Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Noord en Zuid. Jaargang 7 (1884)

Informatie terzijde

Titelpagina van Noord en Zuid. Jaargang 7
Afbeelding van Noord en Zuid. Jaargang 7Toon afbeelding van titelpagina van Noord en Zuid. Jaargang 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.10 MB)

Scans (83.60 MB)

ebook (3.31 MB)

XML (1.62 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Noord en Zuid. Jaargang 7

(1884)– [tijdschrift] Noord en Zuid–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 1]
[p. 1]

[Bijbladen]

Bijblad behoorende bij No. 3 van den Zevenden Jaargang van Noord en Zuid.

Vragen en Opgaven, waarvan de beantwoording en uitwerking wordt ingewacht voor den 1en Juli aan het adres van de Redactie 83 P.C. Hooftstraat Amsterdam.

N.B. De namen der inzenders worden in No. 4 bekend gemaakt, tenzij men dit anders verlange. De beste stukken worden geplaatst.

Men gelieve het papier aan eene zijde te beschrijven.

 

I.

 

In proza over te brengen en van aanteekeningen te voorzien: De slag bij Nieuwpoort reg. 1-21 van da Costa (bij Honig en Vos, Van Eigen bodem, Slotbundel bl. 251).

 

II.

 

Schema voor een opstel, (bestemd om door leerlingen der hoogste klasse te worden uitgewerkt), over Wintervermaken.

 

III.

 

Worden afleidingen van causatieven ook causatieven genoemd?

 

IV.

 

Hoe kan de beteekenis verraden in de volgende regels van Da Costa: ‘sprak niet wat anders nog op dat gelaat, dat neen, geen kroost van Ismaël verraadt, maar stamverwant’ verklaard worden met het oog op de oorspronkelijke beteekenis van ‘ver’ en ‘raden’?

[pagina 2]
[p. 2]

V.

 

Da Costa schrijft:

‘Een koorts van schaamte verwt mijn wangen, de krachten weigren zich mijn stem,

Wanneer ik meld in rouwgezangen mijn uitgang uit Jerusalem!’

 

Is 't geoorloofd ‘zich weigren’ te gebruiken, met ‘zich’ als voorwerp in den 4den naamval?

 

VI.

 

Hoe verklaart men:

 
‘Hier voert de neergedaelde God
 
De trotsche wereld om met spot
 
In zijn triomf, ten smaed der hoven:’?

(1o. Rei van Edelinghen uit Gijsbreght van Aemstel van Vondel.)

 

VII.

 

Hoe verklaart men:

 
‘Dat hebtghe recht gevat: ick wensch geen schooner stof
 
Noch zaet tot muitery, om burgerij en hof
 
Te schennen tegens een, en scharen tegen scharen:’

(Apollion. Lucifer van Vondel. bl. 38 uitgave Panthéon).

 

VIII.

 

Hoe verklaart men:

 
‘En wat den dagh beschreit, in 's moeders bangen schoot,
 
Gevallen in den muil der onvermijdbre Doot,’

(Gabriël. Lucifer van Vondel. bl. 82 uitgave Panthéon. 3de bedrijf).

VB.

 

IX.

 

Zinsontleding van:

a.Hoe meer hij heeft, hoe meer hij hebben wil.
b.Wiens brood men eet, diens woord men spreekt.

 

X.

 
En in des vreemdelings land gevangen
 
Vergt gij zijn overmoed nog zangen,
 
Een lied der feestvreugd van voorheen?

Da Costa, Bij de rivieren van Babel.

Verklaring van den 2den regel.

[pagina 3]
[p. 3]

XI.

 

Te beantwoorden: de volgende vragen:

 
a. Des drijvers geweldige roede
 
Jaagt rustloos ons voort op ons pad:
 
Wij loopen en worden wel moede,
 
Wij wandlen en worden wel mat,
 
De hitte des daags drukt ons neder
 
En donker daalt menige nacht,
 
Wij gaan - en wij komen niet weder,
 
Waar 't luchtje zoo mild was en zacht.
1.Tot welke woordsoort behoort rusteloos (reg. 2)?
2.Tot welke woordsoort behoort donker (reg. 6)?
3.Geef het verkleinwoord van pad op.
4.Wat verschil is er tusschen rusteloos en onrustig?
5.Welke waarde heeft de verkleiningsuitgang bij 't woord luchtje?
 
b. Eigen dak en eigen haard,
 
Weet gij, wie die krijgt mijn vriend?
 
Die van 't vijfje, dat hij wint,
 
Steeds een stuivertje bespaart. -
 
'k Heb er rijker nooit geweten,
 
Dan die uit zijn eigen zak
 
Ieder sparre van zijn dak,
 
Ieder haardturf zijn mocht heeten,
 
En tevreden kon vergeten,
 
Wat hem mooglijk nog ontbrak.
1.Ontleed reg. 3 en 4.
2.Geef de woordontleding van gij (reg. 2).
3.Is er (reg. 5) bijw. of voornaamwoord?
4.Heeft het werkwoord (reg. 5 ook een lijd. voorw.?
5.Wat is zijn voor een woord (reg. 8)?
 
c. De molenkar kwam Arnhem in,
 
Doch bracht er thans geen graan:
 
‘Leev' Gelder!’ bromt de man bij 't paard,
 
En spoedt zijn vracht te ontlaän.
 
Wat sleepte, in 't witte doek verstopt,
 
De kroesbol naar de stad?
 
Ruw volk, dat, zweetend neergehurkt,
 
Elk tot zijn Heilig bad.
1.Wat soort van woord is er (reg. 2)?
2.Waarbij behoort de bep. in 't witte doek verstopt?
3.‘Het doek’ staat er: is doek niet manlijk?
4.In welken naamval staat ruw volk?
5.Is het woord elk (reg 8) wel juist gebruikt?
[pagina 4]
[p. 4]
 
d. Bewaar het lang, besteê het wel:
 
Een goed gebruik is Gods bevel,
 
Laat u dat voorschrift leiden,
 
Hou, u ten nut en hem ten dank,
 
De tandjes rein en 't zieltje blank,
 
Zoo knagen geen van beiden.
1.Wat is het onderwerp in den 2den regel?
Licht uwe meening toe.
2.Ontleed den derden regel.
3.Voor u ten nut zou men kunnen schrijven, zonder de beteekenis merkbaar te wijzigen, tot uw nut; voor hem ten dank ook tot zijn dank?
4.Waarbij behooren de woorden rein en blank?
5.Beiden met n; is dat overeenkomstig den regel der spraakleer daaromtrent?
 
e. Gij eischt een zang, getrouwe kring,
 
Die, aan mijn haard gezeten,
 
De vrijheid met een landman deelt,
 
De steezorg wilt vergeten.
 
Hoort toe! - Hier aan dit vredig oord,
 
In deze zelfde muren,
 
Zag woester eeuw Lenora's jeugd
 
Te fel een storm verduren.
1.Van waar de t achter wilt (reg. 4)?
2.Wàt is het onderwerp en wat het voorwerp van verduren?
3.Tot welke soort van woorden behooren te en fel (reg. 8)?
4.Wat opmerking maakt ge omtrent de verbuiging der bijv. nw. bij beschouwing van het woord woester?
5.Geef de weggelaten buigingsuitgangen op.

 

XII.

 

Wat is aan te merken op de volgende zinnen:

a.De bodem, waarop gestreden wordt, is van lieverlede in een poel van jammer en ellend veranderd.
b.Hoop en vrees houden onze werkzaamheid in de noodige spanning.
c.Orde roept eerbied in 't leven.
d.Wie zich aangordt tot den strijd, roeme niet, alsof hij zich ontgordde.
e.De onderwijzer is op vele plaatsen een speelbal der maatschappij.
f.Ontelbare lijken strekken zich op den ijskouden grond uit.
g.De orde gaat steeds met schoone hoedanigheden gepaard.

Ic.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken