Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Poëziekrant. Jaargang 3 (1979)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Poëziekrant. Jaargang 3

(1979)– [tijdschrift] Poëziekrant–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 5]
[p. 5]

kroniek
ouderdom komt met de jaren

Een bepaalde socio-kulturele situatie heeft Vlaanderen altijd rijk begiftigd (anderen zouden zeggen: vergiftigd) met priester-dichters, zoals ook de leraar-dichter bepaald geen onbekend fenomeen is in onze poëzie. Zoiets zegt natuurlijk veel over de sfeer waarin die poëzie tot stand komt en waarin ze wordt gelezen. Het verklaart ook een aantal eigenschappen van dit tijdverdrijf van de kulturele middenklasse.

En dan is er Dorp zonder ouders van Anton van Wilderode (ps. van Cyriel Coupé, oMoerbeke, 1918). Deze bundel, zijn eerste sinds 1967, valt uiteen in drie delen: naast de hoofdbrok ‘Dorp zonder ouders’, zijn er nog een viertal gedichten geschreven naar aanleiding van een reis naar Cornwall, verzameld onder de titel ‘Een zomer verzegeld’ (al gepubliceerd in Dietsche Warande & Belfort, 1976/4), en de mijns inziens minder geslaagde ‘Passie volgens Rubens’, geschreven in het jaar met die naam (eerder verschenen in DW&B, 1978/3). ‘Dorp zonder ouders’ is onderverdeeld in 9 cycli. Ze beschrijven de her-ontdekking van van Wilderodes geboortedorp, Moerbeke, een dorp dat misschien hetzelfde gebleven is, na al die jaren, maar waarin toch iets essentieels is veranderd: er zijn geen ouders meer. Zoiets betekent niet alleen dat er intussen zoveel jaren verstreken zijn, maar ook dat de band tussen dichter en dorp, het geliefde ouderpaar, is weggevallen, zodat die binding noodzakelijkerwijs naar de herinnering wordt gedrongen. De terugkeer naar het geboortedorp is dan voor van Wilderode ook een terugkeer naar de jeugd, naar het voorbije, hetgeen hij probeert te integreren in een breder kader. Het dorp is een landschap waarin de menselijke eindigheid staat tegenover de oneindigheid van de natuur en van de eigenheid van het dorp, waarin de dichter wil deelachtig worden van het geheim van de achterzijde der dingen, waarin de tijd harmonisch en onverstoord zijn gang gaat, waarin de vergankelijkheid op een evenwichtige wijze ingepast zit in het eeuwige. Het is een beetje melancholisch allemaal, maar ook zo rijk, zo suggestief gezegd. Die rijke suggestiviteit blijkt ook in ‘Een zomer verzegeld’, waarin de dichter de lezer een verblijf in Coverack laat meebeleven. De gedichten zijn allemaal vrij regelmatig opgebouwd, in ‘Dorp zonder ouders’ bestaan ze uit een strofe van zeven verzen en een terzine, in ‘Een zomer verzegeld’ uit zes kwatrijnen. Het rijm is bijzonder diskreet en dus ook vrij funktioneel aangewend. Een gedicht uit ‘Dorp zonder ouders’ (p. 9):

 
De tedere vertroosting van de regen
 
langzamerhand. Een trage tijd van tule
 
om in de verten alles te verhullen
 
en vormloos af te zonderen in het lege:
 
de inkt van zwarte takken afgetekend
 
en vogels aan een vlekkeloze hemel
 
verdwenen in de onschuld van de nevel.
 
 
 
Alles is liefelijk van mij geweken.
 
Ik sta op een wit strand, de golven spelen
 
in de verzakkingen van zandkastelen.

Over van Wilderode schreef dichter-journalist (hé!) Willem Persoon onlangs een monografie. Persoon heeft er aardig zijn werk van gemaakt. Alhoewel in dergelijke boeken de uitroeptekens zitten ingebouwd en dissonanten er uit den boze zijn (wat bijvoorbeeld met van Wilderodes lidmaatschap van Protea, een soort propaganda-orgaan van het Zuidafrikaanse racistische minderheidsregiem?) is dit toch een vrij bruikbaar en handig boek voor wie van Wilderode beter wil leren kennen, als dichter, als vertaler, als bloemlezer, enzovoorts.

 

Ijzertijd van Clem Schouwenaars (oMortsel, 1932) is een ronduit sombere bundel. Deze ‘herfst- en wintergedichten’ gaan uitsluitend over het menselijk tekort, de condition humaine. Angst, sterven en dood zijn er dan ook niet van de grijze, wolkenzwangere lucht. Wellicht is het dat wat Schouwenaars bedoelt als hij zegt dat de historische ijzertijd van het mensdom nog steeds niet voorbij is: aan de oer-eigenschap, de ultieme waarheid van het mens-zijn, het sterven, valt niet te ontkomen. Wat 's nachts verdroomd wordt, of in wijn verdronken, of in de liefde vergeten, komt overdag in het volle licht: de vergankelijkheid, zoals dat de dichter duidelijk wordt tijdens een verblijf in de polders aan de Ijzer, tijdens een winter waarin alles gestorven is, tijdelijk weliswaar, maar waarbij het toch dood(s) is. De belofte van het voorjaar, de lente, het leven, moet de dichter op zijn woorden winnen want:

Misschien / moest ik te lang in hoop en woorden wonen (p. 55)

 

De konfrontatie met het existentiële naar aanleiding van een konfrontatie met een welbepaalde geografisch omschreven natuur (hier: Sardinië, in volle zomer ditmaal) is ook het leidmotief van De krekels van Jaak Brouwers. De krekels zijn altijd duidelijk hoorbaar aanwezig, maar niet zichtbaar, verscholen in het hoge gras.

 
want krekels zijn niet wat je ziet,
 
noch wat je lesst, maar wat je leeft;
 
wat ook de dood nog achterliet,
 
een windstil blad dat even beeft.
 
 
 
En zelfs wanneer er niets meer blijft
 
zijn nog de krekels, onverstoord,
 
de luide stilte toegewijd,
 
te horen voor wie hoort.          (p. 43)

De cyclus ‘De krekels’ wordt voorafgegaan door een reeks veelal in opdracht geschreven gedichten en een cyclus ‘De Dubbelganger’. De eerste reeks gaat vaak over het aftasten van de dingen, die slechts bestaan door ze te gebruiken en ze te benoemen, en waardoor die dingen, het bestaande ook kan overschreden worden naar iets hogers, waardoor ze kunnen overstegen worden. ‘De Dubbelganger’ is volgens de dichter een ‘Parafrase van een mislukte ontmoeting met M. Nijhoff’ en doet wellicht niet toevallig, sterk denken aan Nijhoffs magistrale lange gedicht ‘Awater’, al is het lang niet zo sterk.

Ouder worden en de daarin gekoppelde notie dood is ook het centraal motief in De innerlijke belediging van Maris Bayar. Een niet te ontlopen doodsperspektief brengt de dichteres in grote vertwijfeling en angst, hetgeen ook blijkt uit de ‘opgebroken’ verzen, die herhaaldelijk onderbroken worden met leestekens, vaak punten, waarna het volgende woord met een hoofdletter verdergaat. De zelfmoordgedachte is niet afwezig, maar Bayar besluit toch het leven selektiever verder te zetten, soberder:

 
Nu mogen
 
Alleen de vromen. Mij nog sieren
 
 
 
Hun takken zullen diep en doelbaar volgen
 
De ingewortelde éénheid
 
Die voelbaar is in de seizoenen
 
Hij de uitverkorene
 
Hij die mij gezelschap gaf

De lektuur van de inleiding bij deze bundel deed mij nogmaals overdenken dat Bayar misschien een goede dichteres is, maar dat haar proza zonder meer als afschuwelijk te bestempelen blijft.



illustratie

Op dezelfde Original F.M. Weiler's Liberty National 2 degelpers met pedaalaandrijving van Tony Rombouts werd Ik leef dus ik zweef nog van Hendrik Carette gedrukt. Carette zegt dat het ‘een ode aan Friesland in elf gruwelijk-romantische gedichten’ is. In elk geval gaat het om gedichten die in een enorme ballon van ironie werden opgeblazen, waar de kwetsbaarheid door de dunne wand duidelijk te lezen valt. Schijnbaar lichtvoetig went Carette zich van de leefwereld af, trekt zich terug in Friesland, waarom niet Schiermonnikoog, keert hij de anderen de rug toe, vooraleer zij de kans hebben hem de rug toe te keren. Zweven betekent tenslotte zoveel als niet-deelachtig zijn, als het ontstijgen aan verval en valsheid:

 
En zo ruk ik mij omhoog
 
(uit het moeras, uit de
 
bezonken gronden)
 
aan de knetterende haren
 
van mijn echte pruik, aan
 
de touwen van mijn met
 
heesheid getooide stem
 
die ik ontstijg.
 
 
 
Boven de kruinen van de
 
bomen en de wolk die ik bevolk.

De drie foto-litho's van Jan Karel Demarest heb ik uit de bundel gescheurd, ingekaderd en boven mijn bed gehangen.

 

Ondanks de volgens de achterflap van Ontdekkingen van de nachtwaker veronderstelde bekendheid van Frits Dalenoord voel ik me helemaal niet aangetrokken door zijn poëzie. Het erin aangewende taalgebruik lijkt me helemaal niet efficiënt, de gedichten verdrinken in ironie en worden teveel in de vorm ingekapseld. Dalenoord slaagt er niet in zijn gevoeligheid voor impressies te integreren in een breder geheel, de anekdotiek wordt nauwelijks overstegen.

 

En dan heb ik hier nog In de schaduw van Alfred Ots liggen: wanneer gaat één of andere diktator deze man eens een schrijfverbod opleggen, wanneer wordt er eens een grote boekverbranding van zijn verzameld werk georganiseerd?

 

Ik zal evenmin veel woorden vuilmaken aan De sonnetten van Boudewijn Maria Ignatius Büch: deze jongen is volmaakt onschuldig, alhoewel zijn versjes baarlijke nonsens, waardeloze rommel zijn.

 

In Ongeneeslijke ziekte van Hans Van Heirseele zit ook iets modieus, iets dat als ‘typisch voor onze tijd’ kan geduid worden, zoals het ‘poète maudit’-element. Nu kan zoiets waarlijk authentiek zijn. Van Heirseele heeft inderdaad iets eigenzinnigs, al komt het er niet zo goed uit. Gelukkig heeft hij niet de pretentie van een Büch. De ongeneeslijke ziekte is het leven, de maatschappij, waaraan hij wil ontsnappen. Zijn nihilisme is een verlangen naar rust, naar zuiverheid want ‘ons is niets te verwijten’, en zo is het maar net, een dergelijke fundamentele onvrede is oprecht.

 

Daartegen zijn de Small fury poems van Bob Powers (oLonden, 1945) flauwekul. Deze overjarige hippie schrijft te lapidaire, te oppervlakkige gedichten (in 't Engels uiteraard), die te zeer gericht zijn op een goedkoop en te vluchtig effekt. Als in een schoolboekje wordt achteraan nog een vertalend woordenlijstje meegegeven waarin een slogan, voor wie het niet zou weten, vertaald wordt als strijdkreet. Nogal smalletjes allemaal.

 

Soms ben ik de grote condor denkt Ton van Reen van zichzelf. De condor zijn is een vorm van protest, van loskomen aan zijn maatschappelijke konditionering, aan zijn opvoeding bijvoorbeeld, een fundamenteel, bijna wanhopig want voorbijgaand protest, iets existentieels, diep-menselijks, dat de dichter tot een weerwraak kan leiden (‘oog om oog/tand om tand’, p. 21). De condor zijn is een droom, een opstand tegen de onmenselijkheid van wellicht zijn katholieke opvoeding, waarin het begeren taboe is, waarin slechts een belast verleden en een ver toekomstperspektief bestaat, en waarin het beleven van het heden verboden is. (cfr. p. 13)

 

In In het hart van de spin van Michel Thys (oKalmthout 1929) is de beleving van het nu, niet direkt uit reaktie of protest, maar wel uit verlangen naar een zingeving, naar een duiding van zichzelf. Het blijft me allemaal evenwel te ijl, te mystisch, te persoonlijk en niet-overdraagbaar ook.

 

De grens is geen begrenzing volgens Fernand Florizoone (o1925), die onder die titel ‘Poëzie over Veurne-Ambacht’ schrijft, gedichten over een plat en open land waarover Gods wind waait. Het moet zowat hetzelfde landschap zijn waarover Clem Schouwenaars' ‘Ijzertijd’ gaat, maar Florizoone gaat nauwelijks verder dan de beschrijving, het pittoreske, hier en daar op een al te evidente wijze transcenderend naar, ja, zeg maar, God. Voor de rest is het allemaal kneuterigheid, goedkope gezelligheid. Een titel als ‘Kerstavond in Veurne-Ambacht’ doet me onwillekeurig denken aan gruwels van volksverlakkerij als ‘Kerstfeest in Smurfenland’. (P.S.: ik ben er in mijn vorige kroniek tot 4 maal toe in geslaagd de naam Florizoone als Floorizoone te schrijven. Ik vraag U op oprechte wijze verschoning).

 

Mare Reynebeau

 

Anton VAN WILDERODE, Dorp zonder ouders, Orion, Brugge/B. Gottmer, Nijmegen, 1978, 87 p., 200 fr., fl. 12, 90 Willem PERSOON, Anton van Wilderode, De Vlijt, Antwerpen, 1978 (2de druk), 146 p., 295 fr., fl. 20
Clem SCHOUWENAARS, Ijzertijd, Orion, Brugge/B. Gottmer, Nijmegen, 1978, 61 p., 150 fr., fl. 10
Jaak BROUWERS, De krekels, Manteau, Brussel-Den Haag, 44 p., 225 fr., fl. 15
Maris BAYAR, De innerlijke belediging, Contramine, Antwerpen, niet gepagineerd, 350 fr. op nr. 320-0014770-96 Hendrik CARETTE, Ik leef dus ik zweef nog, Contramine, Antwerpen, niet gepagineerd, 350 fr. op nr. 320-0014770 - 96
Frits DALENOORD, Ontdekkingen van de nachtwaker, Arbeiderspers, Amsterdam, 1978, 44 p., fl. 15, 245 fr.
Eddy Alfred OTS, In de schaduw, eigen beheer, Gooik, (1978), 38 p., 120 fr., fl. 6
Boudewijn M.I. BUCH, De sonnetten, Arbeiderspers, Amsterdam, 1978, 32 p., fl. 14, 5, 237 fr.
Hans VAN HEIRSEELE, Een ongeneeslijke ziekte, eigen beheer, Tuinstraat 4 8100 Torhout, s.l., 1978, niet gepagineerd
Bob POWERS, Small fury poems, WEL, Bergen op Zoom, 1978 38 p., fl. 5, 00, 82 fr.
Ton VAN REEN, Soms ben ik de grote condor, Corrie Zelen Maasbree, 1978, 32 p., fl. 12, 90, 200 fr.
Michel THYS, In het hart van de spin, B. Gottmer, Nijmegen/Orion, Brugge, 1978, (De bladen voor de poëzie, 26/6); 63 p., 150 fr., fl. 10
Fernand FLORIZOONE, De grens is geen begrenzing, Orion Brugge/B. Gottmer, Nijmegen, 1978, 60 p., 150 fr., fl. 10

 

Wij ontvingen verder nog:

 

Raoul M. DE PUYDT, Liefdesvuur, Panther Paperback, Dilbeek, 1978, 31 p., 120 fr., fl. 9, 00
Roger ESCHH0F, Oktober, eigen beheer, Brussel, s.d., niet gepagineerd
Roel H0UWINK, De tijd voorbij, Kairos, Soest, s.d., niet gepagineerd
Bies VAN EDE, Van het front geen nieuws, WEL, Bergen op Zoom, 1978, 35 p., fl. 5, 00, 82 fr.
Geert VERBEKE en Roland VANDENBERGHE, Kijk mijn lijk, eigen beheer, s.l., 1978, niet gepagineerd, 150 fr., fl. 10 op 778-514384-17 van Geert Verbeke
Bert WILLEMS, Ben jij ook haijin?, Overdruk uit Schuim V/5-6, december 1978, pp. 94-108

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Marc Reynebeau

  • over Anton van Wilderode

  • over Willem Persoon

  • over Clem Schouwenaars

  • over Maris Bayar

  • over Hendrik Carette

  • over Frits Dalenoord

  • over Eddy Alfred Ots

  • over Boudewijn Büch

  • over Hans van Heirseele

  • over Ton van Reen

  • over Fernand Florizoone