Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De historie van Partinoples, grave van Bleys (1962)

Informatie terzijde

Titelpagina van De historie van Partinoples, grave van Bleys
Afbeelding van De historie van Partinoples, grave van BleysToon afbeelding van titelpagina van De historie van Partinoples, grave van Bleys

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.81 MB)

XML (0.14 MB)

tekstbestand






Editeur

S.P. Uri



Genre

proza

Subgenre

ridderroman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De historie van Partinoples, grave van Bleys

(1962)–Anoniem Historie van Partinoples, grave van Bleys, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Hoe Uracla voor des Graven bedde quam, ende met hem sprack, biddende der keyserinne voor hem om ghenade.
Capittel XVI.

Uracla heeft haer lichtelijcken ghekleet, want sy groot verlanghen hadde om den Grave te siene, maer niet in soodanigher manieren, want hy de doot verwachtende was: 't welck

[pagina 30]
[p. 30]
haer hertelijcken leedt was. Alst dach was, is sy ghegaen met hare Jonckvrouwen in een kamer daer haer suster in was, die seer grooten druck maeckteGa naar voetnoot1, der welcke sy vertrooste, haer ootmoe-

illustratie

delijck biddende voor de Grave, maer sy en gaf geen antwoorde. D'ander Vrouwen ende Maechden die stonden voor de kamer uyt vreesen van haerder Vrouwen de Keyserinne, want sy haer soo seer verstoort saghen, dat sy voor haer ooghen niet komen en dorsten. Uracla ginck recht deure inde kamer tot den bedde, den
[pagina 31]
[p. 31]

Grave aensiende, tot hem seggende: Heer broeder waerom hebdy der Keyserinnen mijn Suster so grooten leet ghedaen? Haddy u geleden noch een weynich tijts, soo souden wy met malkanderen in vreuchden geleeft hebben, ende ghy sout Keyser geweest hebben [C, afgesneden]. Den Grave verstaende dat sy der Keyserinne Suster was, heeft haer handen ghekust, seggende: Weet lieve suster ende Vrouwe dat ick bedrogen ben geweest van mijn Moeder, van mijnen Oom den Koninck van Vranckrijc, ende van eenen Bisschop. Uracla dat gehoort hebbende, ginc tot haer Suster de Keyserinne voor haer neder vallen haer voeten ende hande kussende, ende haer genade bidden, dat sy den Grave vergeven wilde om dat het sijn schult niet was. De Keyserinne seyde dat sijt hem geensins vergheven soude. Met deser antwoorde keerde Uracla wederom totten Grave die haer even neerstelijck bat, dat sy 't beste doen wilde dat sy konde, om sijnen peysGa naar voetnoot1 te verwerven. Uracla is wederom tot Melior de Keyserinne ghegaen, haer ootmoedelijck biddende, dat sy synder ontfermen wilde dat hy niet en storve, nae dien dat hyt uyt hem selven niet gedaen en had.

Maer de Keyserinne en wildender niet na hooren. Uracla keerde weder te bedde totten Grave, seggende, dat hem de Keyserinne door haer geen genade doen en wilde.

In deser manieren ginck Uracla seer dickwils vanden bedde tot der Keyserinne haer seer ootmoedelijck voor den Grave biddende. Maer Uracla siende dat haer bidden (g) niet en helpt, sprack ten leste totter Keyserinne: Beveelt doch datmen hem sijn Paert geve, en laet hem sijnder straten rijdenGa naar voetnoot2, of alle menschen diet hooren sullen u des schande spreken, om dat ghy hem uyt sijn Lant gehaelt hebt, en als ghy houwet sal u dat u Man altijt verwijten. Suster sprack de Keyserinne, en spreeckt my niet meer van eenighe genade, want hy sal sterven. Vrouwe, seyde Uracla, als

[pagina 32]
[p. 32]

hy immerGa naar voetnoot1 sterven moet, so bidd'ick u dat ick hem mach brenghen sijn kleederen, sijn sweert ende sijn trompet die hy hier ghebracht heeft, op dat hy niet naeckt en kome voor de ghene die hem dooden sullen; Haest u dan, sprack de Keyserinne, haeltse hem 't wert dach. Uracla desen oorlof hebbende ginck seer haestelijck tot de Haven vander eZe, daer sy terstont twe Schepen die neven 't Casteel lagen gereet dede maken: daer na droech sy de Grave sijn kleeren die hem al schreyende kleede, de trompet aen sijnen hals hanghende, ende sijn Swaert aen sijn zijde. Doe leyd hem Uracla metter hant voor de Keyserin, daer sy alle beyde met weenende ooghen op haer knien vielen, ende Uracla sprac totte Keyserinne: Vrouwe weest doch ghenadich over desen soo schoonen Jonckheere.

Certeyn, sprack de Keyserinne, de verrader sal sterven. Moet hy sterven, sprack Uracla, soo wil ick hem eerlijck begraven, ghelijck ick mijnen Swager behoorde te doen.

voetnoot1
hevig uiting gaf aan haar verdriet.
voetnoot1
vrede, verzoening.
voetnoot2
ongehinderd wegrijden.
voetnoot1
dan toch.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken