buitenland
Antilliaanse poezie
Literair bedoelen we met Nederlandse Antillen in feite de eilanden Curaçao en Aruba. Deze benaming wordt gebruikt voor een drietal richtingen: de Spaanse School, de Nederlandse richting en de poëzie geschreven in de volkstaal, het Papiamentu. Het Spaans is de taal van de omringende landen en gaf omstreeks 1880 het ontstaan aan poëzie van Zuidamerikaanse politieke ballingen op Curaçao. Eén van hen Joseph Sickman Corsen (1855-1911) schreef een Papiaments gedicht ‘Atardi’ naast ander werk. Zijn kleindochter is de dichteres Oda Blinder, een pseudoniem; deze dichteres (1918-1969) schreef in het Nederlands. Ze debuteerde in het tijdschrift ‘De Stoep’ (1944), publiceerde de bundel ‘Brieven van een Curaçaose Blinde’ (1968) en ‘Incognito’ (1973), Haar broer Charles Corsen (o1927) debuteerde eveneens in ‘De Stoep’ (1948), publiceerde in 1977 ‘Verzamelde Gedichten 1948-1961’. Typisch voor deze richting is dat hij onder het pseudoniem Miguel H, Romano de indruk wou wekken een Spaans dichter te vertalen. Typisch Latijns-Amerikaanse structuren van cultuurpsychologische aard, vooral het weinig bestudeerde machismo, beïnvloeden deze poëzie in haar thematiek. Het idealiseren van de man (macho) met zijn talrijke liefdesavonturen, zwaar drinken en vechten is in al deze landen sterk aanwezig. De lezer merkt weinig afstand in deze richting t.a.v. deze erotischsociale bravoure met don juan-achtige en anti-clericale trekken. Wellicht zijn sterk nationalisme en machismo de gevoelsbanen die mee hebben belet (en blijven beletten) dat de onvoorstelbaar grote armoede door deze dichters kritisch werd doorzien. Voor de Nederlandse richting wordt vaak het werk van ‘passanten’ in de marge gezet, omdat een aantal Nederlandse auteurs niet lang verbleven in het gebied van de Caraïbische Zee,
Hoewel het onderscheid juist is, zou dit de indruk kunnen wekken dat het Nederlands de taal is, niet van de invaller, maar van de autochtoon. Na 1634 hebben de Nederlanders op enkele tientallen Indianen na, alle bewoners verwijderd en slaven ingevoerd. Die slaven werd het Nederlands opgedrongen. Thans spreekt driekwart van de bevolking nog steeds het Papiamentu. Vele auteurs zijn omwille van hun opleiding of studies in Nederland dan ook tweetalig. Een officiële spelling werd deze volkstaal in feite onthouden. Een gedicht van Frank Booi, een Arubaan (1947) heet dan ook: ‘Wij meertaligen’. Dit over en weer in taal en verblijfplaats maakt emigratieheimwee als thema dan ook belangrijk. De bundel ‘Stemmen uit Afrika’ (1957) van Frank Martinus Arion(o1936) gaat op zoek naar eigen wortels in het stamland Afrika, maar slaagt er niet in dit geestelijk toerisme en zijn antieke vorming achter zich te laten, Veel zuiverder en sterk ontroerend is daarentegen de Papiamentse poëzie (vertaling Fred de Haas) ‘Te juister stonde’ (1976) van Luis Daal. Helemaal losgekomen van zijn toch wel grote betrokkenheid op de Spaanse wereld is deze poëzie met haar natuurevocatie en sterk lyrische boodschap van trouw aan eigen wezen wellicht de beste introductie voor een lezer die een beroep moet doen op vertalingen in het Nederlands. Pierre Lauffer (debuut in ‘De Stoep’ 1943) en ETis Juliana (debuut in ‘Ruku’ 1969-70 met verhalen) zijn twee dichters van Curaçao die vrijwel uitsluitend tot de Papiamentse literatuur mogen gerekend worden, Typisch is dat Elis Juliano (o1927) kenner is van archeologie en folklore en Pierre Lauffer werkzaam is als leraar Papiamentu (o1920).
Deze laatste is wellicht in die richting de belangrijke dichter. Een generatie Arubaanse dichters maakte naam met het tijdschrift ‘Watapana’ (1968), De Nederlandse richting blijft echter doorgroeien met nieuwe namen. Opvallend is dat twee van hen nl. Care! de Haseth (o1950) en Andries van der Wal (o1945) een eigen uitgeverij te Rotterdam hebben gesticht. Deze uitgeverij Flamboyant biedt nu al een fonds aan van dertien uitgaven o.m. de gedichten 1946-1951 van Tip Marugg (o1923), de dichter-romancier. Het de uitgave ‘Man*********an’ worden met telkens zes gedichten zes jonge dichters uit de Nederlandse richting voorgesteld. Een andere uitgave ‘Autonoom’ biedt overzicht en analyse van Nederlandstalig werk vanaf ongeveer 1935 met o.m, de dichter-schilder, oprichter van ‘De Stoep’ en kenner van Indiaanse culturen van Curaçao: Luc Tournier (ps. van Chris Engels o1907). Ter informatie weze nog vermeld dat bij Elsevier een ‘Encyclopedie van de Nederlandse Antillen’ werd uitgegeven. Er bestaat een bijlage Antillen als bulkboek van ‘De literatuurkrant’ (1974) en voorts bloemlezingen van Hanny Lim. Bij Sticusa (Amsterdam) (1973) zorgde ook Jules de Palm (o1922) voor een ‘Kennismaking met de Antilliaanse Poëzie’.
J0SÉ DE POORTERE
Charles CORSEN, ‘Verzamelde gedichten (1948-1961), Flamboyant, R'dam, 1977, 122 p., fl. 17, 90, 295 fr. |
Frank Martinus ARION, ‘Stemmen uit Afrika’, Flamboyant, R'dam, 1978, 64 p., fl. 14, 90, 245 fr. |
Luis H. DAAL, ‘Na ora oradu/Te juister stonde’, Flamboyant, R'dam, 1976, 130 p., fl., 12, 50, 210 fr. |
MA**********NAN, ‘Poëzie van zes Antilliaanse auteurs, samengesteld door C. de Haseth, Flamboyant, R'dam, 2e dr., 1975, 40 p. |
Tip MARUGG, ‘Afschuw van licht’, gedichten 1946-1951, Flamboyant, R'dam, 39 p., fl. 8,90, 146 fr. |
AUTONOOM, ‘Nederlandstalige literatuur op de Antillen’, Drs. C.G.M. Smit & W.F. Heuvel, Flamboyant, R'dam, 2e druk, 1976, 104 p. |
| |
Dag zee, tot ziens.
er zal veel tijd verstrijken
voordat wij elkaar weer zien.
hoog in de Spaanse bergen.
dat ik zal blijven denken
het zingen van je lauwe water
Je weet, zee, goeie vriend,
een vriend vaarwel te wuiven.
lets anders dan ‘tot ziens’
kan ik je dus niet zeggen:
een diepgemeend tot ziens.
| |