Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De historie van Partinoples, grave van Bleys (1962)

Informatie terzijde

Titelpagina van De historie van Partinoples, grave van Bleys
Afbeelding van De historie van Partinoples, grave van BleysToon afbeelding van titelpagina van De historie van Partinoples, grave van Bleys

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.81 MB)

XML (0.14 MB)

tekstbestand






Editeur

S.P. Uri



Genre

proza

Subgenre

ridderroman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De historie van Partinoples, grave van Bleys

(1962)–Anoniem Historie van Partinoples, grave van Bleys, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 5]
[p. 5]

Hoe de Grave Partinoples doolde, ende rijdende door de wildernissen aenden oever vander Zee een schoon schip vant, daer hy in ginck.
Capittel III.



illustratie

Aldus reet de Grave den gheheelen nacht door de wildernisse doolende, dien de wilde beesten verbeten souden hebben, maer de Keyserinne hadse soo besworenGa naar voetnoot1, dat sy hem niet schaden mochten. Ten lesten reedt de Grave Partinoples op een Rotzse om te sien oft hy eenich volk, huysen oft vyer vernemen mochte, maer hy en hoorde niet dan een groot gheruchte van water, mits den welcken hem wel dochte datter een Reviere ontrent was, daerom reet hy van der Rotzsen nae 't geruchte vanden water soo langhe dat hy aenden oever vander Zee quam, daer hy een seer groot schoon Schip sach liggen, maer hy en hoorde noch en sach niemandt daer binnen, ende riep met luyder stemmen tot die vanden SchepeGa naar voetnoot2: maer niemandt en antwoorde hem, want dat

[pagina 6]
[p. 6]

was 't Schip dat de Keyserinne met haerder tooverijen besworen hadde ghelaten, ende sy sach hem seer wel. De Grave siende dat hem niemandt en antwoorde, en wist wat peysen vanden volcke des Schips, in hem selven denckende dat de lieden vanden schepe inder wildernissen gegaen waren, want op 't Schip lach een plancke tot aent lant. Doen leyde hy sijn peert over de plancke int Schip, daer hy 't metten toom aen eenen stijl bant [Aiij], ende ginck alle 't schip deur, maer hy en sach daer niemant binnen vant welcke hy seer verwondert was. Doen track hy de plancke int schip, om dat hem de wilde beesten niet verbijten en souden, ende ginck op een banck sitten slapen. Terstont als hij in slaepe was, gheboodt de Keyserinne de schippers 't seyl heymelijcken op te trecken ende soo soetelijck alst mogelijck ware te varen recht na 't kasteel, ende sy soude door reysen om alle dinck gereet maken tegen des Graven komste. De Keyserinne wech sijnde, haelden de schippers 't seyl op ende voeren al den nacht soetelijcken dattet de Grave gheensins ghewaer en werdt voor des anderen daeghs, dat hem de Sonne soo sterck int aensicht schijnende was dat hy seer verschrickende uyt den slaepe ontspronck, hem segenendeGa naar voetnoot1, droevigh synde, om dat hy niet en sach dan water ende wolcken, ende en wist niet wie 't seyl opgetogen hadde, noch wie 't schip regierde want hy niemandt en sach dan sijn Peert dat van grooten hongher de plancken knaechde, mits den welcken hy bestondt te schreyen, segghende: O almachtich Godt weest mijn behoeder, want ick niet en weet hoe ick betoovert ben, of dat my AlvenGa naar voetnoot2 oft eenige andere geesten verleyden. Aldus voer hy dry nachten ende dagen, dat hy noch sijn Peert en aten noch en droncken. Ende al so varende, sloech hy syn ooghen ten Hemel, seggende: Och waer ick op 't lant, ick mocht eenigen wech soecken te gane tot mynen Oom den Koninck van

[pagina 7]
[p. 7]

Vranckrijck, maer lacenGa naar voetnoot1 neen ick, want ick niet dan water ende wolcken en sie. Des derden daeghs, wert hy een seer schoon blinckende kasteel siende, des hy van blijschappen op sijn knyen viel, onsen lieven Heere biddende, dat hy hem daer aen brenghen wilde, want in dry daghen en hadde hy geenderhande dinck gesien, dat hem eenich confoortGa naar voetnoot2 was, dan de tapijten ende ander kostelijcke cieraten ende Juweelen van gout ende silver die int schip waren. Ende ontrent tertie tijtGa naar voetnoot3 is 't schip komen aen 't kasteel geheeten 't Gulden hooft, daer 't gangbert oft de plancke terstont op 't lant ginc. Als hy met 't peert op 't lant was, sat hy op 't peert om te rijden, want hy niet ghegaen en konde van flaute, mits dat hy in dry daghen niet gegeten en hadde. Ende 't peert bestont vastelijck al gaende te weyden, des de Grave niet voorts en konde gherijden, hoe seer dat hy met sporen sloeghGa naar voetnoot4, mits den welcken hy wederom vanden peerde sat, ende afgheseten synde, sach hy aen alle hoecken maer hij en sach man noch wijf, peert noch Ezel, offe noch gheenderhande vee: hy en hoorde hane kraeyen, hont bassen, noch geenderhande klocken luyen. Ende verwondert synde van so schoonen Stadt te siene, seghende hy hem: ende syn oogen opslaende ten Hemel, seyde hy: Almachtighe Godt staet my by, ben ic ontslapen, oft droome ick, dat ick dit lantschap dus alleene sie sonder eenigerhande creatureGa naar voetnoot5? want alsmen slaept dan droomtmen dusdanige dingen: Maer ick geloof dat ick niet en slape want ic hebbe myn peert neven my. Ende siende ter Stadt waert, sach hy een schoon paleys met een hooge schouweGa naar voetnoot6, uyt de welck rooc quam, ende seyde: Daert rooct is gemeynlijc vier, ende daer moet immer eenich mensche by sijn diet ghemaeckt heeft, oft mijn sinnen bedrieghen my.

voetnoot1
betoverd.
voetnoot2
het scheepsvolk, de bemanning.
voetnoot1
het teken des kruises slaande.
voetnoot2
elfen, boze geesten.
voetnoot1
helaas.
voetnoot2
troost.
voetnoot3
omstreeks 9 uur v.m.
voetnoot4
de sporen gaf.
voetnoot5
schepsel, levend wezen.
voetnoot6
schoorsteen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken