Klein vertelsel
Ik kom van m'n werk en ben heel droef. Die droefheid is eigenlik meer slechtgezindheid, wrevel. Ik heb ook te hard en te laat moeten werken.
Ik ben nu geworden tot wat ik immer als de vloek van de mens beschouwd heb: 'n ellendige brood-slaaf.
Het ziet er naar uit, of er niets meer is dan BROOD.
Ik heb wel meer, rook zelfs sigaren, al kosten ze maar 0,20, maar 't is toch 'n luxe... Maar nu kan ik die niet missen.
Verbeesting eist verdoving. Pijn roept op het pijnstillende.
Deze luxe is me nu 'n behoefte, juist omdat ik verarm.
Ik had die luxe liefst niet, liever wat minder, als ik wat meer mens mocht en kon zijn. In schijn mag ik. Heel de maatschappij, de moraal die liegt, de burger die beeft en de machten die wankelen, roepen het me toe... Maar ze zullen me de tijd, de gelegenheid, niet geven...
De maatschappij, die je leert goed te zijn, liegt.
Alles of niets, zegt het monster, dat Handel heet of Bedrijf. Dat je opslorpt, je kracht, je geest, je bloed enje wezen uitzuigt, om je te akkapareren als middel tot zijn doel.
Ik weet, hoe het begint.
Men moet werken om te eten, want eten moet je om te leven, en als je niet leeft, hoe kun je dan iets zijn of worden?
En dan ga je werken. Maar 't werk is gulzig, vraatzuchtig, nooit bevredigd. 'n Pletmolen, 'n wiel, dat je meesleurt in z'n wentelingen rond, snel, sneller, SNELler... en als je lossen durft slingert het je te pletter.
Je houd vast en werkt, en stilaan wordt het werk, dat zich als 'n middel aanbood, het doel, en het luidt nu:
Men moet werken om te eten, want eten moet je om te leven, en leven om te kunnen werken, om eten, om eten...
Het gebruikt u, bestaat, groeit, bloeit en prospereert ten uwen koste, en faisant bonne minne à mauvais jeu, wijd je je er aan, en dient het om 't nog renderender te maken en denkt dat Jij 't beheerst en leidt en niet stil wilt leggen.
Dan ben je PATROON.
Maar je ziel die 't je diets zou kunnen maken, die is dood; het bewustzijn dat je oog zou kunnen openen, voor de realiteit, heeft de machien geen gelegenheid gegeven te spreken... en met 'n air of je de stang van de zuiger was die alles draaien doet, ga je.., radertje van het werk, het over je hoofd gegroeide WERK dat je begraven heeft.
Ik weet nu dat ik niet veel meer doen zal.
M'n leven is uit. Even heeft m'n ziel met de vleugels geklapt, toen de stofzorg hen scheidde, maar dit is haar zwanenzag geweest. En ook. Wat zal ik nog zeggen of doen?
Met de éne die ging, is alle licht gegaan. De zon viel van de hemel, de nacht heeft zich in m'n ziel gezet.
De ontgocheling m'n geloof gebreken. Hoe zal ik dan de berg van nachtduisternis verzetten, om de zon te bereiken, die hij verbergt.
Ik ben moe, moe naar lijf en ziel, en beide gaan te gronde.
Ik weet niets van menselikheid of mensenwaarde. Anders verloor het leven m'n lijf, dat nu nog dienen kan om 't leven voort te zetten... als 't niet te moe is door de moeheid van m'n geest en de zwaarte van het wee, dat toch nog drukt, om m'n menselik failliet.
En heel uitstervend Rusland is daarneven niets, want het zijn maar doden die sterven... doden zoals ik morgen zijn zal.
In de bijbel had moeten staan:
Men leeft niet van brood alleen - daar sterft men van.
Uit: Dagboekbladen en brieven.
Geert GRUB.