Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ons Erfdeel. Jaargang 9 (1965-1966)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ons Erfdeel. Jaargang 9
Afbeelding van Ons Erfdeel. Jaargang 9Toon afbeelding van titelpagina van Ons Erfdeel. Jaargang 9

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ons Erfdeel. Jaargang 9

(1965-1966)– [tijdschrift] Ons Erfdeel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 137]
[p. 137]

Tijdschriften en boeken

Belgien und die Niederlande

Een boek als ‘Belgien und die Nederlande - Landschaft, Geschichte, Kultur’ neem je ter hand met wat men gemeenlijk ‘gemengde gevoelens’ noemt. Wie geregeld buitenlandse pubikaties van allerlei pluimage doorbladert, weet uit ervaring hoeveel baarlijke nonsens er gedrukt wordt, over toestanden in vreemde landen in het algemeen en over de toestanden bij ons in het bijzonder.

 

En ja hoor, op pagina 20 heb je reeds het gedonder in de glazen. Onder de titel ‘Man redet hier in vielen Zungen’ poogt de auteur zijn lezer inzicht te geven in onze taalgebruiken; poging die deerlijk mislukt. Aangenomen dat het voor een buitenlander een zware opgave is onze taaltoestanden te begrijpen (laten we maar even denken aan al die misleidende Franse uithangborden in onze Vlaamse steden, of aan het ongeneeslijk geknoei der Vlamingen met hun vele rudimentaire dialekten), dan nog mogen we verwachten dat wie er over durft te schrijven, tenminste blijk zou geven van zoiets als begrip voor zijn onderwerp. De auteur lijkt me echter wel model gestaan te hebben voor Hans Combecher, waar deze schreef: ‘De gemiddelde Duitser is er stellig van overtuigd, dat de Nederlanden eigenlijk Duits hoorden te spreken... Even stellig is de overtuiging, dat de Nederlanders toch eigenlijk blij moesten zijn, als zij hun “minderwaardig taaltje” voor Hoogduits mochten ruilen’. (Neerlandia - 1963, nr. 9). Of voor Josef Kempen, waar hij het heeft over de jonge Duitse student, voor wie ‘het Nederlands een kinderlijk, boers, toevallig om politieke redenen zelfstandig geworden soort platduits’ is (Ons Erfdeel - 9e jaargang, nr. 2).

 

Ik kan er niet aan denken het gehele hoofdstuk te weerleggen, anders kon ik het beter gaan herschrijven! Er staan verschillende beweringen in die de situatie schromelijk vertekenen. Maar meer nog dan zulke gratuite beweringen stoort de laatdunkende toon, die ik niet beter kan illustreren dan door één enkele passage aan te halen: ‘Fleissige Dichter wie Joost van den Vondel halfen mit patriotischen Versdichtungen und Schriften beim Aufbau einer neuen eigenen Literatur mit, in der sich dann die etwas rauhe und holprige Mundart zu einem druckreifen und salonfähigen Hoch-Holländisch zurechtgeschliffen hat.’ Wat ik vrij vertaal: ‘Naarstige dichters als Johann Wolfgang Goethe hielpen met patriotische verzen en geschriften bij de opbouw van een nieuwe, eigen letterkunde, waarin het ietwat platvloerse en blaffende dialekt tenslotte toch nog gekneed werd tot een Hoogduits dat rijp was voor drukkerij en salon’.

 

Sunt lacrimae rerum!

 

Het is dan ook met de grootste argwaan en de uiterste waakzaamheid dat je verder leest. Maar al spoedig stel je vast dat de twee volgende hoofdstukken, ‘Wetterwinkel der Weltgeschichte’ en ‘Sie malten für die ganze Welt’, veel waarheidsgetrouwer zijn. Wel plaats je af en toe een vraagtekentje bij een detail, maar als geheel zijn dit overzicht van onze geschiedenis en deze toelichting bij onze schilderkunst betrouwbaarder. Toch vraagt men zich nog wel af waarom een afzonderlijk hoofdstuk over de schilderkunst ingelast werd, als Rembrandt bv. hier slechts terloops vermeld en pas veel verder uitvoeriger behandeld wordt. Bovendien houdt het hoofdstuk op bij Van Gogh, alsof na deze laatste plotseling geen evolutie in onze schilderkunst meer te onderkennen viel. Maar kom, het is al een grote troost dat de auteur voor deze beide hoofdstukken kennelijk heel wat betere bronnen geraadpleegd heeft dan voor ‘Man redet hier in vielen Zungen’.

 

De rest van het boek bestaat uit de beschrijving van verschillende reisroutes door de Lage Landen. Ik ben niet voldoende deskundig in alles wat bij toerisme komt kijken om te bepalen of de auteur niet ergens een belangrijke bezienswaardigheid over het hoofd gezien heeft. Ik kan dan ook alleen wat in Köhne's boek wél te lezen staat toetsen aan wat ik zelf van sommige steden of streken afweet.

 

En onmiddellijk vallen dan weer verschillende onnauwkeurigheden te betreuren: Brugge zou aan de Leie liggen, ‘Bruges la Morte’ zou geschreven zijn door een zekere Roderberg, enz. Het feit dat de auteur zo weinig met onze taaltoestanden vertrouwd is, heeft hier ook tot gevolg dat hij de benamingen in Vlaamse steden nu eens in het Frans, dan eens in het Duits, en een enkele keer ook wel eens in het Nederlands geeft.

 

En toch heeft C. Ernst Köhne af en toe onbetwistbaar de goede toon te pakken: zoals in zijn beschrijving van de frontstreek van 1914-1918, of de eerste pagina's over de vechtstad Gent. Zijn boek is een verbluffende mengeling van goed getroffen passages (die er op wijzen wat het werk had kunnen worden) met totaal uit de lucht gegrepen voorstellingen, vooral in verband met onze taal en literatuur (die er streng te mijden lektuur van maken).

 

Jammer van de verkeken kans. Mocht de auteur ooit eens een ernstige studie over onze

[pagina 138]
[p. 138]

taal- en letterkunde doornemen, en aan de hand van de verkregen resultaten zijn ‘Belgien und die Niederlande’ herwerken, daarbij hier en daar onnauwkeurigheden van geringere betekenis korrigerend, dan zou zijn werk een bruikbare reisgids kunnen worden. Het is zijn goed recht onze letterkunde zeer kritisch te benaderen; maar als hij ze noch kritisch, noch om het even hoe wenst te benaderen, dan deed hij er beter het zwijgen aan toe.

J. Deloof

 

‘Belgien und die Niederlande - Landschaft, Geschichte, Kultur’ - Uitg. W. Kohlhammer Verlag, Postfach 747, Stuttgart - 1965.

Rederijkersstudien II

Heel wat mensen zullen zoals ik met verbazing kennis nemen van deze dubbele monografie over een bloeiperiode van onze Rederijkerskamers. In het eerste deel: het letterkundig leven te Kaprijke in de XVe en XVIe eeuw, wordt de oorsprong en vroege ontwikkeling van de Kaprijkse Rederijkerskamer ‘De Berkenisten’ zo historisch mogelijk achterhaald. Verder vernemen we een en ander over de hoogte- en laagtepunten van hetzelfde gilde op het einde van de XVe en in het begin van de XVIe eeuw. Maar de hoofdbrok staat in verband met het Gentse Rederijkersfeest van 1539, waaraan de kamer van Kaprijke deelnam naast achttien andere kamers, van Sint-Winoksbergen tot Tienen en van Axel tot Edingen. (Zie kaartje blz. 8 en 9). Dat de spelen die daar werden opgevoerd in hetzelfde jaar 1539 gedrukt werden en vier uitgaven beleefden is wel een teken van de enorme belangstelling, die voor een groot deel te danken is aan de nieuwe ideeën - ook in verband met de opkomende Hervorming - die erin tot uiting komen. Al in 1540 komt dit boek dan ook krachtens een keizerlijk besluit op de lijst van de verboden boeken. De schrijver handelt vervolgens uitvoerig over de inhoud van het ‘Spel van Zinne’ van Kaprijke. Het opgelegde tema ‘de sin welc den mensche stervende meesten troost es’, is nauwelijks meer als een goed gebouwd dispuut waarin zoals in Elckerlyc Gheloove, Redene, Hope, Vieryghe Lust enz. als personen optreden. De strekking is niet uitgesproken katoliek en evenmin anti-katoliek. Ook het Kaprijkse aandeel in het voorafgaande Refreinenfeest wordt dan besproken. Dan volgt een gedetailleerde beschijving van de godsdienstige Rederijkersfeesten in Kaprijke, vooral dan het Pinksterfeest, dat samenviel met de plaatselijke Ommegang. Na een samenvatting van de toneel- en andere literaire bedrijvigheden van het gilde in de XVIe eeuw, krijgen we een toelichting over blazoen, naam, patrones en kenspreuk van de Kaprijkse kamer. Op het blazoen wordt behalve de naam ‘De Kaprijkse Berkenisten’ en de afbeelding van O.L. Vrouw van zeven smarten als patrones, alles in rebustaal voorgesteld: bv. Kaprijke door zeven zotskappen, (rijk aan kappen = Kaprijke) rondom de Vlaamse Leeuw, en zesmaal het woord ‘al’ in een hart (= zes ‘z'es’ al in t'herte) de kenspreuk, iets wat ons doet denken aan de Verblijders in het Kruis van Eke (Fr.-Vl.) waar, op het narrenpak, ‘Verblijders’ in een kruis (= in het Kruis) tussen een wan (= van) en een eik (= Eke) afgebeeld staat!

 

Over de dichter-schilder Lucas d'Heere (1534-1584) en z'n boek ‘Den Hof en Boomgaerd der Poësien’ krijgen we in het tweede deel biezonder merkwaardige dingen te lezen. Na een inleiding over de reaktie tegen het misprijzen van de volkstaal in de Nederlanden in de tweede helft van de XVIe eeuw, volgt het bewogen leven van de middelmatige schilder en dito dichter, dat tegelijk met z'n werk de spiegel mag heten van z'n tijd en omgeving: Lucas d'Heere. Hij was een man van groot aanzien: hij had relaties met Frans Floris z'n leermeester, Carel van Mander wie hij de eerste vorming gaf, J. van der Noot en Marnix van Sint-Aldegonde, die hij als Kalvinistische balling in Engeland leerde kennen, P. Datheen, A. Ortelius en Adolf van Boergondië, voor wie hij opdrachten dichtte, Willem van Oranje die hem heel hoog schatte, Guicciardini enz., om alleen maar de meest bekende te vermelden! Na de Pacifikatie van Gent trad hij - terug in z'n vaderstad - als strijdend kalvinist op, al zal hij later betrekkingen blijven onderhouden met katolieken. Hij tekent er de kartons voor het meesterwerk van de Nederlandse tapijtkunst, nl. de acht ‘Valoistapijten’ (Uffizi-Galerij, Florence). Niet om de literaire waarde, maar juist om de boven vermelde relaties met adellijke personen, humanisten, rederijkers, kunstenaars is ‘Den Hof of Boomgaerd der Poësien’ waard om - zoals de schrijver doet - nauwkeurig ontleed te worden. Ook precies in dit werk vooral komen de verschillende invloeden aan het licht die zo typerend zijn voor Lucas d'Heere en zijn tijd, nl. de invloed van de Oudheid en het Humanisme die hier toen zo levendig waren, ook de Franse invloed die sterk doorweegt o.m. in de versvormen, en de invloed van de Rederijkerskunst. Ondanks al z'n tekorten mogen we toch zeggen dat deze sterk bewuste en verzorgde kunstenaar met z'n hoog kultuurpeil een belangrijke bijdrage geleverd heeft voor onze XVIe-eeuwse Nederlandse beschaving en voor de waardering en herleving van onze volkstaal.

C. Moeyaert

 

‘Rederijkersstudiën II’, G. van Keirsbilck: ‘Letterkundig leven te Kaprijke in de vijftiende en zestiende eeuw’. W. Waterschoot: Lucas d'Heere en den Hof of Boomgaerd der Poësien (1565). Uit het Seminarie voor Nederlandse Literatuurstudie van de Rijksuniversiteit te Gent. Direkteur: Prof. Dr. A. van Elslander, 1965. Overdruk uit Jaarboek 1964-65, blz. 3-119 van de Koninklijke Soevereine Hoofdkamer van Retorica ‘De Fonteine’ te Gent. (Adres van het Seminarie voor Ned. Literatuurstudie: Blandijnberg 2, Gent.)

[pagina 139]
[p. 139]

Tentoonstelling Sanskritkunde in de Nederlanden en in Europa in historisch perspektief

Van 15 tot 31 maart 1966 werd in aansluiting bij de Indische studiedagen, een tentoonstelling gehouden over de Sanskritkunde in de Nederlanden en in Europa, in historisch perspektief ingericht door de Gentse Universiteitsbiblioteek, in samenwerking met het Seminarie voor Indologie. De katalogus van de werken over Indische godsdienst, taal- en letterkunde tot 1851, in de tentoonstelling opgenomen, en vooral het bibliografisch repertorium van de vertalingen uit het Indisch en van de geschriften over de Voorindische beschaving in het Nederlands, wijzen op het merkwaardige aandeel van de Nederlanden in de algemene Indologie. De jaarsgewijs gerangschikte reeks Nederlandse publikaties die begint in 1504, loopt met hoe langer hoe kortere onderbrekingen tot heden door, en vermeldt sinds ruim een eeuw jaarlijkse bijdragen die schommelen van een tweetal tot een twintigtal, zodat deze bibliografie alleen ruim 62 bladzijden van de katalogus beslaat. We mogen - om de woorden van de schrijver van de inleiding, Prof. Dr. A. Scharpé te gebruiken - ‘met recht op trots neerblikken op het ‘Wetenschappelijk erfdeel’ van de Nederlanden in de Sanskritkunde en de zo veelvuldig geuite belangstelling vooral in Noord, maar ook in Zuid, voor de Voorindische kultuur. Laat dit boekje een prikkel zijn voor de jongeren uit onze landen om dit belangrijk patrimonium voort te zetten en uit te breiden.

C. Moeyaert

 

Katalogus der Tentoonstelling en Indisch-Nederlandse Bibliografie. Leuven, N.V. De Vlaamse Drukkerij, 1966.

Jan Frans Willems

De studie waarin Dr. Ada Deprez een bijdrage heeft geleverd tot de biografie van Jan Frans Willems tot 1824 is een overdruk uit de ‘Handelingen’, XIX (1965), pp. 265-318 van de Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis.

Het is haar bedoeling ‘de werkelijk geleefd hebbende Willems, de mens in zijn aarzelingen en onvolkomenheden’ biografisch te schetsen. Zoals de auteur er bij de aanvang van haar studie op wijst is al heel wat over Willems verschenen. Daaruit kwam echter steeds een ‘gemaakt(e) en gesanctifieerd(e)’ Willems te voorschijn. Duidelijker gezegd: wij hebben een liberale, een katolieke en een Vlaams-nationale Willems, plus een Willems gezien door een belgicistische bril. Pas de laatste jaren werd Willems op een wetenschappelijke wijze bestudeerd, eerst door G. Schmook, vervolgens door Dr. H.J. Elias. De eerste bestudeerde Willems vooral voor de perode 1835 tot 1846, de tweede vooral tot 1830.

Het was voor Dr. Ada Depez zeker geen gemakkelijke taak de echte Willems te onderscheiden van de vele ‘gemaakte’. In een gedeelte van de bronnen voor haar studie zit al de moeilijkheid. Een aantal van de vroegste studies over Willems bevatten immers gegevens die rechtstreeks van Willems vernomen konden worden door tijdgenoten. De schrijfster heeft hiervan op voorzichtige wijze gebruik gemaakt. Nieuw bronnenmateriaal vormden twee te Gent bewaarde handschriften met niet-gepubliceerd werk van Willems waaruit Dr. Ada Deprez in deze bijdrage enkele stukken als bijlagen uitgegeven heeft.

Het resultaat van haar arbeid is een streng wetenschappelijke biografie waarin ze bij enkele detailkwesties nog vraagtekens heeft moeten plaatsen. In hoeverre de echte Willems van de ‘gemaakte’ afwijkt blijkt uit deze bijdrage nog niet zo duidelijk. Daarvoor zal gewacht moeten worden op een volledige biografie tot 1846 waaraan Dr. Ada Deprez blijkbaar werkt. Tans hebben we van Jan Frans Willems tot 1824 een meer genuanceerde en op een aantal detailpunten nieuwe biografie. Enkele van die punten zullen wellicht aanleiding geven tot aksentverschuivingen bij of tot diskussie met auteurs van historische en literair-historische werken. Zo bv. situeert Prof. Dr. R.F. Lissens in zijn ‘De Vlaamse Letterkunde van 1780 tot heden’ (1953), het einde van Willems' eerste periode omstreeks 1816. Dr. Ada Deprez kiest hiervoor 1824 en motiveert deze datum natuurlijk met biografische elementen, maar ook, voor een belangrijk deel, met literaire.

Hopelijk schenkt Dr. Ada Deprez ons spoedig een definitieve en volledige biografie van de echte Willems. Voor een herwaardering en blijvende erkenning van Jan Frans Willems' verdienste is zo'n biografie noodzakelijk.

E. Vandewalle

 

Dr. Ada Deprez: Jan Frans Willems, een bijdrage tot zijn biografie tot 1824. - Uit het Seminarie voor Nederlandse Literatuurstudie van de Rijksuniversiteit te Gent (Direkteur: Prof. Dr. A. van Elslander), V, 60 pp. 1966.

Wij vestigen uw aandacht op...

enkele artikelen en uitgaven die in hun genre zeer de moeite waard zijn:

 

‘Niederrheinisches Jahrbuch Band VIII’ werd reeds in het vorig nummer (jg. 9, nr 3) voorgesteld. Gezien de uitzonderlijke verscheidenheid van dit werk beperkte ik mij tot een korte

[pagina 140]
[p. 140]

bespreking van een drietal artikelen. Het lijkt me nuttig opnieuw de aandacht op dit unieke werk te vestigen en tans ter informatie een volledige inhoudsopgave mee te delen, ten einde de lezer een beeld te geven van wat in dit jaarboek zoal te vinden is. ‘Grenzlandfahrt - Deutsch-Holländische Betrachtungen’ door Otto Brües; ‘De geschiedenis van de Maas’ door J.I.S. Zonneveld; ‘Niederlande, Rheinland und Reich vornehmlich vom 13. bis 17. Jahrhundert’ door Franz Petri; ‘Die Stellung Gelderns am Niederrhein’ door W. Jappe Alberts; ‘Wie im Laufe der Jahrhunderte aus den Gauen des limburgischen Landes die Provinz Limburg entstand’ door A. Smeets; ‘Het gedeelde land’ door T.W.J. Driessen; ‘Goswin I. von Hiensberg gewinnt Valkenburg’ door Severin Corsten; ‘Schets van de economische en culturele relaties tussen Maastricht en het Rijnland sinds de 16e eeuw’ door J.C.G.M. Jansen; ‘De geschiedenis van de heerlijkheid Gennep’ door J.H. Gillissen; ‘Roermond war einst Gelderns Bischofssitz’ door Peter Paul Frohn; ‘Die Beziehungen der Wallfahrtsorte des unteren Niederrheins zu den westlichen Nachbargebieten’ door Ludwig Bergmann; ‘Heiligtumsfahrten an der Grenze’ door Peter Paul Frohn; ‘Die romanische Baukunst an Rhein und Maas’ door J.J.M. Timmers; ‘Wechselwirkungen in der bildenden Kunst zwischen dem Niederrhein und den Niederlanden’ door Heinrich J. Schmidt; ‘August Deusser und die Maaslandschaft’ door Otto Brües; ‘Kunstzinnig en spiritueel klimaat in 't Mosaans land tijdens en voor Veldeke’ door Jef Notermans; ‘Heinrich von Veldeke in Blickpunkt der Forschung’ door W. Sanders; ‘Theodor Frings - Ein Leben im Dienste der rheinischen und niederländischen Sprachforschung’ door G. De Smet; ‘Die Brünstig - Synonymik im Rhein- und Maasland - Brünstig von der Kuh’ door J. Goossens; ‘De ware betekenis van de Uerdinger lijn’ door J. Leenen; ‘Vroegmiddeleeuwse plaatsnamen in het land tussen Maas en Rijn’ door Piet Tummers; ‘Deutscher Niederrhein und niederländische Sprache’ door Hans Combecher; ‘Enkele grepen uit de geschiedenis van het notariaat tussen Maas en Rijn’ door Mr. B.H.D. Hermesdorf; ‘Panorama der Maaslandse muziekgeschiedenis’ door G.M.J. Quaedvlieg; ‘Wechselseitige Beziehungen zwischen dem niederrheinischen und niederlandisch-limburgischen Volkslied’ door Ernst Klusen; ‘Der Klever Glockengiesser Hachman und ihr Werk’ door A. Dorgelo; ‘Het Limburgse aardewerk en zijn verwantschap met het Nederrijnse’ door J. de Kleyn; ‘Das nordlimburgische Bauerhaus’ door R.C. Hekker; ‘Een 14e eeuwse muntschat uit Venlo’ door Erno van Gelder; ‘Een merkwaardig geschrift over de aanwezigheid van steenkolen aan de Worm, uit de eerste helft van de negentiende eeuw’ door C.E.P.M. Raedts; ‘Beknopte keuze - biografie betreffende de geschiedenis van Nederlands-Limburg’ door M.G.M.A. van Heyst. Achteraan zijn korte samenvattingen opgenomen in de andere taal dan die waarin de stukken zelf gesteld zijn. Vierentwintig bladzijden foto's op kunstdrukpapier besluiten het boek. Het boekwerk telt 228 bladzijden en werd uitgegeven door het ‘Verein linker Niederrhein’, Friedrich-Ebert-Strasse 3, te Krefeld 4150, West-Duitsland.

 

‘Eigen Leven’ is het maandelijks tijdschrift van het ‘Centraal Secretariaat der Vlaamse Verenigingen van Etterbeek’ en staat onder de leiding van Mr. S. Szondi. Het tijdschrift dat fraai is uitgegeven, ijvert voor méér Nederlands kultureel bewustzijn in de gemeente Etterbeek. Het is biezonder praktisch opgezet. In het 15 aprilnummer (1966) schreef Mr. Szondi een artikel over de talloze wantoestanden in het Brusselse. Hij vraagt zich terecht af of men in het ‘Brusselse naar een krachtproef’ gaat. De Nederlandse kultuur wordt in het Brusselse méér dan waar ook bedreigd. In ‘Eigen Leven’ hebben de Nederlandstalige Etterbekenaren een vurig verdediger van hun (en ook onze!) belangen. Het is goed dat ook op lokaal plan, en vooral te Brussel, konkreet wordt geijverd voor onze kultuur. (Adres: K. Degrouxstraat 46, Brussel 4).

 

‘Band’, het zelfstandig veertiendaags blad voor en van de Vlamingen in Wallonië, publiceert in het nummer van 25 maart 1966 een zeer goed gedokumenteerd artikel over de ‘Betekenis en verspreiding van de Nederlandse taal in Europa’. Het artikel is er vooral op gericht de Vlamingen in Wallonië te overtuigen van de waarde van hun moedertaal, die in de Europese gemeenschap niet mag worden onderschat. De schrijver, die signeert J.D., heeft overvloedig geput uit ons tijdschrift. Hij is erin geslaagd een voortreffelijk beeld te geven van onze taalekspansie. Een artikel dat in het Frans of een andere vreemde taal vertaald ongetwijfeld zeer doeltreffend zou kunnen getuigen voor de betekenis van het Nederlands in onze tijd. (Adres: Place A. Ryckmans 15, Namen.)

 

‘Neerlandia’, het maandblad van het ‘Algemeen Nederlands Verbond’, publiceert bijna in ieder nummer artikelen die de Noord-Zuid integratie betreffen. In het maartnummer 1966 schrijft N. Wijnen over de ‘Noord-Zuid kontaktgroep “Volksontwikkelingswerk in verenigingsverband”’. Uit dit artikel blijkt dat er een behoorlijke basis bestaat om via de bestaande verenigingen in Noord en Zuid aan integratie te doen. Daarnaast is het ook duidelijk dat van officiële zijde nog lang geen ernst wordt gemaakt met de mogelijkheden die het volksontwikkelingswerk voor de integratie biedt. Er moet dus nog lang op het aambeeld worden geslagen. In hetzelfde nummer van dit maandblad verscheen ook een boeiend stukje van André Demedts ‘Bewustwording’, waarin hij vertelt hoe hij tot een Groot-Nederlandse bewustwording is gekomen.

(Adres: Surinamestraat 28, Den Haag.)

 

Het tweede nummer van ‘Kort Genoteerd’, het informatieblad van de ‘Kultuurraad voor Vlaanderen’, bevat een groot aantal interessante dokumenten. De verslagen van de konferentie i.v.m. het provinciaal kultuurbeleid tussen gisteren en morgen, vormen het grootste gedeelte van dit nummer. Een aantal mededelingen, een in memoriam Dr. H.J. De Vos, Bernard Verhoeven en F.M. Van Hoorick verlenen dit nummer verder weer een aktueel karakter. Wie zich

[pagina 141]
[p. 141]

in Noord en Zuid inlaat met de kulturele integratie en het kulturele vormingswerk in de breedste zin, moet zich op dit informatieblad abonneren, dat op zich ook het bewijs levert van de ongemene vitaliteit van de ‘Kultuurraad voor Vlaanderen’.

(Adres: Frankrijklei 107, Antwerpen.)

 

Hoewel niet gebruikelijk in dit tijdschrift, lijkt het me toch gewenst hier even de aandacht te vestigen op het buitengewoon boeiend en veelzijdig dubbelnummer van het tijdschrift ‘De Vlaamse Gids’ (3-4, 1966) dat enkele ‘Facetten van Jan Walravens’ in het licht stelt. Jan Walravens die in het literaire en artistieke leven in Vlaanderen van na de oorlog een stimulerende en unieke rol heeft gespeeld, wordt in dit nummer door zijn vrienden, met name vooral door de ‘Vijftigers’, als een veelzijdig en rusteloos zoeker getekend. Dit nummer is meer een ontroerend menselijk dokument, een getuigenis van trouw van zijn vrienden over de dood heen, dan een kritische benadering van zijn literaire en artistieke persoonlijkheid. Het is zeer rijk geïllustreerd en de samensteller, Jaak Brouwers, heeft het geheel een eigen karakter weten te geven. Een nummer dat ik warm aanbeveel voor ieder literair en artistiek geïnteresseerde in de Nederlanden.

(Adres: Em. Jacqmainlaan 105, Brussel 1.)

 

In ‘Biekorf’, het Westvlaams archief, ‘lees- en leerblad voor alle verstandige Vlamingen, gesticht door Guido Gezelle in 1890’ verschijnen geregeld artikelen waarin de nauwe verbondenheid van Frans-Vlaanderen met het overige Vlaanderen in het licht wordt gesteld. In het nummer 3-4 van 1966 (67e jaar) heeft Antoon Viaene, de onvermoeibare leider van ‘Biekorf’, het over ‘Marktgeld voor Stedelijke hospitalen in Vlaanderen’ (van 1200 tot 1849).

(Adres: Annunciatenstraat 82, Brugge.)

 

In het Duitse ‘Zeitschrift für Kulturaustauch’, (jaargang 16, nr 1, 1966), orgaan van het ‘Institut für Auslandsbeziehungen’ te Stuttgart, verscheen een voortreffelijk overzicht van ‘Die niederländische Literatur seit 1880’ door de Nederlandse kritikus W.L.M.E. van Leeuwen. Jammer is dat Van Leeuwen de kans voorbij heeft laten gaan om in zijn stuk over de ‘Nederlandse literatuur’ ook aandacht te vragen voor het aandeel hierin van Zuid-Nederland. Want het is precies door zulke bijdragen dat de buitenlandse lezer voor het eerst in kontakt komt met de realiteit van één Nederlandse taal en één Nederlandse literatuur in verscheidenheid. Deze beperking is des te betreurenswaardiger omdat de schrijver met kennis van zaken en helder zijn overzicht heeft weten te formuleren. Daarbij komt nog dat dit tijdschrift, dat een der best opgezette is die ik ken, een zeer ruime verspreiding kent, zodat er weer eens een kans onbenut werd gelaten om de Duitse lezer beter begrip bij te brengen over onze letterkunde. In hetzelfde nummer van dit tijdschrift staat ook een revelerend artikel - dat ongetwijfeld tegenspraak zal uitlokken, maar dat daarom niet minder boeiend is - over ‘Konzept einder auswärtigen Kulturpolitik’ door Werner Ross, uit München. In zeer gevarieerde rubrieken wordt ook de situatie van de Duitse kultuur in het buitenland op de voet gevolgd.

(Adres: Deutsches Ausland-Institut, Charlottenplatz 17, Stuttgart.)

 

In het derde nummer van ‘Kort Genoteerd’, het informatief tijdschrift van de ‘Kultuurraad voor Vlaanderen’, verschijnt een artikel van Mr. J. Smeesters over ‘De kulturele bestedingen van de Vlaamse provincies’ en worden verder een toespraak van de goeverneur van West-Vlaanderen en Limburg afgedrukt en een artikel over de Antwerpse Balletschool. Zoals in het vorige nummer bevat ook dit nummer een kroniek waarin de voorbije aktiviteiten van de K.R.V. worden besproken en nieuwe initiatieven worden aangekondigd. Ook dit nummer stelt de doeltreffende aktiviteit van de K.R.V. treffend in het licht.

(Adres: Frankrijklei 107, Antwerpen.)

 

Ieder nummer van ‘Neerlandia Extra Muros’, het kontakt- en inlichtingenblad van de werkkommissie van hoogleraren en lektoren in de Neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten, bevat een schat aan nieuwe gegevens en biezonderheden over de aktuele situatie van de leerstoelen en lektoraten Nederlands in het buitenland. Het nummer vijf, november 1965, dat ik wegens een onvergeeflijke vergeetachtigheid in dit tijdschrift vergat aan te kondigen, bevat o.m. inlichtingen over de nieuwe docentschappen en de mutaties bij de professoren en lektoren. Er zijn twee nieuwe Amerikaanse universiteiten met Nederlands onderwijs, namelijk de University of California te Los Angeles en het Queens College te Flushing, New York. Het Nederlands lektoraat te Florence werd helaas opgeheven. De bedrijvigheid van het Nederlands lektoraat te Wroclaw, Polen; te Glasgow, Engeland; aan de Humbolt-Universiteit zu Berlin; te Marburg, Duitsland; en te Aarhus, Denemarken wordt in het licht gesteld. Verder komen ook de nieuwe lektoraten te München en te Würzburg ter sprake en wordt het Nederlands lektoraat aan de nieuwe Duitse universiteit te Bochum aangekondigd.

De aktiviteiten van de Werkkommissie zijn, wanneer men het verslag leest, zonder meer rusteloos te noemen. De prestaties van de docenten Nederlands zijn indrukwekkend, alleen al te oordelen naar de lange lijst van publikaties die een periode van enkele maanden bevat. Met zulke vertegenwoordigers in het buitenland is onze Nederlandse taal en kultuur op goede weg om de plaats te veroveren die zij verdient.

In het nummer zes van N.E.M., april 1966, wordt voor 1967 een 3e kolloquium voor de buitenlandse Neerlandisten in het vooruitzicht gesteld. De werkzaamheden van de werkkommissie worden verder voorgesteld, evenals de nieuwe docentschappen en mutaties. Dr. K. Wauters werd benoemd als lektor aan de nieuwe universiteit te Bochum. Een derde lektor Nederlands, Mevr. O.C. Möller-Schut,

[pagina 142]
[p. 142]

werd benoemd aan het Dolmetscher-Institut te Heidelberg. Behalve aan de universiteiten te Helsinki en Juväskylä worden er sinds september 1965 Nederlandse taalkursussen gegeven aan de universiteit te Turku. Op 1 juli 1966 wordt te Oslo een nieuwe leerstoel Nederlandse literatuurwetenschap opgericht. In Portugal is tans ook een eerste Nederlands lektoraat, en wel te Lissabon. De lektor is Drs. Luis Crespo Fabiâo. In Kanada is er tans ook een tweede universiteit waar Nederlands onderwijs wordt gegeven, en wel in de University of Alberta te Caglary in West-Kanada. Aan de University of Texas in de Verenigde Staten werd besloten ook een programma ‘Netherlandic Language and Area’ in te voeren. Aan de nieuwe universiteit van Port Elizabeth in Zuid-Afrika wordt Nederlands gedoceerd door Prof. Dr. T.T. Cloete. Deze biezonderheden wijzen erop dat de neerlandistiek in het buitenland meer dan ooit een vlucht neemt en het is duidelijk dat de aktie van de werkkommissie met Prof. Thys en Dr. Jalinck hierin een zeer belangrijk aandeel heeft. Het is ook steeds met de grootste interesse dat ik ieder nummer van ‘Neerlandica extra muros’ ter hand neem, want het weet altijd door zijn nuchtere verslagen en mededelingen i.v.m. de vele konkrete realisaties te overtuigen.

(Adres: p.a. Nuffic, Molenstraat 27, Den Haag.)

 

‘Heem’, het tweemaandelijks tijdschrift voor Overmaas, is reeds in zijn tiende jaargang. Het wordt uitgegeven door het Langohr-Veltmans-Vreuschemen Komitee en biedt de mogelijkheid tot een prettige kennismaking met de geschiedenis van Overmaas, met het Overmaas' dialekt en met de aktie die gevoerd wordt voor de instandhouding van eigen gebruiken en taalverbondenheid. Dit tijdschrift is minder op de aktie gericht maar vrijwel uitsluitend literair, historisch en folkloristisch. Het verdient echter onze belangstelling omdat het op zich de unieke positie van de Overmaas in het licht stelt en de sterke verbondenheid met het overige Nederlandse taalgebied weet te onderstrepen. Het jubelnummer (januari-februari 1966) bevat o.m. een zeer boeiend artikel over ‘Onze Overmaasgemeenten en de politieke en godsdienstonlusten in de tweede helft er 16e eeuw’.

(Adres: Melkerijstraat 35, Halle, Brabant, België.)

 

Ook het vierde nummer van ‘Kort Genoteerd’ (1965), het informatieblad van de ‘Kultuurraad voor Vlaanderen’, verscheen zopas. Het is geheel gewijd aan het toneel in Vlaanderen en moet dus beslist de toneelmensen in Vlaanderen en de geinteresseerden in Nederland worden aanbevolen. Het bevat een artikel van Rik Lanckrock over ‘Het Nationaal Toneel’; Dr. Walter Eysselinck schrijft over ‘Het sociaal-artistiek statuut van de akteur’ en Dr. L. Maréchal houdt een enquâte over ‘Het toneelonderwijs’. Naast de hoofdbrok bevat dit nummer ook informaties i.v.m. de aktiviteiten van de K.R.V.

(Adres: Frankrijklei 107, Antwerpen.)

J. Deleu


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Jan Deloof

  • C. Moeyaert

  • Jozef Deleu

  • Erik Vandewalle

  • over G. Van Keirsbilck

  • over Ada Deprez