Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Van Nyeuvont, Loosheit ende Practike: hoe sij vrou Lortse verheffen (1910)

Informatie terzijde

Titelpagina van Van Nyeuvont, Loosheit ende Practike: hoe sij vrou Lortse verheffen
Afbeelding van Van Nyeuvont, Loosheit ende Practike: hoe sij vrou Lortse verheffenToon afbeelding van titelpagina van Van Nyeuvont, Loosheit ende Practike: hoe sij vrou Lortse verheffen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.42 MB)

Scans (4.30 MB)

Scans (6.82 MB)

XML (0.30 MB)

tekstbestand






Editeur

Elisabeth Neurdenburg



Genre

drama

Subgenre

proefschrift
sinnespel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Van Nyeuvont, Loosheit ende Practike: hoe sij vrou Lortse verheffen

(1910)–Anoniem Nyeuvont, Loosheit ende Practike: hoe sij Vrou Lortse verheffen, Van–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 123]
[p. 123]

Woordenlijst

A verwijst naar de aanteekeningen. Ter wille van de regelmatige volgorde is in de spelling zoo veel mogelijk eenheid gebracht; zoo wordt steeds g gebruikt, niet gh; verder c (= k) behalve natuurlijk voor e en i, waar steeds k staat; voorts sch, niet sc. Evenzoo wordt in open lettergreep steeds ij gebruikt, terwijl in tweeklanken als uy de y behouden is.

abel 35 (comp. abelder), handig, bekwaam.
absolucie 284, 439, vergeving van zonden door den priester bij de biecht.
absolutum 440 A.
absolvat 289 A.
abuseren 34, in verwarring brengen, bedriegen.
achter dat 339, nadat (Mnl. Wdb. I 19), wanneer.
achterstelle 570, achterstallige schuld; achterstel nog in Vlaanderen bekend (Ned. Wdb.).
aenbeden 485, aanbidden (Mnl. Wdb.).
aenveerden 49, 154, 310, 528, zie gilde.
aerde (op daerde) 47 A, 385.
aessack 126 A.
afgaen c. dat. 430, ontrouw worden, afvallen, verloochenen.
aflaet, kwijtschelding door de kerkelijke overheid van tijdelijke straffen der zondaren, die na de vergeving der zonden nog uitgeboet moeten worden; hetzelfde beteekent indulgencie. Verg. penitencie. Zie Kiliaan: ‘aflaet des Paus, indulgentiae pontificae’; verg. ook Ned. Wdb. i.v., 2.
accoert, tonsen accoerde trecken 48, tot onze partij overhalen, voor ons winnen. Verg. Mnl. Wdb.: enen aen sijn accort trecken.
al 273, 582, voor als in den zin van alsof (Ned. Wdb. II 88).
alle wege 312, in alle wegen 77, steeds.
als nu ten stonden 190, 504, nu, op het oogenblik; versterking van nu.
alte 19, 579, zeer.
altemet 114, 398, achtereenvolgens, allengs; 398 somtijds, nu en dan.
arch 464, boosheid.
[pagina 124]
[p. 124]
armen yacke 295 A.
avijs 501, meening.
baenroots 68, edele, die het recht had onder zijn banier zijn welgeboren mannen ten oorlog te voeren. In Brab. en Vl.; elders baanderheer (Ned. Wdb.).
bac(h)oven 169, spottend voor: groote mond; verg. Ned. Wdb. IV 270, alwaar dezelfde beeldspraak: wijdgapende mond als een oven; hier bovendien nog woordspeling tusschen backe, kinnebak en bakken; verg. bakhuis.
bacpanne, vuyl - 176, scheldnaam voor een (oude) vrouw. Zie Ned. Wdb. II 895: een ou Backpan (Ogier); een zelfde woordspeling waarschijnlijk als bij bacoven.
bane, ter banen comen 132, zich (in het openbaar) vertoonen, zich komen aanbieden (Ned. Wdb. II 810).
bancxken 415 A.
baren 143, toonen; den last - 95, de opdracht bekend maken.
bederven 412, 595, intrans., verloren gaan, geruïneerd worden, te gronde gaan; 247 (zie 245 A) trans., bederven, verknoeien?
bedieden 354, vertellen.
bedriechte 212, 421, bedrog, bedriegerij; mv.: listen en lagen (Mnl. Wdb.).
bedrijven 261, zich bezighouden met; hd. betreiben (Ned. Wdb. II 1229).
bedroeven 136, 170, 277, God bedroef...., als verwensching, ongelukkig maken, verderven; verg. Reinaert I 853: God.... moeste verdrouven, en bedroefd, ellendig.
begrijpen 318, voornemend zijn.
beguten 38, voor den gek houden. Verg. Mariken van Nieumeghen (ed. Leendertsz), 348; Trou moet blijcken: Schuyfman, 267; A. Bijns in Leuv. Bijdr. IV 313.
becleeden 110, inkleeden, een schoonen schijn aan iets geven.
bequaem 217, aangenaam.
beleeden (hem -) 552, zich gedragen.
belof 565, belofte.
beroyen 584 A.
berren 486, branden.
beschamer sijn 218 A, beschamen.
beseffinge 372, besef, begrip; die - vaen, begrijpen.
beslaen in een casse 81 A.
besoeng(ny)e 202 (fr. besogne), werk, bezigheid.
besondich 425. zondig; verg. bedroevich (Mnl. Wdb.).
[pagina 125]
[p. 125]
best, na mijn beste 480; in Zuid-Nederland nog: naar mijn best: naar mijn beste weten.
bestaen 19, ondernemen.
bestellen 501, regelen, ten uitvoer brengen.
besueren 434, bedriegen (Kil.); zie 66 A.
beswaren 418, belasten; hier blijkbaar: verpanden; zie Ned. Wdb. i.v., A 10 en verg. mnl. becommeren.
betoogere sijn 366, (met woorden) aantoonen, uitleggen; zie 218 A.
bevest 594, van bevesten, bevestigen, versterken.
biechten (hem -) 211, biechten.
bier van beroyen 584 A.
bijnaes 595, bijna (Ned. Wdb. II 2628).
bijstier 518, bijster, berooid, arm; zie Ned. Wdb. II 2645.
binnen, te - sijn 207, weten.
blaemte, blame 204, 609 A, schande, smet.
blicken 268, blinken, schitteren.
Boevynns (l. Boevynes 53 A).
bonetken 125 A, 274.
borstlapken 337 A.
broot, om - loopen 296, om - gaan, bedelen (Ned. Wdb. III 1539); verg. ‘Dese en loopt niet after straten.... om broot’ (Minnenloep II 55).
bucht 407, geld; zie Ned. Wdb. III 22.
certeyn 157, 319, 546, 584, zeker, voorwaar.
daer af 41, daar van, daar in.
damiseele 264, vr. van ofr. damisel, adellijken titel, het meest met ons jonkheer overeenkomend (Mnl. Wdb.); hier ironisch, met vuil verbonden.
danck, tegen uwen - 442, tegen uw zin.
danckelijc nemen 605, in dank aannemen.
dans 247 A.
dees 551, 557, de tegenwoordige; verg. Mnl. Wdb. i.v. dese, voor: de nu regeerende enz., bijv.: Dese Heinric.
degelijc 111, naar behooren, flink.
derf 73, van dorven, behoeven.
dienen 104, nuttig zijn, baten.
dies 364, 384, 387, daarom, daardoor, waarom, waardoor.
doch 50, 454, toch, inderdaad.
doeget 279, doet het, 3e pers. enk.; zie de Inl., blz. 57.
[pagina 126]
[p. 126]
domsdach 561, oordeelsdag, het laatste oordeel.
dooch 180, praes. van dogen, deugen.
door 462, door middel van; 606, ter wille van.
doorsneden 331 A.
dralen 340 A.
druylken 279 A.
drulleken 541, zie 279 A.
duysentich 434, duizend.
duvel 360, waarschijnlijk een vloek; verg. Mar. v. Nyeumeghen, 64.
eer 9, 17, 113, 441 (voorz.), - lange jaren, - lanc: vóór (dat die termijn voorbij is).
eerlijc 24, eervol, aanzienlijk, voornaam.
eerste (int -) 129; int leste, ten slotte.
ende 586, in een vóórzin, nagenoeg denzelfden dienst doende als mnl. wanneer.
eng 122, angstvallig, nauwgezet.
engien 44, vernuft, verstand.
enprye 202, verkeerdelijk aaneen gedrukt voor: (je vous) en prie, gelijk nog in 't Nfr.
faelge 122 A
faetse 469, kaakslag (De Bo).
faute 146, gebrek, gemis; bi fauten, door gemis, uit gebrek.
figuere 483, beeld, afbeelding.
fijn 575, slotsom, hoofdzaak; die rechte -, de ware toedracht; ten fijne 419, ten slotte; 340?
financyer 350, woekeraar; verg. Everaert III 69, mhd. finanzer en A. Bijns, gloss. i.v. Zie Mnl. Wdb. i.v. financie.
flortsa 374 A.
fray 514, levenslustig, flink.
frayart 124, 416, = moyaert, met pejoratieven uitgang -aert van fray gevormd: dartel jongmensch; Kiliaan: fat, pronker. Zie Mnl. Wdb. i.v. fray.
frisch 138, 241, frisschelijc 258, flink, van een goed uiterlijk, hier bijna = fray, moy.
frustrum 291 A.
futselboec 384 A.
gading 343, wat gaadt, behaagt, in het bizonder een koopwaar, waarnaar vraag is, die gewild of gezocht is (Ned. Wdb.).
gadre, al teenen - 242, geheel en al, ten volle.
[pagina 127]
[p. 127]
gayken 515, wijfje, schertsend gebruikt.
ganc, volgen op den - 114 A.
gans, bi - bloed 456, verbastering van den 2den nv. van god; bi - coe 562 A.
garen 179, quaet - spinnen, oneerlijk handelen (Ned. Wdb. IV 291).
gebont 583 A, in bont gekleed.
gebreken 146, ontbreken, hier: onbevredigd blijven.
gebringen 533, brengen.
gedenckenesse 482, gedachtenis.
Geerken 322 A.
gefrontst 303 A, gevouwen, geplooid, gerimpeld.
gehuldich 558, gehoorzaam, onderdanig.
gekeeren 179, beletten.
geclancxken 416, klank, geluid.
gecrijgen 315 A, 345, krijgen, in handen krijgen.
geloven, 344, 532, 589, beloven.
gemeente 256, het volk, in tegenstelling gewoonlijk tot adel en geestelijkheid (Ned. Wdb.).
genade, ter genaden comen 200, zich onderwerpen, iemand huldigen.
genaem 187, welgevallig, aangenaam.
genoegen 500, aanstaan, voldoen.
gent 515, schoon, bevallig, lief.
ge(h)ouwen 140, zie houden.
gepast sijn met (iemand) 96, van iemand gediend zijn.
geringt 583 A, van ringen voorzien, ringen dragend.
geschien 461, als passivum van maken gebruikt; zie Ned. Wdb. IV 1722.
gesel 124, 514, jonge man; geselleken, makker, makkertje, verg. Antw. Liedb. XLIV en LI; ook: jolige klant.
gesparen 489, sparen, behoeden, beschermen.
gestrijpt 331 A.
getommeert 105 A.
gevaer 151 A.
gewaerlijc 205, waarachtig, naar waarheid.
geweerdigen (hem -) 28, zich verwaardigen, de goedheid hebben; verg. lat. dignari (Ned. Wdb.).
[pagina 128]
[p. 128]
gewone, der eren - 238, mnl. eersaem, deugdzaam (Mnl. Wdb. II 1926).
gieten 464, vol archs gegoten, zooveel als: zeer boosaardig, slecht.
gijse 304, wijze, gewoonte.
gilde 78, geestelijke broederschap (Ned. Wdb. IV 2350); - 154, 528, lidmaatschap van het gilde.
gildeboeck 572; zie de Inl., blz. 39.
gordel 336, 361 A.
granfeyn? 441 A.
gronderen 106, in rederijkerstaal: iets (wel) bedenken (Ned. Wdb. V 978).
gruyt 210 A.
guten - 268, 334, spotten.
hach hach hay 13 A, 58, 196, 518.
hackelinge 181, verwarring, warboel. In Zuid-Nederland nog deze beteekenis in hakkelgaren (Ned. Wdb. V 1555).
halen 462 A, trekken.
handelinge 17 A; 175, leefwijze, handel en wandel (Ned. Wdb. V 1918).
Hanneken 322 A.
hant 14 A, 151 A, 230 A; voor handen hebben 46, 55, vóór den boeg, voor de borst hebben (Ned. Wdb. V 1847); die hant boven dwatre crijghen 14, uit het gevaar, uit de moeilijkheid geraken (Ned. Wdb. V 1767).
hantieren, melodye - 413, vreugde bedrijven; zie melodye en verg. Ned. Wdb. V 2121.
Hardt van Waerseggen, die moeilijk de waarheid zegt; verg. hard van hoofd; zie de Inl., blz. 19.
heel 531, in allen deele, ten volle, in elk opzicht.
heelden 57, helden (mnl. helet, heelt).
hemele, (onder den -) 171; verg. 47 A.
hiel 462 A.
hodt dat 468, de uitspraak (ou < ò) afbeeldende schrijfwijze; zie houden.
hooftdoeck 335 A.
houden, ho(u)dt dat 468 A; houden 375, onthouden; ge(h)ouwen sijn in 140, door verplichting aan iemand verbonden zijn.
huylkens 280 A, voor: uilkens.
ie, ye 263, ooit.
[pagina 129]
[p. 129]
indulgencie 193, zie aflaet.
ja, passim, versterkings- of bevestigingspartikel; doet ook wel als louter uitroep dienst.
jaer, een goet - 269 A.
jacke, niet een - 401 A.
jancken 281 A.
jonst 26, 285, gunst, gunstige gezindheid, genegenheid.
juper 214 A.
cabbas, tcabbas slaen 226, eig.: den stempel op de munt slaan, geld maken, dan: middelen weten om geld te verdienen (op wederrechtelijke wijze); zie Mnl. Wdb..
caelge 16 A, 87, 121.
cacabus 234 A, 289 A.
Calle 321 A.
camelot 336 A.
cameriere (venus-) 134 A, 281, 407.
casse 81 A enz.
cassenaer 86 A enz.
ke 300, uit Christus gevormde bastaardvloek (Mnl. Wdb.).
keeren, hem - te 80, zich wenden tot iets om het te doen, zich tot iets zetten.
keerle 418 A.
kemele 170, kameel, als scheldwoord gebruikt.
ketsmerie 146 A.
kir (kyr) 218, van gr. lat. kyrie (d.i. o Heer) gevormde bastaardvloek (Mnl. Wdb.).
claer 185, zuiver, vlekkeloos; hem - maken, zich zuiveren (Mnl. Wdb. III 1460); claer 90, 548, claerlijc 188, duidelijk.
clap 244, geklap, gebabbel; claps, gen. afh. van min, minder.
Cleyn Vreese, zie de Inl., blz. 19.
clerckelijc 50, geleerd.
cleven 46, beklijven, zijn beslag krijgen.
cluyte 209, klucht, grap; iets voor een - slaen, iets als een grap beschouwen.
clutum 440 A.
cnecht 325, 342, 541 A, knaap, jonge man, gezel.
coers, cuerse 418 A.
[pagina 130]
[p. 130]
comenschap 463, koopmanschap, koop (Mnl. Wdb. III 1848).
commocie 288, beroering, opschudding, oproer.
commuyn 240 enz., fr. commune, gemeente (verg. reg. 256), volk, de groote hoop; zie de Inl., blz. 20 vlg.
confoert 510, troost, hulp.
consent 521, toestemming, vergunning, misschien: verlof tot drukken? (verg. Mnl. Wdb.).
const 451, 471, kennis, kunde, wetenschap; verg.: die seven vrie consten (Mar. v. Nieumeghen, 228).
contrarie 460, het tegenovergestelde.
contrefeyten 246, 326, nadoen; verg. nnl. konterfeitsel.
coppecarnoelg(y)e 278 A.
cortelinge 61, sedert korten tijd, pas onlangs.
corts 192, spoedig.
cremasschele? 173 A.
crijgen, verl. deelw. cregen 535 A; crijgen 524, moeite doen, zie Everaert XIII.
Cristoffel 297 A.
croes 494 A, kan, beker van metaal of aardewerk.
culleken 542 A.
Quaet ende Waerseggen, Quaet ende Twaer, Quaet en Waer, naam voor een kwaadspreekster, klappei; zie de Inl., blz. 21 vlg.
quackelinge 180, beuzeling, nesterij.
quackernelleken 123 A.
quantken 543, snaak, guit, oolijkerd.
quijten (hem -) 553, zich gedragen (Mnl. Wdb.).
last 95, 229 A en zie baren.
laweyt 245 A.
legende 354, 367, 479, 598, hier: verhaal aangaande een heilige (Mnl. Wdb.).
lecken 115 A, likken.
lexta texta 393, een soort hocus-pocus, zooals luera suera en lortsa flortsa, waarschijnlijk van lectio en textus gevormd; zie 374 A.
licht, na reg. 156, kaars; verg. Mnl. Wdb. IV 469.
lijcentijkens 123, mv., blijkbaar een onregelmatige diminutiefvorm van licentiaet, benaming van een academischen gegradueerde.
Lijsbet 145. Lijsken 321A.
[pagina 131]
[p. 131]
lobben 270 A, 299, 301, 445.
Loosheyt, zie de Inl., blz. 18.
lortsa flortsa 374 A.
Lortse 66 A; zie verder de Inl., blz. 17 vlg.
lortsinge 172, afgeleid van lortsen, bedriegerij, knoeierij; zie 66 A.
loven 565, beloven.
luera suera 394, op dezelfde manier als lortsa flortssa (374 A) gevormd van de ww. lueren en sueren; zie ook 66 A.
lueren 375, 433, bedriegen, knoeien; zie 66 A.
lueringe 51, 173, 380, bedrog, knoeierij; zie 66 A.
maet 568, evenals vriend in den voc., vaak in zeer verzwakte opvatting, zooals hier, waar het woord tevens als rijmlap dienst doet.
manierlijc 195, welgemanierd, fatsoenlijk, zedig.
manneken 276, 542 A, liefkoozende benaming.
marote, passim, marotte 324, zotskolf, fr. marot(t)e, bijvorm van Marie; zie verder de Inl., blz. 44 vlgg.
masschien 544, oudere vorm van misschien.
mate 349, bnw., zelfst. gebruikt: arme, behoeftige.
meeren 447 vergrooten, vermeerderen.
Meest Elc, Meest Elckerlijc 528, zie de Inl., blz. 20.
meeste 451, grootste.
meester 41, 471, iemand die in een vak ervaren is.
melodye 217, liefelijk klinkende muziek of gezang; 413, vreugde, genot; zie hantieren.
merckelijc 374, 572, duidelijk.
mercken 357, gadeslaan, opmerken.
mesbaer 490, hoedt van - u; zie 100 A.
Middelburch, Middelborch 537 A, 593.
mids 524, om, ter oorzake van, om reden van (Ned. Wdb. i.v., 5); - dat 587, vermits, omdat.
mijte 271, een zeer kleine munt, 1/24 van een groot; drie, vier, ook wel twee mijten maakten samen een penning (Ned. Wdb.).
mingen 584, mengen, vermengen.
minken 164, verminderen, minder maken.
minlijc 23, vriendelijk, minzaam.
mogen 207, 265, 599, kunnen.
mogende 32, 36, 101 machtig.
[pagina 132]
[p. 132]
moy 138, sierlijk uitgedost (in bijna ongunstigen zin).
muylgat 136, scheldnaam voor: mond.
muyt, uter muyten springen 333 A.
nabesaet 120 A.
naect 518, berooid; - en bijstier, zie Ned. Wdb. II 2645.
narreeren 54, 523, verhalen.
neygen (hem -?) 437 A, buigen.
necker, 214, 224, 324, 454 A, benaming voor den duivel; oorspr.: soort watergeest.
nestel, 275 A, veter.
niet om ver- 515, niet te overtreffen in -; typische rederijkersomschrijving van een superlatief.
Nyethagen 403 A.
Nyeuvont, oorspr. een nieuw bedenksel, dan listig verzinsel. Zie de Inl., blz. 18.
nyewicheyt 261, iets nieuws, nieuwe mode, ook: nieuwigheid in afkeurenden zin. Verg. nieuwe vont, Nyeuvont en zie Everaert XXVII 83, 86 enz.
noch 11, toch, echter, nochtans (Mnl. Wdb. IV 2459); 364, zeker nog eenmaal.
noyt c. comp. 16, 555, geen zoo, een zinswending, die in de 16de eeuw veel voorkomt: noyt scoonder victorye e.a.; - so 58, duidt ook een hoogen graad aan; - des gelijcke 198.
nommen 233, noemen, spreken van, vermelden.
noode 256, van -, noodig; van cleynen -, zooveel als: onnoodig.
notabile 601 A, notabel, aanzienlijk, voornaam.
notoria 393, notoor, ‘evidens’ (Kil.), kennelijk, merkbaar.
oft neen 467, indien niet, in het tegenovergestelde geval.
omdat, na reg. 117, opdat.
omnia tot omnia 290, beteekent natuurlijk: geheel en al, tenvolle.
onderstéken 520, verschillende zaken ondereen mengen, dan: iets bekonkelen, bewerken; zie Ned. Wdb. X 1477.
onderwinden 92 A, ondernemen, zijn best doen.
ongedraelt 112, 540, zonder dralen.
ongefaelt 112, zonder falen; zie ongedraelt.
onproffijt 272, schade, nadeel; verg. Mar. v. Nyeumeghen, 676; Everaert X 250: te mijnder onbaten; zie Mnl. Wdb. i.v. onvrame.
[pagina 133]
[p. 133]
ontdoen 220, openen.
ontijdig 214, gemeen, laaghartig; verg Ned. Wdb. i.v., 3b.
ontpayt 3, ontevreden, misnoegd.
onttellen 143 A (ontellen), door valsch tellen iemand iets onthouden, in het getal te kort doen; zie Ned. Wdb. i.v.
oom 417 A.
op dat 107, indien.
openbaren 113, vertoonen.
opinioen 94, meening, plan, bedoeling.
opspoelen 139, opsieren, fraai maken; zie Ned. Wdb. II 2.
orboren 44, gebruiken.
orlof 487, na 489, 492, afscheid.
ow, ou 121, 123, 124, 136, 248, tusschenwerpsel: hei!
pachtenaer 350, pachter, zoowel van vast goed als van belastingen, tollen of andere opbrengsten (Mnl. Wdb. i.v.).
paltrock 303 A.
pantoffel 298 A, 302, 330.
pape 212, algemeene benaming van den wereldlijken geestelijke, den priester (Mnl. Wdb.).
penitencie 194, de aan een biechteling opgelegde boetedoening; - ontfaen de boetedoening aannemen, die door den priester na de absolutie wordt opgelegd, dus boetedoening opgelegd krijgen voor de zonden.
persevereren 294, in iets volharden, bij iets blijven.
Philibeert (Sinte -) 306 A.
pijne 157, moeite, inspanning.
pijnen 479, (hem -) 92 A, zich beijveren, zijn best doen.
pijper 247 A.
plage 302, 607, moeilijkheid, ramp.
plat 308, geheel en al, of: plat uitgestrekt, misschien ook slechts rijmlap; - 341, bij zeggen: zonder omwegen, duidelijk.
plegen 78, handelen, zich met iets bezighouden; doer ons -, zooveel als: door ons toedoen.
plomp 178, onkundig, dom.
plonder 411, allerlei benoodigdheden, have, plunje, boel, rommel.
pogen (hem -) 352, zich begeven naar.
poorter 69, 353, stedeling, burger.
porren 473, intrans., op weg gaan, ergens op uit gaan (Mnl. Wdb. VI 577).
[pagina 134]
[p. 134]
Pover 403 A.
Practijke, list, listige streek; zie de Inl., blz. 18 vlg.
practiseren 33, middelen of kunstgrepen bedenken of beramen.
prenten 522, na reg. 610, drukken.
prince 566 A.
promoveeren 478, bevorderen, vooruitbrengen, tot bloei brengen.
proper, properlijc 110, 336, 523, bizonder, keurig, netjes.
puer 52, 404, geheel en al, in alle opzichten.
punt 41, gebruikt als nnl. stuk, zaak.
ramp 215, 346, ongeval; in verwenschingen gebruikt, hier waarschijnlijk met bijgedachte aan ramp, kramp.
recht (van -) 429, naar recht en plicht, overeenkomstig hetgeen van iemand verlangd kan worden (Mnl. Wdb.), - gheven 592, gelijk geven.
recht, rechts 43, 103, 104, juist, precies.
reden, bi - 552, overeenkomstig de billijkheid, naar recht; hier waarschijnlijk een rijmlap.
reducie 440 A, naast reductie, van fr. reducion naast reduction; verg. Godefroy en zie Everaert XIX 97: inducie.
regieren 108, 233, beheeren, toezicht over iets hebben.
regiment 16, 222, bestuur, heerschappij; - crijghen; - hebben.
regneren 61, heerschen, regeeren.
reyse 149, keer, maal; in allen reysen, altijd.
rentier 560, 561, 563, hij die een rente of jaarlijksche opbrengst trekt, renteheffer; 69, 353, naar het schijnt: rentenier, als bepaalde stand.
rijsen 345, bedragen, beloopen, lanc -, lang duren; zie Mnl. Wdb. VI 1452, 1455.
robbeknol 271 A, 301.
roy 320 A, 442, 600.
rouwe 183, maect gheenen -; zie 100 A.
ruter, - van orlogen 351, krijgsknecht, blijkens de plaatsing naast ridders en schiltknechten; verg. Mnl. Wdb. VI 1723 vlg.
salven, die hant - 230 A.
sassem 170, 277, 497, walglijk, heel leelijk, of ook: ongemanierd; zie Mnl. Wdb. i.v.
schalck, 222 slecht, bedrieglijk.
schepen 317, inschepen, ghesceept sijn in...., verbonden; verg. Hooft, Geer. v. Velsen, 728.
[pagina 135]
[p. 135]
schijven 417, familiaar voor: geld.
schiltcnecht 351, een meestal ridderboortig jonkman, die nog geen ridder is en voor de wapenrusting en het paard van een ridder zorg draagt (Mnl. Wdb.).
schoffierlijc 197, hevig, eig. op schandelijke wijze; Gailliard: scoffierlike, violemment. Hier als bijw. v. graad, verg. ons: verschrikkelijk (lachen).
schoyen metten sacke 402, met den bedelzak loopen, bedelen.
schoon van beloven 532, mooie beloften doende, vol mooie beloften. Verg. Reinaert II 5855: scone bieden.
Schoontooch, A vóór reg. 131.
sege 311, triomf, zegepraal, ook: voorspoed (Mnl. Wdb.).
seck, 496, 540, zeg, of: zeg ik; zie Tijdschrift XII 289-308.
selden bedijens 599; zie 403 A.
sermoen 71, preek, prediking in de kerk.
slaen 209, zie cluyte.
slecht 605, eenvoudig; - 178, onnoozel, dom; slechtkens 341, eenvoudigjes, eenvoudigweg.
snater 170, 346, eig. gesnap, klap, praat, maar in de uitdrukking: houd uw snater, gelijkgesteld met: houd uw mond, overgegaan in de beteekenis van: mond of tong; verg. snaterblat; en eng. hold your tongue; verg. reg. 136 en 277.
snaterblat 307, babbeltong; verg. tongeblat.
solanc so bet 530, hoe langer hoe beter.
som 177, sommige.
sop 235, dronk, slok; verg. Oudemans i.v. sop 2; met groten soppen (tegenover: met cleyne sommen), met veel geld.
sorgen 338, 362, 397, 591 A, 592, vreezen, bezorgd zijn.
sot, zie de Inl., blz. 44 vlgg.
spanne, spanneken 275 A, haakje (Oudemans), speldje.
staet, na 347, en 350, stand in de maatschappij; 567, zie 566 A.
stellen, (hem - te) 99, zich opmaken, zich begeven tot.
suera 394, zie luera.
sueringe 52, 172, 379, bedrog, knoeierij; zie 66 A.
Sulcke (Die -), sommigen; zie verder de Inl., blz. 20 vlg.
tabbaert 332 A.
tabeyte 497 A.
[pagina 136]
[p. 136]
taelge 88 A, aard, gehalte.
termijn 480, 569, tijd.
texta 393 zie lexta.
thuerent 278, te hunnent, bij hen.
tittel 375, titel.
tongeblat 215, tong; verg. A. Bijns, Ref. II 1a: rueren dblat.
tote 300, snuit, bek, toet; verg. De Bo: houd uwen tote; ook Antw. Liedb. LIV 8.
trapkens ontellen 143 A.
treec 519, list, streek.
tremasschele? 173 A.
Trijsken 321 A.
troelg(y)e 277 A.
troeng(i)e 201, 305, tronie.
trouwen 340, in waarheid.
Truye, Truyken 145 A, 321, 498 A.
tsus 167 A, stil, zacht!
tuyl 168 A.
tweester, (u -) 42 A.
uytgaen 193 A, eindigen, afloopen.
Uytkercke 403 A.
vasten 463, vast een.
Veel Volcs, zie de Inl., blz. 20 vlg.
veer 537 A.
veysen (hem -) 148, veinzen.
vellen 100 A.
verbant 310, verbond, verbintenis.
verchieren 110, versieren.
verdienen 94, beloonen; verg. Everaert XVI 214 en Kiliaan i.v.
verfrisschen (niet om -) 515 A; zie frisch.
verharen 417, verdwijnen, vertrekken.
verhaven, 12, na reg. 117, na reg. 505; zie verheffen.
verheffen 12, 60 A, 70, 79, 89, na reg. 117, na reg. 505.
verjolijsen 6, zich verheugen, verheugd zijn.
verjolijten (hem -) 554 A, zich verblijen, verheugen.
verloop 419, het verstaan van de panden in de bank van leening, lommerd.
verloopen 559, oploopen.
[pagina 137]
[p. 137]
vermaen 30, vermelding.
vermaert 48, als die vermaerde, omschrijving van het bijw.
vermanen 26, 74, 133, 564, vermelden, vertellen.
vermeeren 158, (vruegt -), zie 100 A.
vermij(d)en (hem -) 265, c. gen., nalaten.
vermogen 68, macht.
vermonden 188, zeggen, spreken, verhalen.
vernaemt 588, beroemd, bekend.
verpoyen 439, verdrinken (door drinken verteren).
verrompen 137, verrimpeld.
versieren 109, mnl. visieren, verzinnen, verdichten.
versinnen 386, begrijpen.
verslapen 161, verliezen (eig. door te slapen).
versoecken 409, bezoeken, - in pelgrimage, een bedevaart doen naar.
versoeten 506, verzachten; wilt druck ende lijden -, zie 100 A.
versoetsele 316, verzachting, zie 315 A.
verstaget 290, verstaat het; zie de Inl., blz. 57.
verstant 31, 232, begrip; tverstant weten, - nemen (van iets), begrijpen verstaan.
versterven 411, obvenire haeriditate alicui (Kil.).
versubtijlen 38, in scherpzinnigheid overtreffen (en zoodoende bedriegen). A. Bijns gebruikt het woord herhaaldelijk.
verweckt tot 286, geneigd tot; verg. A. Bijns, Ref. I 4 en Van Helten, gloss.; Everaert X 196 en IV 270.
verworgen 227, intr., stikken, sterven.
vesten 127, 478, vast in het geheugen prenten.
vier, als - van vlasse 82 A.
viericheyt 370, vurige ijver.
virtuten, van groter - 38, van groote kracht, macht.
vlayken 396 A.
voetsele 315 A.
voorleden 62, vroeger, verleden.
voortbringen 165, voor den dag brengen, te voorschijn brengen.
voortgaen 509, vooruitgaan.
voorwaerde 461, overeenkomst, afspraak.
vorengaen 22, vooraan-, vooruitgaan.
[pagina 138]
[p. 138]
vouwe, in gheene - 35, op geen manier, versterking van de ontkenning.
vrame 323, zie vrome.
vrij, 529, 573, vrijlijck 130, 192, (bijw.) waarlijk, gerust, met zeer verzwakte beteekenis.
vrome 185, nut, voordeel.
vuylvat 137, 289 A, scheldnaam, eig.: vuilnisvat.
vuystlooc 347 A.
wa 269, tusschenwerpsel.
wachter 222. iemand die voor iets zorg draagt.
waen 210, tusschenw.: hé; verg. Leendertz, Mnl. dram. Poëzie, gloss.
waer 166, de waarheid.
Walem 538, zie 537 A.
wambeys 331 A.
wandelinge 18, gang, 174, verkeer, omgang (Oudemans).
wanen 500, 563, denken, meenen, vermoeden, - 73, in tegenstelling tot: weten.
wassen 364, dies vruecht wast, zie 100 A.
weer - oft 155, 342, < weder - oft, hetzij - of, of - of; verg. Van Helten, gloss. op A. Bijns.
weerde, weirde 344, waarde, prijs; - 428 eer, verg. Lekenspieghel, gloss. en Everaert VII 20.
wert 111, 358, wordt.
Willeboort (Sinte -) 363 A.
wouden 224, c. gen., besturen, beheerschen; verg. Godwouds (Ned. Wdb. V 225); Reinaert I 3207: lates den duvel wouden.
Wouterken 322 A.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken