Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ons Erfdeel. Jaargang 15 (1972)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ons Erfdeel. Jaargang 15
Afbeelding van Ons Erfdeel. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van Ons Erfdeel. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ons Erfdeel. Jaargang 15

(1972)– [tijdschrift] Ons Erfdeel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Jozef Muls en de kunst.

‘Hij geloofde in de onvervangbare waarde van de kunst als middel tot menselijke verheffing en grootheid.’ Zo schreef een kommentator in een Vlaamse krant bij het vernemen van het overlijden van Jozef Muls op 22 april 1961, ruim tien jaar geleden.

 

Dit geloof in de grote heilzame waarde van de kunst voor de mensheid en meer in het biezonder voor de verheffing van de Vlaamse bevolking, die nog een aanzienlijke achterstand op kultureel gebied op te halen had, is inderdaad één van de grote drijfveren geweest die zijn leven en zijn werk hebben bepaald. Ze hebben hem de stuwkracht verleend tot de beoefening van wat genoemd werd: ‘een soort apostolaat van de schoonheid... waardoor hij bij ontelbaren de belangstelling en de liefde voor het kunstwerk heeft opgewekt’.

 

Albert Westerlinck heeft er reeds op gewezen dat Jozef Muls vanaf zijn jeugd werd aangegrepen door het geloof van Ruskin ‘in de reddende rol van de kunst voor maatschappij en beschaving’. ‘Reeds als jonge man koesterde Muls met Ruskin de overtuiging dat de schoonheid, zoals de religie, verdedigd en gepropageerd moet worden. Kunstbeschouwing werd voor hem kunstgeloof en apostolaat. De mensheid in haar brede lagen bekeren tot gevoel voor kunst en schoonheid was tevens haar redden, haar leven opvoeren naar een ideale hoogte van vrede en zielsgeluk.’

 

Van die overtuiging heeft Muls zijn levenlang getuigenis afgelegd. Ze kwam tot uiting in die honderden hooggestemde voordrachten die hij vanaf zijn jeugd heeft gegeven tot hij, zoals Streuvels het uitdrukte ‘neergeveld lag op het beddeken van lijden’; zowel voor de meest gedistingeerde akademische genootschappen als voor de kleinste kultuurvereniging of studentenbond in de verst afgelegen uithoeken van het Vlaamse land. Dezelfde bezieling kwam tot uiting in de boeiende lessen aan de Hogeschool voor Vrouwen te Antwerpen - waar hij gedurende méér dan 35 jaar heeft gedoceerd -, aan de Volkshogeschool te Rotterdam, aan de Koninklijke Akademies voor Schone Kunsten te Mechelen en te Antwerpen, en tenslotte ook aan het

[pagina 104]
[p. 104]

Kunsthistorisch Instituut van de Leuvense Universiteit.

 

Ook als konservator bij het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen heeft hij dit ideaal gediend. Tans worden ongeveer overal ter wereld kongressen en studiebijeenkomsten gehouden over het tema ‘de edukatieve taak van de musea’, over de rol die deze instellingen kunnen vervullen voor de ‘muzische’ vorming van het kind, voor de ‘éducation permanente’ en de zinvolle vrijetijdsbesteding van de volwassene. Het is in vakkringen een aktueel onderwerp. Welnu, Jozef Muls heeft daar niet op gewacht toen hij, vanaf zijn definitieve aanstelling tot hulp-konservator in 1925, voor tal van kultuurverenigingen ‘wandelvoordrachten’ hield in het museum. En reeds in 1927 ging hij, samen met Arthur Cornette, over tot het organiseren van ‘Kunsthistorische voordrachten’ bestemd voor een uitgebreid publiek, die tans nog een verheugend sukses kennen. Uit het diepe besef dat de behoefte aan schoonheid en kunst het grootst was in de sombere oorlogsjaren werd tijdens de Tweede Wereldoorlog het initiatief genomen op zaterdagnamiddagen kauserieën te houden over ‘het Kunstwerk van de Week’: over slechts één enkel kunstwerk dat als een kostbaar kleinood uit het depot van het museum te voorschijn werd gehaald en bekommentarieerd. Ik vergeet nooit de indruk die het terugzien van de H. Barbara van Van Eyck op mij heeft gemaakt. Het was als een voorsmaak van vurig verlangde vrede die ons werd gegund. En het feest werd nog vergroot door het bezielend woord van Jozef Muls. Het unieke initiatief kende zo'n sukses- dat de kauserieën die eerst in een kleinere museumzaal werden gehouden, weldra plaatsvonden in een van de grote benedenzalen, die dan nog dikwijls te klein bleek te zijn.

 

Ook door zijn nagelaten geschriften legt Muls getuigenis af van zijn opvatting dat de kunst verdedigd en gepropageerd moet worden. Wij moeten daar ook rekening mee houden, wanneer wij tien jaar na zijn heengaan, zijn publikaties opnieuw ter hand

illustratie
Gerekonstrueerde werkkamer van Jozef Muls (AMVC - foto A. Hardy).


nemen, waarvan sommige, zoals zijn Rijk der Stilte, meer dan een halve eeuw geleden verschenen zijn. Vergeten wij tenslotte niet dat 12 juli 1972 zijn negentigste verjaardag zou zijn geweest, indien hij nog in leven was.

 

Het ligt niet in mijn bedoeling hier een volledig overzicht te geven van zijn publikaties over kunst, nog minder aan de hand daarvan de ontwikkeling te schetsen die zijn estetische opvattingen in de loop van de jaren hebben doorgemaakt. Ik wil slechts op enkele aspekten wijzen, die mij bij het herlezen van een aantal van zijn opstellen over kunst zijn opgevallen.

 

Wanneer wij deze geschriften opnieuw ter hand nemen, kunnen wij de vraag stellen tot welke soort van literatuur over kunst ze dienen te worden gerekend. Het is allereerst evident dat hij geen estetika of kunstfilosofie op een systematische wijze heeft willen opbouwen, al zou men daartoe wel hier en daar een kleine aanloop kunnen aantreffen. Ook heeft hij geen eigenlijke kunstkritiek geschreven, ook al ontbreekt die wijze van benaderen van kunst niet in zijn geschriften. Meestal was het evenmin zijn bedoeling - op enkele

[pagina 105]
[p. 105]

publikaties na, zoals bijv. zijn monografie over Cornelis de Vos (1933) en zijn overzicht over Een eeuw portret in België (1944) - om resultaten van kunsthistorisch onderzoek mede te delen, al geeft hij meer dan eens blijk van een grote belezenheid op het gebied van de kunstgeschiedenis.

 

In feite distancieerde Muls zich van de kunsthistorische metodiek toen hij in 1916 of '17 een kort essay over Rubens schreef, dat als volgt aanvangt:

 

‘Ik ben hier een drietal dagen bezig geweest met het bekijken der rijke verzameling etsen van Rembrandt in de rustige printroom van het British Museum.

 

De geleerde bestudeerders dezer etsen streven ernaar om ze zoveel mogelijk naar tijdsorde te rangschikken. Het is een prijzenswaardige arbeid, zowel als het fijne naspeuren van het verschil dat er voorkomt in de soms vele staten van elk werk, maar ik vind het overbodig voor het eenvoudig genieten dezer kunst.’

 

Later heeft hij voor de door hem reeds als ‘prijzenswaardig’ bestempelde kunsthistorische navorsing van de verschillende stadia in het scheppingsproces en het achterhalen van de chronologie van het oeuvre van een kunstenaar stellig meer waardering opgebracht. Maar het ‘eenvoudig genieten van de kunst’ hield toch steeds bij hem de overhand. Zoals Walther Vanbeselaere opmerkte, heeft Jozef Muls nooit ‘de bedoeling gehad uitsluitend wetenschapsmens te worden en als zodanig een plaats te veroveren: hij is boven alles een gevoelsmens, een licht-romantische dwepersnatuur, die het zonder de lektuur van een boek, zonder het zien van schilderijen, maar bovenal, zonder het verwoorden en het mededelen van zijn artistieke ervaringen aan den volke niet leven kan’. Die drang om anderen deelachtig te maken van zijn eigen estetische beleving komt in één zelfde raakvlak samen met zijn geloof in de onvervangbare waarde van de kunst tot de veredeling van de mens.

 

Tot welke kategorie van de literatuur over kunst zouden wij zijn werk dan wel kunnen rekenen? De Duitse taal beschikt over een term, die moeilijk te vertalen is, en die m.i. op Muls toepasselijk is: de term ‘Kunstschriftsteller’. De Duitsers gebruiken dit woord in verband met auteurs als Julius Meier-Gräfe en Karl Scheffler, die niet in de eerste plaats de bedoeling hadden kunstkritische of kunsthistorische werken te schrijven, maar die, weliswaar gebruikmakend van kunstkritiek en kunsthistorie, er veeleer naar streefden hun persoonlijke ontroering, genieten en beleven van kunst in een literair verantwoorde vorm te verwoorden, meestal ook met de bedoeling hun lezers zo nader tot het kunstwerk en de kunstenaar te brengen.

 

Met de reeds genoemde Duitse ‘schrijvers over kunst’ heeft Muls ook de grote veelzijdigheid van belangstelling gemeen. Over hoeveel kunstenaars, oude en moderne meesters, heeft hij wel niet geschreven? De estetische nieuwsgierigheid die ten grondslag ligt aan dit eklektisme heeft hem er ook toe gebracht zich in te zetten voor een Servaes, een Gustave van de Woestijne, een Jacob Smits, - om slechts dezen te noemen, - op een ogenblik dat hun artistieke betekenis nog slechts door weinigen werd gezien. Maar ze heeft hem eveneens mooie bladzijden ingegeven over oude meesters, zoals bij voorbeeld voorkomen in zijn essay Memling, de laatgotische droom (1939), dat zeker tot zijn beste werken mag worden gerekend. Die veelzijdige belangstelling ook, samen met zijn aangeboren gave om zijn auditorium door zijn fijnzinnig woord te boeien, maakte trouwens van hem een voortreffelijk docent... ook in de kunstgeschiedenis!

 

Ik wil mij hier niet verdiepen in de vraag welke van Muls' geschriften over kunst kans heeft om van blijvende waarde te worden beschouwd. Hij zelf maakte zich daar trouwens niet zo druk over: hij schreef wat hij te zeggen had, omdat het hem een behoefte was. Maar op één aspekt van zijn geschriften over kunst zou ik hier willen wijzen, waardoor deze, naar het mij voorkomt, ook in de toekomst zeker opnieuw ter hand zullen worden genomen. Ik bedoel namelijk dat tal van passages uit zijn opstellen over moderne kunst belangrijke bronnen zullen blijken te zijn voor de latere kunstgeschiedschrijving. Hoe paradoksaal dit ook is voor iemand die zich op een bepaald ogenblik van de kunsthistorie als wetenschap distancieerde! Hun waarde als kunsthistorische bron danken die geschriften aan het feit dat Muls in zijn beschouwingen over het werk van levende kunstenaars meestal het relaas van de ontmoetingen die hij met hen heeft gehad, heeft ingelast. Hieruit vernemen wij hoe ze er fysisch uitzagen en welke psychische indruk ze op hem maakten, hoe ze leefden en werkten, hoe hun atelier er uit zag, wat ze hem over hun werk hebben meegedeeld, welke invloeden van hun omgeving dus op hun kunst hebben ingewerkt. Het zijn gegevens die wij zouden missen indien zijn geschriften door een meer zakelijke aanpak

[pagina 106]
[p. 106]

van het behandelde onderwerp waren gekenmerkt. Zoals hij in het kunstwerk vooral de menselijke boodschap wou ontdekken, zo trachtte hij ook door zijn kennismaking met de kunstenaar zelf diens inzichten beter te benaderen.

 

Een ander kenmerk van zijn geschriften over kunst is het beroep dat de schrijver herhaaldelijk op zijn lezer doet, waardoor hij deze als het ware in zijn plaats stelt. Als voorbeeld hiervan zou ik (enigszins ingekort) de aanhef van zijn essay over Memling willen citeren:

 

‘Ge moet Brugge zien op een mooie lentedag met vlekkeloos blauwe hemel en het eerste frisse groen der bomen langs de vesten...

 

Ge denkt aan de fantastische steden met hun tinnen en transen, aan de fabelachtige burchten, die Memling deed verrijzen boven het groen de heuvelen, achter een “Kruisiging”, door de stalopening van een “Aanbidding der Koningen”...

 

Ge wandelt door de straten, langs trapgevels en gekanteelde muren, onder donkere gewelven, over brugruggen...’.

 

Door het rechtstreeks aanspreken van de lezer betrekt Muls deze op vertrouwelijke wijze bij zijn uiteenzetting, wil hij hem deelachtig maken aan zijn eigen ervaring en ontroering. Die trek openbaart eens te meer zijn behoefte aan mededeelzaamheid, en hij herinnert ons tevens aan de beminnelijke kauseur die hij was, zoals hij in onze dankbare herinnering voortleeft.

 

Drs. Frans Baudouin, Antwerpen

 

(*) Toespraak gehouden bij de opening van de Herdenkingstentoonstelling Jozef Muls (1882-1961) in het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven te Antwerpen op 21 jan. 1972.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken