het gebrek aan waardering voor een titaantje
Attente Poëziekrantlezers en mijn crouwe tros literaire belagers moeten mij wel zowat als een road-manager gaan beschouwen van de De Longie Co. Waaroni zo'n lange flard tekst omtrent Albert De Longie? Vragen veel te velen zich jaloers af.
Primo omwille van het verschijnen van een nieuwe bundel van hem. (Weerspiegeling.) Secundo: omwille van het verdwijnen van het literaire tijdschrift Nieuute Stemmen. En vooral tertio: omwille van zijn straks 20 jaren lange inzet omtrent het begeleiden van literair talent in zijn allerprilste stadium.
Na zo lang in de duistere schaduw te hebben gewroet en gepend mocht wel 'ns een zoeklichtje op deze naarstige pennevoerder gericht. Dachten wij en u niet (?).
Er zijn dichters die zich met één bundel waardig de literatuurgeschiedenis inwerken en er zijn dichters die al heel wat ellebogen versleten hebben om toch maar overal bij te zijn en die nog altijd nergens zijn wat literaire waardering betreft. Laten we hopen dat we deze wrede tegenstelling zo kunnen houden.
Albert De Longie hoort zeker niet in de eerste, maar ook niet in de tweede categorie thuis. Hij hoort bij een derde groep: de stilie, bescheiden werkers met het woord. Zijn ganse ‘literaire loopbaan’ zou je kunnen definiëren met wat H. Niclaus ooit heeft genoemd: ‘De som van geldingsdrang en werkkracht.’
EEN DICHTER OP DE ACHTERGROND
De bundel Weerspiegeling is pas de vierde bundel van de thans 63-jarige dichter, Het pleit voor zijn zelfkritisch vermogen dat hij zo schaars is met de publikatie van gebundelde verzen, Goed zo. Bescheidenheid kunnen we nog steeds bij de deugden rangschikken, zegt men me hier, dus bravo! Daar dient echter wel schuchter aan toegevoegd: terecht.
Albert De Longie debuteerde erg religieus in het tijdschrift Volk, mei 1938. Het nummer was geheel gewijd aan de jonge Vlaamse poëzie. In de redactie o.m. Filip de Pillecijn.
Eerste bundel: Bij Balder's dood. (1940) Over Het innerlijke spreken (1951), de tweede bundel, zei B. Van Elslande in de Vlaamse Linie: ‘Hier wordt gestreefd naar klank en kleur; naar verfijnde zegging, naar poëtische voltooiing Maar de vorm overlaadt de inhoud niet. Hier wordt veeleer dàt aangrijpend evenwicht tussen uitdrukking en beleving bereikt-althans in enkele verzen - waaruit het volkemen gedicht met zijn overklaarbare en onmiskenbare ontroeringsmacht onstaat’.
André Demedts besluit zijn bespreking van deze bundel in Het Nieuws van de dag (21.11.1951) als volgt: ‘Men mag van dit werk niet wachten dat het de eeuwen zal overleven. Het getuigt evenwel van een eerlijk werkmanschap en veel goede smaak, in een tijd waarin het vaak aan geduld ontbreekt voor het eerste en aan kennis, gepaard met critische bescheidenheid voor het andere’.
Kultuurleven (nov. 1952) over Het innerlijke spreken:’ (...) als men deze verzen een symbolische kleur zou willen geven, zou dit enkel grijs kunnen zijn, glinsterend zilvergrijs. Zij hebben niet die eigenschappen waardoor ze zich omwillekeurig in het geheugen vastzetten, maar toch: de toon is doorgaans zuiver en meer dan eens hoort men door hun exegisch geneurie heen een helder accoord wegruisen, een melodieuze aanslag die u even doet opzien (...) Het gevaar van zich aan overgevoeligheid te bezondigen is trouwers voor deze weemoedige dichter niet denkbeeldig. Het zou jammer zijn dat hij zich in dit opzicht niet zou weten te beheersen, want het zuivere en eenvoudige ligt hem van nature.’
In 1959 verscheen zijn derde bundel: Het eiland van zon en kwelling. Daarover zei P.G. Buckinx in Het Nieuwsblad van 31 december (!) 1959: ‘De beste gedichten zijn “Adieu” en “Herfstbeelden”. Daarin bereikt Albert De Longie een eenvoud van zegging die ik meer waardeer dan de wazige sfeer die mij in de meeste gedichten van deze bundel vaak hindert. (...) En zijn nog te veel wazige versregels, die een dromerige sfeer oproepen, maar er niet altijd toe bijdragen om van het gedicht een expressief geheel te maken. Nu en dan echter weet hij zich volledig los te maken van de louter atmosfeerscheppende poëzie en een gedicht te schrijven dat ons door zijn soberheid en ontroeringskracht verrast.’
Remi Van de Moortele zegt in De Gentenaar over deze bundel: ‘Nu en dan offert de dichter nog even aan de literatuur en het mooie wooord...’
En J. Roeland Vermeer spreekt in Kultuurleven (1959) de voorspelling uit ‘dat indien er van Albert De Longie een opvlucht te verwachten is, zij in de zone van het lied zal plaatshebben. Nu reeds toont hij in deze beperking een meesterschap dat weinigen bezitten.’
En dan verscheen vorig jaar zijn vierde bundel, Weerspiegeling. Het sluit zo volledig aan bij zijn vorige bundels dat ik moet bekennen de citaten uit recensies over zijn vorig werk te hebben gekozen in funktie van Weerspiegeling.
Deze nieuwe bundel vertoont inderdaad alle gaven en gebreken van zijn voorgaand dichtwerk. Zowel B. Van Elslande, A. Demedts, J. Roeland Vermeer, P.G. Buckinx als Remi Van de Moortele hadden toen gelijk en ze hebben het nu nog. Is dat niet aardig van mij? Nee, want aardig ben ik op papier niet. Wie mijn mening wil kennen over deze ‘nieuwe’ bundel van A. De Longie hoeft slechts de citaten te herlezen die ik hierboven schreef. Het heeft geen zin dat ik het nog eens over doe. Dit bewijst dat A. De Longie konsekwent zijn eigen gang is blijven gaan, zeer zorgvuldig voortbouwend aan zijn eigen dichtwerk, Zovele richtingen zijn aan hem voorbijgegaan. Zoveel heeft hij gewikt en gewogen, zoveel te licht bevonden. Je kan het natuurlijk ook omkeren en stellen: hij is niet geevolueerd. Heeft niets bijgeleerd, etc.
Misschien kan onderstaand Veroverd huis (blz. 17) doen opteren voor een positieve instelling t.o.v. zijn poëzie.
De stap van mijn sandalen
loopt langs je huls nog om.
Wil je mij even binnenhalen,
zodat ik dichten tot je wezen kom.
Ik vraag je handen in mijn handen.
Ik vraag je mond tegen mijn mond.
Ik voel je blik diep in me branden
en 'k weet dat ik je teder wond.
Heel even voel ik wrok en spijt
maar liefde groeit dan uur aan uur
en einderlijk komt de tijd
Weer klinkt de stap van mijn sandalen
- ik ben een schelp nog vol geruis -
maar diep lig jij adem te halen
EEN OPRICHTER EN BEGRAFENISONDERNEMER VAN NIEUWE STEMMEN Nieuwe Stemmen werd opgericht door pater Dr. A. Van Den Daele, s.j.
Albert De Longie was redakteur van het eerste uur, ergens in 1944, terwijl de tweede oorlog nog woedde. Na het verdwijnen, door overlijden, van Van den Daele en daarmee gepaard het wegvallen van financiële steun, doekte De Longie eind 1978 het tijdschrift op. Pogingen om het met de steun van andere tijdschriften nog te klaren liepen alle spaak. Al met al kende het toch 34 jaargangen. De eerste jaargang toont aan dat het blad algemeen kulturele ambities had. De Longie stelde voor de 2de jaargang, op verzoek van Van den Daele, de eerste literaire redaktie samen. (Van den Daele, H. Schoofs, F. Van der Poorten, A. Van Istendael - thans ACW-bonze - en A. De Longie. Vanaf toen ging het blad steeds meer literaire wegen op. Gedurende die 34 jaren lag het poëtisch roer van het blad steeds in handen van De Longie. Regelmatig verschafte A. De Longie jongeren een kans in de redaktie. Zo o.m. Henk C. Achterberg, neef van de grote Achterberg, Wilfried Adams, Anne Dellart, Frans Deschoemaeker, Rudolf Van de Perre, Jo Gisekin...
Niet onbelangrijk is het aantal thans gevestigde namen in ons literaire wereldje dat van start ging in N.S. Om er maar 3 te noemen: Paul Snoek debuteerde in N.S. onder zijn ware naam Schiettecatte met 3 sonnetten. Ook Ruyslinck debuteerde in N.S. met gedichten en onder pseudoniem. Onder de schuilnaam W.H. Van de Lier deed Christine D'Haen er haar intrede in de literatuur. Vanaf de 5de jaargang telde het blad zo'n tweeduizend abonnees. Toen het tijdschrift ter ziele ging, telde Albert De Longie er nog 700.
De formule van N.S. wijzigde af en toe. Vanaf 1956 tot en met 1966 was er een bijblad De Brug. Eerst als toeraaatje bij N.S. Na 2 jaar afzonderlijk op eigen benen. (zie verder)
Albert De Longie begon vanaf 1957 in allerhande rubrieken poëzie te bespreken in N.S. In 1963 kreeg het een definitieve vorm en titel: Poëziespiegel.
Vanaf 1956 verschenen regelmatig extra-nummers. Meldenswaard zijn het Gery Helderenberg-nummer en het Garcia Lorca-nummer in 1961. In 1964 verscheen een Zuid-Afrika-nummer o.l.v. professor Antonissen.
Het tijdschrift heeft steeds gepoogd in alle openheid zijn oorspronkelijke doeleinden na te streven. De jonge kunstenaars en publicisten de gelegenheid te bieden aan het woord te komen in een eigen orgaan en hun terzelfdertijd, ter houvast in de verwarring, de mogelijkheid te verschaffen om zich te beraden op een wereldbeschouwing waarin geloof, volksliefde en sociale gezindheid de vooraanstaande waarden uitmaken, is zeker niet het geringste geweest. (...) De spreekbuis van de een bepaalde groep is Nieuwe stemmen nooit willen worden: allen die binnen de sfeer van zijn wereldbeschowelijke visie iest te zeggen hadden hebben dat vrijuit kunnen doen’ Tot dusver A. Demedts n.a.v. het 20-jarig bestaan van Nieuwe Stemmen.
Na al het voorgaande verrast het wellicht niet als ik de ondertitel van N.S. ‘verklap’: Orgaan van ‘De Katholieke Jongeren-Gemeenschap’. Maar eerlijk is eerlijk: een vlugge blik op de laatste jaargangen bewijst dat het blad zeker niet eng katholiekjes heeft geplugd. Integendeel; een nauwkeuriger navlooien van de jaargangen bewijst terzake de enorme openheid van het tijdschrift.
Over het literaire belang van N.S. kan een heel lange boom opgezet worden. Te lang om hier op in te gaan, Ongetwijfeld waren de oorspronkelijke bedoelingen bij het verdwijnen van het blad reeds tientallen jaren gedateerd.
VOORAL EEN BEGELEIPER VAN JONG TALENT
De Brug, oorspronkelijk een bijblad van N.S., later zelfstandig verschijnend, was een opzet van Albert De Longie, Het was uitsluitend afgestemd op het nog heel groene schrijf- en leespubliek. Toen De Brug opgeblazen werd (op verzoek van De Longie) stapte hij over naar tijdschriften van de katholieke jeugdbewegingen om daar zijn literaire begeleidersrol verder te zetten.
Eerst met Bladzijden voor U in Hernieuwen, een tijdschrift van de K.S.A. Nadat dit blad samen met enkele andere fusioneerdetot VANDAAG ontstond een jeugdtijdschrift van hoog kwalitatief niveau.
VANDAAG, bood en biedt zijn ruim 20.000 abonnees de rubriek De Muzenberg aan. Dit jaar begint De Longie aan zijn 20ste jaar als rubriekleider in dienst van jongeren met schrijfneigingen. Gemiddeld beoordeelt hij 50-60 inzendingen per nummer. Elke inzending bedraagt gemiddeld 8 teksten. Even snel cijferen nu: 450 × 9 nrs. X 20 jaar = 81.000 teksten tegen het einde van deze jaargang!!! Niet slechts gelezen, maar ook beoordeeld! Dit is niet alleen een enorme stapel papier, maar ook: wat een enorme hoeveelheid tijd heeft deze man niet weggeschonken voor al die schriftelijke ontboezemingen van zovele jongeren. De gestage, onstelpbare vloed aan inzendingen bewijst de noodeaak aan een dergelijke opvang. Het kan enorme dien sten bewijzen wat betreft begeleiding van enig talent. Jeugdpsychologisch geschreven beoordelingen, opbouwende kritiek voor wie iets kan en hulp aan de talentvollen voor publikatie in een tijdschrift, kenmerken De Muzenberg. Het kan niet voldoende beklemtoond worden dat dit zeer ondankbare werk een enorme belasting moet zijn. Een taak die De Longie straks 20 jaren zal volgehouden hebben. Veel dank heeft hij er niet voor ontvangen. Van geen enkele zijde ging hiervoor enig applaus op. Ootmoedig buig ik het hoofd bij zoveel belangeloze inzet met zoveel bescheidenheid uitgevoerd. Literaire roem zal A, De Longie er niet mee oogsten. Corryfeeën kijken rainachtend neer op dit veldwerk. Willen deze ballonnen even volgende namen note-ren die door A. De Longie geholpen werden o.a. via De Brug, Hernieuwen, VANDAAG of Nieuwe Stemmen: Herman De Coninck, Frans Depeuter, Francis de Preter, Wilfried Adams, Anne Dellart, Dirk Desmadryl, Henk C. Achterberg, Ton van Reen, Jotie T'Hooft, Rob Goswin, Frans Deschoemaeker, Hanna Kirsten...
Indien ik een hoed had, ik nam hem voorgoed af voor zoveel stil, bescheiden werk van een titaantje.
DANIEL BILLIET
Albert DE LONGIE, ‘WEERSPIEGELING’, Colibrant-uitgaven, Deurle, 1978, 48p., 210 fr., fl. 13 (Bestellingen via Orion-Brugge)