon dagelijks met ons naar Parijs te gaan en vervolgens naar onzen tuin terug te keeren. Het wijfje zat nog niet lang in den nest of zij legde vier aardige eitjes, waarop zij ging zitten broeden, terwijl het mannetje overal vliegjes en rupsjes zocht, die zij op zulk eene aardige wijze aannam en waarbij zij haar kopje zoo bevallig bewoog dat het ons een plezier was er naar te kijken. Fidéle scheen het even aardig te vinden als wij, want altijd ging hij met zijn neus dicht bij de mand op het stroo liggen: nooit waren de vogeltjes bang voor hem. Het mannetje ving zelfs de vliegen van den rug of de ooren van den hond.

Uit de vier eitjes kwamen op zekeren morgen vier jongen te voorschijn, en zij schikten zich, even als de ouden, zeer goed in het stooten van den wagen, althans zij groeiden voorspoedig; nooit heb ik mooier vogeltjes gezien dan die diertjes met hunne gele bekjes en hunne met wit dons bedekte lichaampjes; zij schreeuwden altijd van den honger; zij waren niet te verzadigen. Mijn man heeft geteld dat zij met de moeder vijf à zes honderd rupsen per dag opeten; de vader moest ze maar vinden en ze thuis brengen, anders was het een geschreeuw zonder eind. De brave vogel was een voorbeeldig man en vader. Dikwijls kwam hij hijgende en uitgeput van vermoeinis bij zijn nest zitten; maar dan werd er weer om eten geschreeuwd en moest hij er met matten vleugel weer op uit om wat te zoeken. Tegen het laatst van September begonnen de jongen te vliegen en eens op een morgen vonden wij het nest geheel ledig. Zij waren zeker naar een land vertrokken waar nog insekten te vinden waren.

Het volgende jaar in de maand April, zeide mijn man: ‘Ik geloof dat de tijd daar is, dat onze roodborstjes terug zullen komen. Mij dunkt, wij moesten de mand weer op den wagen zetten.’ Hij deed het, en wij hadden het nest zoo goed bewaard, dat er geen veertje, geen strootje aan ontbrak.

Zonneschijn en warmte lieten zich dat jaar lang wachten. Pas in de eerste dagen van Mei hield de koude op en zag men voor het eerst weer mugjes en rupsen. Op een morgen hoorden wij bij het opgaan der zon een vogel zingen, en wij herkenden de stem van onzen vriend het roodborstje. Hij was het, met zijn wijfje. Zij hadden zich weer in hun nestje begeven op den wagen, die onder een afdak stond.

Dit jaar was het weer dezelfde historie als het vorige jaar; alleen werden wij nog betere vrienden met elkaar dan wij waren. Beide vogels nemen niet alleen mugjes uit onze handen, maar ook uit die onzer kinderen aan, die niet nalaten ze 's morgens en 's avonds daarvan te voorzien. Nu moet ik u toch nig jegens ons zijn zich heel anders tegen andere vogels gedragen. Zij dulden geenen enkelen in de heggen of boomen van onzen tuin, met hunne bekjes randen zij elken nieuw gekomene aan, totdat die het terrein verlaat. Musschen en andere roodborstjes door de stilte van ons huis gelokt, zijn gedwongen eene andere woonplaats te kiezen. ‘Drommels,’ zeide zij, als tot besluit, ‘wanneer men wezenlijk lief heeft, is men ook jaloersch! en ik ken verscheidene mannen en nog meer vrouwen,’ voegde zij er lachende bij, ‘die hetzelfde zouden doen als onze vogels. Maar daar komt mijn man aan, wij moeten vertrekken!’

Inderdaad, de groenboer spande in en klom op den wagen, terwijl zijne vrouw en zijn hond naast hem gingen zitten; het roodborstje zag de toebereidselen om te vertrekken, en plaatste zich op den rand van de mand; daarop verwijderden zich man, vrouw, hond en vogels.

Wil men 's morgens vroeg opstaan, voegt de Hr. Berthaud er bij, dan kan men met zijne eigen oogen het verschijnsel zien, dat ik u verhaald heb, en waarvan ieder op de groenmarkt de waarheid zal bevestigen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken